John Henry Newman [1801-1890]
Hoop
op God, de Schepper (3)
1. Welke mensengeest kan zich de liefde voorstellen
die de eeuwige Vader toedraagt aan zijn eniggeboren Zoon? Die liefde bestaat
van eeuwigheid, ze is oneindig, en ze is zo groot dat godgeleerden de Heilige
Geest noemen bij de naam van die liefde, als om haar oneindigheid en
volmaaktheid uit te drukken. En overdenk dan, mijn ziel, en buig u neer voor
het ontzagwekkend geheim: - zoals de
Vader de Zoon bemint, zo bemint de Zoon u, indien gij een van zijn
uitverkorenen zijt; want Hij zegt uitdrukkelijk: “Zoals de Vader Mij heeft
bemind, zo ook heb Ik u bemind; blijft in mijn liefde” (Jo 15,19). Welk geheim in de hele kring van geopenbaarde waarheden
is groter dan dit?
2. De liefde die de Zoon u, schepsel, toedraagt is
gelijk aan die welke de Vader toedraagt aan de ongeschapen Zoon. Wonderbaar
geheim! Dit is dus de verklaring van wat anders zo vreemd is: dat Hij mijn
vlees heeft aangenomen en voor mij gestorven is. Het eerste geheim beeldt het
andere vooraf; het tweede is slechts de vervulling van het eerste. Had Hij mij
niet zo onuitsprekelijk bemind, dan zou Hij niet voor mij geleden hebben. Ik
begrijp nu waarom Hij voor mij wilde sterven, - omdat Hij mij beminde zoals een
vader zijn kind bemint - niet slechts zoals een menselijke vader, maar als de
eeuwige Vader de eeuwige Zoon bemint. Ik zie nu de betekenis van die andere
onbegrijpelijke vernedering: Hij wilde liever mij terugwinnen dan nieuwe
werelden scheppen.
3. Wat is Hij standvastig in zijn liefde! Hij heeft
mij al bemind van de tijd van Adam af. Van de aanvang af heeft Hij gezegd: “Ik
zal Mij nooit van u aftrekken, u nooit verlaten”. Hij heeft ons niet verlaten
in onze zonde. Hij heeft mij niet verlaten. Hij zocht mij op en bracht mij
terug. Hij stond er op – Hij was besloten mij te herstellen, in weerwil van
mijzelf, in dit geluk, waartegen ik mij zo halsstarrig had verzet. En nu vraagt
Hij niets anders van mij dan dat, zoals Hij mij met een altijddurende liefde heeft
bemind, ik Hem bemin op die armzalige manier die in mijn bereik ligt.
O
allerdiepst geheim, dat de
onuitsprekelijke liefde van de Vader voor de Zoon gelijk is aan de liefde van
de Zoon voor ons! Hoe is het mogelijk, o Heer? Wat voor goeds zag Gij in mij
als zondaar? Waarom was Gij zo op mij gesteld? “Wat is de mens dat Gij acht op
hem slaat, een mensenkind dat Gij U om hem bekommert”? (Ps 134,3). Dit armzalige lichaam van mij, deze zwakke ziel die geen
leven heeft tenzij in Uw genade, daaraan hebt Gij Uw liefde geschonken. Voltooi
Uw werk, o Heer, en zoals Gij mij bemind hebt van het begin af aan, doe mij U
ook zo beminnen tot het einde toe.