Teksten uit
Liturgia Horarum / Getijdenboek
H. Ambrosius, bisschop:
Uit de Verklaring op Psalm 118
De Tempel van God is heilig, en die zijt gij
Mijn Vader en Ik zullen tot hem komen en
ons verblijf bij hem nemen.
Open uw deur bij zijn komst, open uw ziel, verruim de schoot van uw geest om de
rijkdommen te kunnen zien van eenvoud, de schatten van vrede, de heerlijkheid
van de genade. Verruim uw hart, snel de Zon van het eeuwig Licht tegemoet, dat elke mens verlicht. Dat ware Licht
schijnt ongetwijfeld voor allen, maar als iemand zijn venster sluit, zal hij
zichzelf van dat eeuwig licht beroven. Ook Christus wordt dan buitengesloten,
als gij de deur van uw geest sluit. Hoewel Hij toch kan binnenkomen, wil Hij
niet ongewenst binnendringen; Hij wil geen onwilligen dwingen.
Geboren
uit de Maagd trad Hij uit de schoot naar voren, heel de wereld verlichtend om
voor allen te stralen. Zij, die verlangen naar de klaarheid van die blijvende
glans, die door geen nacht wordt onderbroken, nemen dat Licht op. Op deze Zon,
die wij dagelijks zien, volgt immers de duistere nacht; maar de Zon der
gerechtigheid gaat nooit onder, want daarop volgt de Wijsheid en niet de
boosheid.
Zalig
hij dus, aan wiens deur Christus aanklopt. Onze deur is het geloof, dat, als
het sterk is, heel het huis verstevigt. Door die deur komt Christus binnen.
Vandaar dat ook de Kerk in het Hooglied zegt: De stem van mijn broer klopt aan mijn deur. Luister naar Hem, die
klopt; luister naar Hem, die verlangt binnen te komen: Doe open, mijn zuster, mijn liefste, mijn duifje, mijn schoonste, want
mijn hoofd is nat van de dauw en mijn lokken zijn klam van de nacht.
Beschouw
hoe het Goddelijk Woord dan vooral aan uw deur klopt, wanneer zijn Hoofd nat is
van de nachtelijke dauw. Want juist als wij in beproeving en bekoringen
verkeren verwaardigt Hij zich ons te bezoeken, om te voorkomen, dat iemand door
ellende overwonnen, bezwijkt. Zijn hoofd is nat van de dauw of het vocht,
wanneer zijn Lichaam lijdt. Dan dus moet men waken, om te voorkomen dat de
Bruidegom, wanneer Hij komt, heengaat, omdat Hem niet wordt opengedaan. Want
als gij slaapt en uw hart niet waakt, gaat Hij al heen vóór Hij nog klopt; maar
als uw hart waakt, zal Hij kloppen en vragen de deur voor Hem te openen.
Wij
hebben dus een deur in onze ziel; wij hebben ook poorten, waarover gezegd is: Eeuwige poorten, heft uw kroonlijsten op,
rekt u omhoog; en de Koning der glorie zal binnengaan. Als gij de poorten
van uw geloof wilt omhoog heffen, zal de Koning der glorie bij u binnenkomen,
de overwinning meedragend van zijn eigen Lijden. Ook de gerechtigheid heeft
haar poorten. Want ook over deze vinden wij geschreven, dat de Heer Jezus door
zijn Profeet zegt: Open Mij de poorten
der gerechtigheid.
De ziel
heeft dus een deur; zij heeft ook poorten. Bij die deur komt Christus en klopt;
Hij klopt ook bij de poorten. Doe dus voor Hem open: Hij wil binnenkomen, Hij
wil zijn Bruid wakend vinden.
(Nn. 12. 13-14: CSEL 62, 258-259)
Teksten uit
Liturgia Horarum / Getijdenboek:
donderdag
in de 14e week door het jaar