De Didachè
over de H. Eucharistie
Lezing in het Getijdengebed - Liturgia Horarum - van woensdag in de 14e
week door het jaar uit een vroeg christelijk werkje “Didachè” ofwel “De
Leer van de Twaalf Apostelen”
genoemd.
De Didachè (Grieks: Διδαχὴ τῶν δώδεκα ἀποστόλων Didachē`
tôn dṓdeka apostólōn – “De Leer van de twaalf Apostelen“, in het Latijn ”Doctrina duodecim apostolorum) – ook “De Leer van de Heer door de
twaalf Apostelen voor de heidenen“ genoemd, is een vroeg
christelijk geschrift dat waarschijnlijk door verschillende onbekende auteurs
in Syrië werd samengesteld. De titel is mogelijk later toegevoegd. Het werkje
bevat teksten over de kerkorganisatie van het vroege christendom die voor het
grootste deel in de 1e eeuw na Christus zijn geschreven. Ook thema’s
uit het leven binnen de vroeg christelijke gemeenten wordt breed en plastisch
uitgedrukt. Gedurende lange tijd werd de Didachè tot de kanonieke geschriften
gerekend – hetgeen door bisschop en kerkhistoricus Eusebius van Cæsarea reeds werd
afgewezen. De tekst werd in 1873 door Philotheos Bryennios in een kloosterbibliotheek
in Constantinopel (Istanboel) in de Codex
Hierosolymitanus, welke een collectie autentieke en niet-autenthieke
oudchristelijhke teksten bevat, opnieuw ontdekt. De Didachè is van grote
betekenis voor het theologisch onderzoek; buiten genoemde bron zijn geen andere
handschriften bekend, zodat de autenticiteit van deze tekst slechts op grond
van interne critera kan worden beoordeeld. De in de tekst De blijkbaar eenvoudige
verhoudingen binnen de christelijke gemeenten zonder verwijzing naar latere
theologische discussies lijken het bewijs te leveren dat de tekst van het
handschrift wezenlijk onveranderd tot ons is gekomen.
Ook de volgende tekst over de H. Eucharistie is een onvergelijkelijke
ontmoeting met het begin van het christendom!
De Eucharistie
De Didachè over de H. Eucharistie:
Aldus moet uw dankzegging luiden: Eerst over de Kelk: ‘Wij danken U, onze Vader, voor
de heilige Wijnstok van David, uw dienaar, die Gij hebt doen kennen door Jezus,
uw Dienaar; U zij eer tot in eeuwigheid. ’
Bij het
breken van het Brood: ‘Wij danken U, onze Vader, voor het leven en voor de
kennis, die Gij ons geopenbaard hebt door Jezus, uw Dienaar; U zij eer tot in
eeuwigheid. Zoals dit brood (namelijk deze graankorrels) verspreid lag op de
bergen en na verzameld te zijn één (brood) werd, laat zo uw Kerk vanaf de
grenzen der aarde verzameld worden tot uw Rijk; want U is de glorie en de
kracht, door Jezus Christus in eeuwigheid.’
Niemand
ete of drinke dus van uw ‘Dankzegging’ dan alleen zij, die gedoopt zijn in de
Naam des Heren; want hierover zegt de Heer: Wilt
het Heilige niet aan de honden geven.
Na
verzadigd te zijn moet gij aldus danken: ‘Wij danken U, heilige Vader, voor de
heilige Naam, die Gij een plaats hebt gegeven in onze harten, en voor de kennis
en het geloof en de onsterfelijkheid, die Gij ons geopenbaard hebt door Jezus
Christus, uw Dienaar; U zij de glorie in eeuwigheid’.
‘Gij,
almachtige Heer, hebt alles geschapen om uw Naam. Spijs en drank hebt Gij de mensen
tot voedsel gegeven, opdat zij U zouden danken. Ons hebt Gij echter een
geestelijke spijs en drank geschonken en het eeuwig leven door uw Dienaar. Vóór
alles danken wij u, omdat Gij machtig zijt; U zij de glorie in eeuwigheid’.
‘Gedenk,
Heer, uw Kerk, dat Gij haar moogt verdedigen tegen alle kwaad en haar
vervolmaken in uw liefde. Verzamel haar vanuit de vier windstreken, haar de
geheiligde, tot uw Rijk, dat Gij haar bereid hebt; want U is de kracht en de
glorie in eeuwigheid’.
‘Moge
uw genade komen en moge deze wereld vergaan! Hosanna de God van David. Als
iemand heilig is, hij kome nader: zo nier, laat hem boete doen: Maranatha. Amen’.
Op de
dag des Heren bijeengekomen moet gij het Brood breken en dankzeggen, nadat gij
uw zonden beleden hebt, opdat uw Offerande rein zij. Ieder evenwel die een
onenigheid heeft met zijn naaste, kome niet met u samen vóór zij zich verzoend
hebben, opdat uw Offer niet ontwijd worde. Want zo is het gezegd door de Heer: Op elke plaats en op elke tijd moet Mij een
rein Offer worden opgedragen, want Ik ben de grote Koning, zegt de Heer, en
mijn Naam is wonderbaar onder de volken.
(Nn.
9,1–10,6; 14,1-3: editie Funk 2,
19-22. 26)