Lectio altera
Ex Homilíis sancti Gregórii
Nysséni epíscopi
(Orat. 6 De beatitudinibus: PG 44, 1270-1271)
Tweede lezing
Uit de Homilieën van de H.
Gregorius van Nyssa
(Orat. 6 De beatitudinibus: PG 44, 1270-1271)
God kan gevonden worden in het hart van de mens
Een bepaald goed in het
leven van de mens is de gezondheid van het lichaam, maar het geluk bestaat niet
slechts in het kennen van de aard van de gezondheid, maar veeleer in het leven
in gezondheid. Want als iemand de lof bezingt van de gezondheid, maar voedsel
nuttigt, dat kwade vochten en ziekten voortbrengt, wat baat het dan die lof
over de gezondheid, als hij zelf door ziekten wegkwijnt? Op dezelfde wijze dus
moeten wij het gezegde verstaan, ons door de Heer voorgehouden, dat het niet
zalig is iets over God te kennen, maar God in zich te bezitten. Immers: Zalig de zuiveren van hart, want zij zullen
God zien. Daarmee wordt volgens mij niet bedoeld, dat hij, die het oog van
zijn ziel heeft gezuiverd God van aanschijn tot aanschijn zal aanschouwen, maar
dit prachtige gezegde doet ons misschien verstaan, wat Christus bij een andere
gelegenheid duidelijker gezegd heeft: Her
Rijk Gods is midden in u; zodat wij erop gewezen worden, dat hij, die zijn
hart gereinigd heeft van elk schepsel en van slechte neigingen, in zijn eigen
schoonheid het beeld ziet van de goddelijke natuur.
En mij schijnt het toe, dat
het goddelijk Woord met die weinige woorden een raad wilde geven van deze
strekking: O, gij mensen, die een bepaald verlangen in u bezit te aanschouwen
Degene, die waarlijk goed is en wanneer U tegelijkertijd hoort, dat de
goddelijke majesteit ver boven de hemelen is verheven, dat zijn glorie niet te
vatten is, zijn schoonheid onuitsprekelijk en zijn natuur niet te begrijpen is
– laat u niet tot wanhoop verleiden, alsof gij niet kunt zien wat gij verlangt
te zien.
Want als ge door een
zorgzaam en onberispelijk leven de onreinheid, die zich in en aan uw hart had
gehecht, weer zult hebben afgewassen, zal de goddelijke schoonheid in u weer
gaan stralen. Zoiets zien we ook bij ijzer gebeuren: waar het ijzer kort te
voren nog donker en vuil was, gaat het, nadat het roest er met een slijpsteen
van werd verwijderd, zelf weer in de zon blinken en schitteren; zo ook zal de inwendige
mens, die door de Heer ‘hart’ wordt genoemd, als hij het roestvuil van de
zonde, dat zich door ongunstige omstandigheden aan de buitenkant vormde,
verwijderd heeft, weer op zijn oorspronkelijke gedaante gaan gelijken en
daarmee weer goed worden. Want wat op het goede gelijkt, is ongetwijfeld zelf
goed.
Als dus zo iemand in zijn
binnenste ziet, ziet hij in zichzelf, wat hij verlangt te zien. Aldus wordt
hij, die een rein hart bezit, gelukkig, omdat hij, wanneer hij zijn eigen
zuiverheid beschouwt, in zijn eigen beeld het Oerbeeld beschouwt. Want zoals
zij, die in een spiegel de zon zien, hoewel zij niet met een vaste blik in de
zon zelf kunnen kijken, toch de zon in de glans van de spiegel niet minder
duidelijk zien dan zij, die in de zon zelf kijken – zó, wil de Heer zeggen,
zijt gij wel te zwak van krachten om het ontoegankelijke Licht zelf te
aanschouwen, maar als gij naar dat glanzende en genadevolle beeld, dat Hij U
oorspronkelijk heeft meegegeven terugkeert, zult gij in uzelf bezitten, wat gij
zoekt.
De Godheid immers is de
reinheid en het vrij-zijn van ondeugden en slechte hartstochten, het verwijderd
zijn van alle kwaad. Als dit dus in u aanwezig is, is ook God zeker in u
aanwezig. Daarom, als uw geest rein is van alle boosheid, vrij van alle
verkeerde neiging en ondeugd, en van alle bezoedeling verwijderd, zijt gij
zalig door uw scherpe en heldere blik, omdat datgene, wat de blik ontgaat van
hen, die niét gezuiverd zijn, gijzelf als gezuiverde terstond bemerkt, en met
de ogen van de ziel, bevrijd van de stoffelijke duisternis, ziet gij door de
zuiverheid van uw hart helder het zalig schouwspel. En wat ziet gij daar? Wel:
heiligheid, zuiverheid, eenvoud, al dergelijke schitterende uitstralingen van
de goddelijke natuur, waardoor God zelf wordt aanschouwd.