Missale Romanum – 1970
Deus, qui Filii tui
humilitate iacentem mundum erexisti, fidelibus tuis sanctam concede laetitiam,
ut, quos eripuisti a servitute peccati, gaudiis facias perfrui sempiternis.
Altaarmissaal – 1979
God, door de vrijwillige vernedering van uw Zoon
hebt gij de gevallen mensheid weer opgericht. Schenk uw gelovigen de ware
blijdschap. Gij hebt ons allen uit de slavernij van de zonde bevrijd; laat ons
eens delen in de vreugde van uw Koninkrijk.
Meer letterlijke vertaling
God, die door de
vernedering van uw Zoon de terneerliggende wereld hebt opgericht, verleen uw
gelovigen een heilige blijdschap, opdat Gij hen die Gij aan de slavernij van de
zonde hebt ontrukt, de eeuwige vreugden doet genieten.
I n l e i d i n g
Het
collectegebed voor de 14e zondag door het jaar biedt het beeld van de materiële schepping als een krachteloos lichaam, verzwakt door zonde en
liggend in het stof, waaruit het eens is voortgekomen. De erfzonde verwondde
heel de schepping. Dit kunnen we elke dag ervaren. De harmonie die zou moeten
bestaan binnen de schepping, tussen ons en de rest van de stoffelijke
schepping, is ver te zoeken; wij schieten tekort als rentmeesters. God bewerkte
echter het paradoxale wonder dat Hij de falende wereld herstelde en een nieuwe
kans gaf. Door de neerdaling van Christus als liberator, Verlosser, en diens
aannemen van een menselijk lichaam heeft Hij de gevallen wereld weer opgericht.
“De dwaasheid van God is wijzer dan de mensen, en de zwakheid van God is
sterker dan de mensen” (1 Kor 1,15).
Christus
wekt ons, en bevrijdt ons van zonde en dood. Als we meewerken en
weer op onze voeten staan, richt de Heer ons eerst weer op de vreugde die in
deze wereld mogelijk is, en daarna, op die van de komende wereld. De heilige vreugde die in het collectegebed
wordt afgebeden, is niet van deze
wereld, zij bestaat niettemin in onze tijdelijkheid, maar zij reikt met haar
werking tot in de eeuwigheid, omdat God het is, die deze vreugde voor ons bewerkt.
En degenen van onze lezers die meer of minder regelmatig biechten, weten over
welke vreugde we het hier hebben.
L i t u r g i s c h e
a n t e c e d e n t e n e n w o o r d e n l i j s t
Het
collectegebed lijkt op dat van de 2e zondag na Pasen in het Romeins Missaal van
1962. Het Sacramentarium Gelasianum Vetus,
514, uit de 1e helft van de
achtste eeuw heeft een vroegere versie die kennelijk als basis heet gediend.
Perfruor (“volkomen/voortdurend
genieten”) is een van die weinige deponente werkwoorden (werkwoordsvormen in
het passivum maar met actieve betekenis) die gewoonlijk het bijbehorende
“object” (dat wezenlijk meer is dan een instrument) in de ablativus heeft
staan, bijvoorbeeld: fruor, “ik geniet van… /ik profiteer van…).
Gaudium en
laetitia kunnen beide worden vertaald met “vreugde” maar “vreugde” kent
meerdere facetten. Gaudium verwijst volgens sommigen vooral naar innerlijke vreugde terwijl laetitia
meer op de uitwendige uitdrukking van vreugde doelt. Maar gaudium in het
meervoud, zoals in de oratie van vandaag, kan volgens anderen ook betekenen
“uitwendige uitdrukkingen van vreugde” als in “onbegrensd geluk” of “eindeloze
gelukzaligheid”, terwijl laetitia eenvoudig “voorspoed” is. Er is dus een
geestelijk-materieel onderscheid, maar deze nuances moeten ook weer niet te
zeer worden benadrukt. De voorschriften van klassieke redenaarskunst – deze oratie
is tamelijk oud – vereisten niet alleen een rijke woordenschat, maar ook het
vermijden van herhaling en eentonigheid – tenzij opzettelijk als stijlfiguur. Daarom
kent ook “oratietaal” een grote gelaagdheid die in het Latijn al moeilijk te
vatten is, laat staan in een Nederlandse vertaling op een bepaald moment. Zo
valt bij deze oratie in de vertaling van het Altaarmissaal op dat zonder
noodzaak het woord “vrijwillige” is toegevoegd alsof in de heilsorde denkbaar
zou kunnen zijn dat God de Vader de Zoon tot iets dwong, laat staan tot de
vernedering van het Kruis.
Erigo is “’opheffen,
opzetten, oprichten” en ook “wekken,
opwekken, prikkkelen” terwijl iaceo is “liggen” zoals in “ziek of dood
liggen, ter neer liggen, gevallen” of “neergeworpen, neergesmakt zijn,
onbeweeglijk op de grond liggen”.
A. Blaise zegt in zijn dictionnaire van liturgisch
Latijn dat humilitas, “laagheid, nederigheid, nederige staat”, een
meer theologische betekeneis heeft, namelijk de “vernedering” van de Mens-geworden
God die de gestalte van een “slaaf” aannam (vgl. Fil 2,7). Blaise citeert het collectegebed van deze zondag onder
het lemma “humilitas”. Humilitas komt van humus, “modder,
slijk, aarde, grond”.
C o m m e n t a a r
De laatste zin van het collectegebed doet denken aan
andere bekende Latijnse gebeden. In het afsluitende gebed van de Lauretaanse
Litanie van O.L.Vrouw wordt gebeden: “(…) a
praesenti liberari tristitia, et aeterna perfrui laetitia – “dat we verlost
mogen worden van de tegenwoordige droefheid en de eeuwige vreugde mogen genieten”;
we zien de overgang van droefheid naar vreugde. Verder, wanneer een priester
zich kleedt voor de H.Mis zegt hij traditiegetrouw speciale gebeden bij het zich bekleden met elk onderdeel van de liturgische gewaden. Bij de albe bidt hij: Dealba me, Domine, et munda cor meum, ut in sanguine agni de albatus
gaudiis perfruar sempiternis, dat is vertaald: “Zuiver mij, o Heer en maak
mijn hart rein, opdat ik in het Bloed van het Lam gezuiverd, de eeuwige vreugde
moge genieten”. Eerst het Offer, vervolgens de vreugde.
Bij een eerdere bespreking van de collectegebeden
zagen we een patroon van descendere
en ascendere, van “afdalen en
opklimmen”, van “weggaan en terugkeren”.
Vóór de Verrijzenis komt de Passie, het Lijden. Vóór verheffing is er
vernedering. Afdaling, lijden en vernedering brengen verrijzenis, terugkeer en
vreugde: beide bewegingen omvatten zowel het inwendige als het uitwendige van
de mens, kortom heel de mens in alle facetten van zijn bestaan.
Zoals gezegd vertoont het collectegebed van vandaag gelijkenis
met een gebed uit het Romeinse Missaal van 1962. De postconciliaire versie
zegt: (…) quos eripuisti a servitute peccati (…) – “die Gij uit de slavernij van de zonde hebt bevrijd” en
de collecte van het Romeinse Missaal 1962 zegt: (…) quos perpetuæ mortis eripuisti casibus (…) – “die Gij hebt ontrukt
aan de ondergang in de eeuwige dood”.
We
hebben in de twee versies van de oratie te doen met een verschillende typering
van degenen die dit gebed uitspreken. De
oude versie (1962) paste volledig in de opgeroepen klassieke aanschouwelijkheid van de op
vallen en weer opgericht worden ingestelde oratie. De neerliggende wereld, door
de zonde ten val gebracht, liep het gevaar verder naar beneden te storten in
een niet meer omkeerbare beweging tot in de afgrond van de eeuwige dood. Dit
gevaar is afgewend door de Dood van Christus – zijn diepste vernedering in
volledige zelfontlediging. De Dood van Christus heeft een oneindig gewicht,
triomfeert over de eeuwige dood in de Verrijzenis van de Heer én in die van de
zijnen.
In de postconciliaire editie van het gebed in de Novus Ordo ontbreken de ondubbelzinnige concepten van zonde, schuld en veroordeling, ten gunste van een wellicht iets minder
bedreigend begrip van “bevrijding uit de slavernij van de zonde”? De veranderde
postconciliaire versie zou door Fil 2
geïnspireerd kunnen zijn, waar de vernedering van Christus aan een bestaan als
slaaf wordt gerelateerd. De goddelijke heilsdaad van het oprichten van de
terneerliggende wereld, zoals de Novus Ordo versie van de oratie het
formuleert, is echter nog steeds niets anders dan de bevrijding uit de
knechtschap van de slavernij, veroorzaakt door de zondeval.
Wanneer men de realiteit van de “slavernij van de
zonde” diep geestelijk tot zich laat doordringen is dit besef verschrikkelijk. Het "loon" van de zonde is immers de dood (vgl. Rom
6,23)… Om deze slavernij te keren werd de Zoon van God zelf “als een slaaf” (vgl. Fil 2,7). In de oratie van vandaag
bidden we te mogen delen in de vreugde van Gods Koninkrijk nadat God ons
allen uit de slavernij van de zonde heeft bevrijd; daar bidden we morgen
speciaal voor in het collectegebed en ook op andere liturgische momenten op
vele manieren, maar deze bede hoort ook rotsvast in ons eigen geestelijk leven
verankerd te zijn: zonder God kunnen we niets en met Gods genade kunnen we alles.
(Bewerking en vertaling van FatherZuhlsdorf, WDTPRS)