vrijdag 10 juli 2015

H. Ambrosius, bisschop: "Bij de deur van de ziel komt Christus en klopt"

Teksten uit Liturgia Horarum / Getijdenboek

H. Ambrosius, bisschop:
Uit de Verklaring op Psalm 118

 De Tempel van God is heilig, en die zijt gij

Mijn Vader en Ik zullen tot hem komen en ons verblijf bij hem nemen. Open uw deur bij zijn komst, open uw ziel, verruim de schoot van uw geest om de rijkdommen te kunnen zien van eenvoud, de schatten van vrede, de heerlijkheid van de genade. Verruim uw hart, snel de Zon van het eeuwig Licht tegemoet, dat elke mens verlicht. Dat ware Licht schijnt ongetwijfeld voor allen, maar als iemand zijn venster sluit, zal hij zichzelf van dat eeuwig licht beroven. Ook Christus wordt dan buitengesloten, als gij de deur van uw geest sluit. Hoewel Hij toch kan binnenkomen, wil Hij niet ongewenst binnendringen; Hij wil geen onwilligen dwingen.

Geboren uit de Maagd trad Hij uit de schoot naar voren, heel de wereld verlichtend om voor allen te stralen. Zij, die verlangen naar de klaarheid van die blijvende glans, die door geen nacht wordt onderbroken, nemen dat Licht op. Op deze Zon, die wij dagelijks zien, volgt immers de duistere nacht; maar de Zon der gerechtigheid gaat nooit onder, want daarop volgt de Wijsheid en niet de boosheid.

Zalig hij dus, aan wiens deur Christus aanklopt. Onze deur is het geloof, dat, als het sterk is, heel het huis verstevigt. Door die deur komt Christus binnen. Vandaar dat ook de Kerk in het Hooglied zegt: De stem van mijn broer klopt aan mijn deur. Luister naar Hem, die klopt; luister naar Hem, die verlangt binnen te komen: Doe open, mijn zuster, mijn liefste, mijn duifje, mijn schoonste, want mijn hoofd is nat van de dauw en mijn lokken zijn klam van de nacht.

Beschouw hoe het Goddelijk Woord dan vooral aan uw deur klopt, wanneer zijn Hoofd nat is van de nachtelijke dauw. Want juist als wij in beproeving en bekoringen verkeren verwaardigt Hij zich ons te bezoeken, om te voorkomen, dat iemand door ellende overwonnen, bezwijkt. Zijn hoofd is nat van de dauw of het vocht, wanneer zijn Lichaam lijdt. Dan dus moet men waken, om te voorkomen dat de Bruidegom, wanneer Hij komt, heengaat, omdat Hem niet wordt opengedaan. Want als gij slaapt en uw hart niet waakt, gaat Hij al heen vóór Hij nog klopt; maar als uw hart waakt, zal Hij kloppen en vragen de deur voor Hem te openen.

Wij hebben dus een deur in onze ziel; wij hebben ook poorten, waarover gezegd is: Eeuwige poorten, heft uw kroonlijsten op, rekt u omhoog; en de Koning der glorie zal binnengaan. Als gij de poorten van uw geloof wilt omhoog heffen, zal de Koning der glorie bij u binnenkomen, de overwinning meedragend van zijn eigen Lijden. Ook de gerechtigheid heeft haar poorten. Want ook over deze vinden wij geschreven, dat de Heer Jezus door zijn Profeet zegt: Open Mij de poorten der gerechtigheid.

De ziel heeft dus een deur; zij heeft ook poorten. Bij die deur komt Christus en klopt; Hij klopt ook bij de poorten. Doe dus voor Hem open: Hij wil binnenkomen, Hij wil zijn Bruid wakend vinden.

(Nn. 12. 13-14: CSEL 62, 258-259)

Teksten uit Liturgia Horarum / Getijdenboek:

donderdag in de 14e week door het jaar