Lectio altera
Ex
Explanatiónibus psalmórum sancti Ambrósii epíscopi
(Ps 1, 9-12: CSEL 64, 7. 9-10)
Tweede lezing
Uit ‘De verklaringen van de
Psalmen’ van de H. Ambrosius, bisschop.
(S. Ambrosii, Explanatio in Ps 1, 9-12: CSEL 64, 7. 9-10)
Ik zal God
lofzangen met mijn geest maar ook met mijn verstand
Wat is er schoner dan de
psalm? Daarom zegt David zelf zo mooi: Looft
de Heer, want goed is een psalmgezang . Voor onze God moet er een lofspraak
zijn, bevallig en schoon. En
inderdaad, een psalm is een zegenspreuk van het volk, een lof voor God, een
lofzang van het volk, een toejuiching van allen, een preek voor alle
schepselen, de stem van de Kerk, een welluidende geloofsbelijdenis, een
waardige Godshulde, een vreugde van vrijheid, een uitroep van beminnelijkheid,
een weerklank van blijheid. Hij matigt de toorn, verdrijft alle zorg en
verlicht de droefheid. Hij is een nachtelijk wapen, een onderricht voor op
overdag, een schild in vrees, een feest in heiligheid, een beeld van rust, een
onderpand voor vrede en eendracht, als een citer uit meerdere en verschillende
stemmen één lied ten gehore brengend. Het begin van de dag doet een psalm horen
en de avond is er de weerklank van.
In de psalmen strijden leer
en bevalligheid met elkaar; er wordt gezongen voor het genoegen, maar een leer
voorgehouden tot onderrichting. Wat al ontmoet men niet, als men de psalmen
leest? In lees erin: Lied voor de
Beminde, en ik word ontvlamd door het verlangen van de heilige liefde;
hierin vind ik de genade van openbaringen, overdenk ik getuigenissen van de
verrijzenis, de geschenken van de belofte; hier leer ik de zonde mijden, leer
ik af mij te schamen over de boete voor mijn zonden.
Wat is dus de psalm anders
dan een muziekinstrument voor deugden, dat de eerbiedwaardige profeet bespeelt
met de citer-pen van de Heilige Geest, en zo op aarde de heerlijkheid doet
weerklinken van de hemelse muziek?
Zodra hij immers met zijn
citer en snaren, dat is met dode resten, de intervallen der verschillende
klanken harmonieus tegen elkaar liet klinken, richtte hij een gezang van
goddelijke lofprijzing op naar de hemel; en zo leerde hij ons, dat wij eerst
aan de zonde moeten sterven, en tenslotte in dit leven de verschillende werken
van de te onderscheiden deugden moeten doen uitkomen, waardoor de schoonheid
van onze godsdienst tot de Heer zou kunnen opstijgen.
David leerde ons dus, dat
wij inwendig moeten zingen, inwendig op de psalter moeten spelen, zoals ook
Paulus zong, zeggende: Ik zal dan bidden
met mijn geest, maar ook met mijn verstand; ik zal Gods lof zingen met mijn
geest en mijn verstand. Hij leerde ons leven en handelen te vormen met onze
blik gericht op het hemelse, opdat het heerlijk genoegen niet de hartstochten
in ons lichaam opwekt, door welke onze ziel niet verlost maar bezwaard wordt.
De heilige profeet toch brengt ons in herinnering, dat hij zijn psalmen zong
tot verlossing van zijn ziel, zeggend: Ik
zal U, o mijn God, op de citer bezingen, Israëls Heilige, mijn lippen zullen
bij mijn lofzangen jubelen met mijn ziel, die Gij hebt verlost.