maandag 13 juli 2015

John Henry Newman [1801-1890] Hoop op God, de Schepper (2)

John Henry Newman [1801-1890] 
Hoop op God, de Schepper (2)

1. God was geheel volledig, geheel gelukkig in Zichzelf, maar het was zijn wil een wereld voor zijn glorie te scheppen. Hij is almachtig, en had alles zelf kunnen doen, maar het is zijn wil geweest zijn plannen te laten uitvoeren door de wezens die Hij geschapen heeft. Wij allen zijn geschapen voor zijn glorie – wij zijn geschapen om zijn wil te doen. Ik ben geschapen om iets te doen of iets te zijn waarvoor niemand anders is geschapen. Ik heb in Gods raadsbesluiten, in Gods wereld een plaats, die niemand anders heeft; hetzij ik rijk ben of arm, veracht of hooggeacht bij de mensen. God kent mij en noemt mij bij mijn naam.

2. God heeft mij geschapen om een bepaalde dienst voor Hem te verrichten; Hij heeft mij een werk opgedragen dat Hij niet aan een ander heeft opgedragen. Ik heb mijn zending – misschien zal ik die zending nooit in dit leven kennen, maar ik zal ze kennen na dit leven. Op een of andere manier ben ik nodig voor zijn plannen, even nodig op mijn plaats als een Aartsengel in de zijne; - wel kan Hij, als ik faal, een ander in mijn plaats stellen, zoals Hij uit stenen kinderen van Abraham kon maken. Toch heb ik een aandeel in dit grote werk; ik ben een schakel in een keten, ik sta in betrekking met andere personen. Hij heeft mij niet voor niets geschapen. Ik zal goed doen, ik zal zijn werk doen; ik zal een engel van vrede zijn, een verkondiger van de waarheid op mijn eigen plaats, zonder het te bedoelen, als ik zijn geboden maar onderhoud en Hem dien in mijn staat en stand.

3. Daarom zal ik Hem vertrouwen. Wat of waar ik ook ben, ik kan nooit weggeworpen worden. Ben ik ziek dan kan mijn ziekte Hem dienen; ben ik in moeilijkheid dan kan mijn moeilijkheid Hem dienen; ben ik in smart dan kan mijn smart Hem dienen. Mijn ziekte, mijn moeilijkheden, mijn smarten zijn misschien noodzakelijke middelen voor een of ander groot doel dat niemand van ons kent. Hij doet niets tevergeefs; Hij kan mijn leven verlengen, Hij kan het verkorten; Hij weet wat Hij voorheeft. Hij kan mijn vrienden wegnemen, Hij kan mij tussen vreemden plaatsen, Hij kan mij vereenzaamd doen gevoelen, neerslachtig maken, de toekomst voor mij verborgen houden, - maar Hij weet wat Hij voorheeft.


O Adonai, o Heerser van Israël, Gij die Jozef leidt als een kudde, o Emmanuel, o Sapientia, ik geef mij aan U over. Ik vertrouw geheel op U. Gij zijt wijzer dan ik – Gij bemint mij meer dan ik mijzelf kan beminnen. Gelieve Uw hoge doeleinden in mij te vervullen – werk in en dóór mij. Ik ben geboren om U te dienen, om Uw eigendom te zijn, om Uw werktuig te zijn. Laat mij een blind werktuig zijn. Ik vraag niet te zien – ik vraag niet te weten – ik vraag alleen gebruikt te worden.