John
Henry Newman [1801-1890]
Hoop op God, de Schepper (2)
1. God
was geheel volledig, geheel gelukkig in Zichzelf, maar het was zijn wil een
wereld voor zijn glorie te scheppen. Hij is almachtig, en had alles zelf kunnen
doen, maar het is zijn wil geweest zijn plannen te laten uitvoeren door de
wezens die Hij geschapen heeft. Wij allen zijn geschapen voor zijn glorie – wij
zijn geschapen om zijn wil te doen. Ik ben geschapen om iets te doen of iets te
zijn waarvoor niemand anders is geschapen. Ik heb in Gods raadsbesluiten, in
Gods wereld een plaats, die niemand anders heeft; hetzij ik rijk ben of arm,
veracht of hooggeacht bij de mensen. God kent mij en noemt mij bij mijn naam.
2. God
heeft mij geschapen om een bepaalde dienst voor Hem te verrichten; Hij heeft
mij een werk opgedragen dat Hij niet aan een ander heeft opgedragen. Ik heb
mijn zending – misschien zal ik die zending nooit in dit leven kennen, maar ik
zal ze kennen na dit leven. Op een of andere manier ben ik nodig voor zijn
plannen, even nodig op mijn plaats als een Aartsengel in de zijne; - wel kan
Hij, als ik faal, een ander in mijn plaats stellen, zoals Hij uit stenen
kinderen van Abraham kon maken. Toch heb ik een aandeel in dit grote werk; ik
ben een schakel in een keten, ik sta in betrekking met andere personen. Hij
heeft mij niet voor niets geschapen. Ik zal goed doen, ik zal zijn werk doen;
ik zal een engel van vrede zijn, een verkondiger van de waarheid op mijn eigen
plaats, zonder het te bedoelen, als ik zijn geboden maar onderhoud en Hem dien
in mijn staat en stand.
3. Daarom
zal ik Hem vertrouwen. Wat of waar ik ook ben, ik kan nooit weggeworpen worden.
Ben ik ziek dan kan mijn ziekte Hem dienen; ben ik in moeilijkheid dan kan mijn
moeilijkheid Hem dienen; ben ik in smart dan kan mijn smart Hem dienen. Mijn
ziekte, mijn moeilijkheden, mijn smarten zijn misschien noodzakelijke middelen
voor een of ander groot doel dat niemand van ons kent. Hij doet niets
tevergeefs; Hij kan mijn leven verlengen, Hij kan het verkorten; Hij weet wat
Hij voorheeft. Hij kan mijn vrienden wegnemen, Hij kan mij tussen vreemden
plaatsen, Hij kan mij vereenzaamd doen gevoelen, neerslachtig maken, de
toekomst voor mij verborgen houden, - maar Hij weet wat Hij voorheeft.
O Adonai, o Heerser van Israël, Gij die Jozef
leidt als een kudde, o Emmanuel, o Sapientia, ik geef mij aan U over. Ik
vertrouw geheel op U. Gij zijt wijzer dan ik – Gij bemint mij meer dan ik
mijzelf kan beminnen. Gelieve Uw hoge doeleinden in mij te vervullen – werk in
en dóór mij. Ik ben geboren om U te dienen, om Uw eigendom te zijn, om Uw
werktuig te zijn. Laat mij een blind werktuig zijn. Ik vraag niet te zien – ik
vraag niet te weten – ik vraag alleen gebruikt te worden.