zondag 25 juni 2023

 

“Oratio super munera - Gebed over de gaven” 12e zondag per annum / door het jaar

Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie
Om U onze liefde aan te bieden als een gave die U aangenaam is.

I n l e i d i n g

Het sleutelwoord ‘sacrificium’ in het Gebed over de gaven van deze zondag belicht het verzoenende karakter van het ene en volmaakte Offer van Christus, geactualiseerd in het Misoffer hier en nu. Het Eucharistisch offer is immers eveneens een offer van verzoening, vrede bewerkend tussen God en degenen die het offer opdragen. Teneinde deze vrede zo volmaakt mogelijk te doen zijn, zuivert het ook degenen die offeren, van zonde en oriënteert hun geest en hart opnieuw op God.
De Vader wil door dit Offer verzoend (placatio) en verheerlijkt (laus) worden. Daarom vraagt de oratie allereerst dat het offer wordt aanvaard.
Aan deze eerste bede wordt een tweede toegevoegd: gereinigd door de werkzaamheid van dit heilige Offer, willen ook de gelovigen zelf God hun liefde aanbieden. En daar zijn genade dat slechts kan geven vraagt de oratie hierom. Het Offer van Christus is eens en voor altijd aanvaard: Hij is derhalve voor altijd gezeten aan de rechterhand van God, na slechts één enkel Offer voor de zonden te hebben gebracht en zo heeft Hij in hen die Hij heiligt een blijvende volkomenheid bewerkt (vgl. Hebr 10, 12.14). De bede om aanvaarding belicht derhalve het aspect dat het Eucharistische Offer, in Christus, door Hem en met Hem, ook als een van ons afkomstig Offer door de Vader wordt aangenomen. Dat gaat echter niet zonder dat gelijktijdig het offer van onze liefde wordt aanvaard, een liefde die door de kracht van het liturgisch offer gereinigd is en de bezieling vormt God door een welgevallige levenswandel waardig te dienen.

T e k s t
Missale Romanum – 1970
Suscipe, Domine, sacrificium placationis et laudis,
et præsta, ut, huius operatione mundati,
beneplacitum tibi nostræ mentis offeramus affectum.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, aanvaard dit offer van verzoening en aanbidding,
en zuiver ons door deze viering,

Werkvertaling
Aanvaard, Heer, dit offer van verzoening en lof,
en geef, dat wij, gezuiverd door de werking van dit offer,
U een zielsgesteltenis aanbieden die U welgevallig is.

L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
Het Gebed over de gaven van vandaag is de Secreta van het misformulier van zaterdag na Aswoensdag in het Romeins Missaal, zowel in de editie van 1962 als van 1970. Elementen van deze oratie zijn te vinden in het Sacramentarium Leonianum (Verona, Kapittelbibl. LXXXV; 2e helft 6e eeuw) en in het Sacramentarium Gelasianum Vetus (Vat. reg. lat. 316, eerste helft 8e eeuw), namelijk in het laatste in het misformulier van zondag Quinquagesima en voor de Quatertemperdagen in december.
(Zie: E. Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, IX, S-V, Brepols, Turnhout 1996, nr. 5785 abc, p. 125-127.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Suscipe, Domine, sacrificium placationis et laudis,
2a. et præsta, 2b. ut, 3. huius operatione mundati,
beneplacitum tibi nostræ mentis offeramus affectum.

Het Gebed over de gaven bestaat uit een enkele zin, verdeeld over twee halfzinnen verbonden door de coniunctie et. In beide halfzinnen staat het prædicaat in de imperativusvorm waarmee de Heer, Domine, wordt aangesproken. De tweede halfzin bevat een finale/consecutieve bijzin ingeleid door het voegwoord ut met het prædicaat offeramus in de coniunctivusvorm vanwege het wens-, gebedskarakter. Deze bijzin wordt onderbroken door de tussenzin huius operatione mundati, waarbij voor het prædicaat mundati het subject ontleend wordt aan het in het prædicaat offeramus opgesloten subject (wij).
Kern van de oratie is dat het offer zelf de God welgevallige zielsgesteltenis bewerkt waarmee het offer wordt/zou moeten worden aangeboden.

Ad 1
Suscipe, aanvaard, neem aan, - prædicaat van de hoofdzin in de imperativusvorm dat zich richt tot God de Vader, Domine, anaklese in de vocativusvorm. Suscipe > suscipere, suscepi, susceptum, 3, wordt frequent gebruikt in de Gebed over de gaven in de Tijd door het Jaar  alsook in de bijzondere liturgische tijden, zoals Advent, Vasten en Paastijd. De imperativusvorm Suscipe vraagt God de gaven, het offer en de lof van de Kerk te aanvaarden. Dit is de eerste bede.
Sacrificium placationis et laudis, het offer van verzoening en lof – object van het prædicaat suscipe met sacrificium in de accusativusvorm vergezeld van twee genitivusvormen, die het substantivum sacrificium nader specificeren: genitivus explicativus.
De openingszin bevat alliteratie van de s: suscipe..sacrificium en klank-/eindrijm bij placationis en laudis.
Ad 2a-2b
et præsta, en verleen, geef - een tweede prædicaat in de imperativusvorm, gericht tot Domine van r. 1., gevolgd door een finale/doelaanwijzende resp. consecutieve/gevolghebbende bijzin ingeleid door het voegwoord ut die als object van de tweede bede gelezen kan worden.
Ut…offeramus, op-/zodat wij mogen offeren – 1e persoon pluralis van de coniunctivusvorm præsentis activi van het verbum offerre, obtuli, oblatum 3., met betekenissen 1. brengen of dragen vóór, tegemoet dragen 2. tegemoet gaan, zich vertonen 3. aanbieden, aanbrengen 4. offeren, opofferen. De coniunctivusvorm kan in het licht van de voorafgaande tussenzin ook worden gelezen als een potentialis: slechts door een zo goed mogelijke zuivering kunnen de gaven van hen die offeren aan God worden aangeboden. Vergelijk de vele vindplaatsen in het boek Exodus waar Mozes de Joden oproept zich te reinigen alvorens met hun offers voor Jahweh te treden.
Beneplacitum tibi nostræ mentis […] affectum, een U aangename gesteltenis van ons gemoed – het object van het prædicaat offeramus, waarbij te onderscheiden: de congruerende accusativusvormen beneplacitum affectum vergezeld van de congruerende genitivusvormen nostræ mentis, een genitivus partitivus en tibi als bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm (dativus commodi, van voordeel). Offeramus en affectum laten medeklinkerrijm zien.
Ad 3
Huius [sacrificii] operatione mundati, gezuiverd [zijnde] door de werking van dit [offer], tussenzin die informatie geeft over de gesteltenis van degenen die offeren. Mundati,  participium perfecti passivi 1e pers. pluralis,  congruerend met de in de persoonsvorm offeramus uitgedrukte 'wij'.  Operatione huius [sacrificii] , bijwoordelijke bepaling in de ablativusvorm die hier een oorzaak of middel aanduidt ablativus causæ/instrumentalis) vergezeld van de genitivusvorm huius (genitivus sing. onz. van het aanwijzende voornaamwoord hoc) die verwijst naar het antecedent sacrificium (r. 1). Huius is een bijvoeglijke bepaling. 
De congruerende adiectivum- en substantivumvormen beneplacitum… affectum vormen een hyperbaton (uiteenplaatsing).
De overheersende –u klank in deze oratie is opvallend: suscipe, sacrificium, ut, huius,  mundati, beneplacitum, offeramus, affectum.
Fraai is ook de herhaling van de klank pla- in placationis (r. 1) en beneplacitum (r. 2b).

V o c a b u l a r i u m
Placatio, -onis, vr. , verzoening, bevrediging, zoengeld, losprijs is een substantivumvorm van het verbum placare 1., dat betekent verzoenen, bevredigen, tot bedaren brengen, zich laten verzoenen. Het substantivum betekent ook handeling om God te verzoenen en is aldus synoniem met propitiatio dat ook erbarming en genade als betekenissen heeft. Een voorbeeld van placatio in de Secreta van de Liturgie voor de overledenen in MR 1962: “…maiestatem tuam suppliciter deprecantes: ut per hæc piæ placationis officia, pervenire mereatur ad requiem æternam”, laat hem/haar, terwijl wij uwe majesteit ootmoedig smeken, door deze dienst van vrome verzoening tot de eeuwige rust geraken.
Een enkel woord over het begrip mens, - tis. Dit betekent in de kern ‘geest’.  In bijbelse taal zijn hart en geest vaak onderling uitwisselbare begrippen. Het hart-geest concept kan verwijzen naar de hele persoon (pars pro toto).  In de dictionnaire van A. Blaise & A. Dumas OSB, Le vocabulaire Latin des principaux thèmes litugiques (Brepols, Turnhout, 1966) wordt onder het lemma mens opgemerkt:  “l’âme, l’esprit (opp. au corps)… ziel, geest (als tegengesteld aan lichaam”). Het begrip mens verwijst dus niet alleen naar het denkproces, maar ook naar het hart, de innerlijke gesteltenis, en wordt in de gebeden dikwijls vergezeld van de toevoeging pura of puris mentibus, munda, purificata, digna, secura, sincera, maar ook in een hieraan tegengestelde en versterkende combinatie “Dispersit superbos mente cordis sui”, trotsen van hart slaat Hij uiteen”, Lc 1. 51 (Magnificat).
Het Nederlandse woord ‘mens’ dat geen verband houdt met het Latijnse woord mens, gaat terug op het Indo-Germaanse stamwoord ‘man’.
Operatio, -onis vr. : substantivum bij het verbum operor, operatus sum, deponens, I, : 1. bezig zijn met 2. arbeiden, werken, werkzaam zijn 3. beschouwen. Dit interessante liturgisch begrip kwamen wij eveneens in combinatie van een vorm van het verbum mundare reeds tegen in het Gebed over de gaven van de 5e zondag van de Veertigdagentijd “ … et famulos tuos …. huius sacrificii tribuas operatione mundari”. Het  betekent in eerste instantie: het werken, werk, verrichting, arbeid, karwei, operatie. In antieke inscripties betekent het ook  “een religieuze verrichting, een godsdienstige plechtigheid, offerdienst. Christelijke auteurs gebruiken het ook in de betekenis van “weldadigheid, caritas”.
In de oraties, zoals ook hier, verwijst “operatio” vooral naar het theologisch concept van het innerlijke bovennatuurlijke effect van de liturgische handeling of  van het eucharistisch Sacrament. In de oratio super munera van de 4e zondag van Pasen wordt een ander facet belicht: “…ut continua nostræ reparationis operatio perpetuæ nobis fiat causa lætitiæ”, opdat/zodat het voortdurende werk van ons herstel voor ons oorzaak van eeuwige vreugde worde. Hier heeft operatio de betekenis van scheppend werk van God (operatio divina), als sacramentele handeling of sacramenteel effect.
Affectus, -us, m. is afgeleid van het compositum ad- of afficere, -feci, -fectum 3., te vertalen als ‘aandoen’. Om dit begrip goed te begrijpen moeten we ook kijken naar een andere afleiding van afficere, te weten het zelfstandig naamwoord affectio, onis vr.: met betekenissen stemming, gemoedsgesteltenis, genegenheid - dynamisch begrip, mogelijk aan verandering onderhevig - terwijl het begrip ‘habitus’ wijst op een bestendige houding. 
De Romeinse schrijver en taalkundige Aulus Gellius (2e eeuw) gebruikte het woord affectus als vertaling van het Griekse woord ‘pathos’.
Terugkerend naar het Latijn, schrijven Blaise & Dumas voor affectus: sentiment, gesteltenis, aandoening. In de aanhef van de Preces van de Vespers van maandag in de derde week van het Psalterium wordt het substantivum affectus gebruikt in combinatie met het adiectivum sincerus: “Ideo eum (= Christum] sincero animi affectu exoremus”, laten wij Hem smeken met vertrouwvol hart. De genitivusvorm animi is synoniem voor mentis en verleent een extra nadruk aan het begrip sincero affectu.

Beneplacitum, -i, onz.: genoegen, tevredenheid. Als substantivum samengesteld uit bene en placitum behoort dit woord veeleer tot de liturgische taal als tot het algemeen Christelijke Latijn: “Dirige actus nostros in beneplacito tuo”, richt onze handelingen overeenkomstig Uw welbehagen (Collectegebed zondag onder het octaaf van Kerstmis, MR 1962). B & D zegt dat beneplacitum het welbehagen betekent dat God schept in iets wat Hij doet, wij doen of hoe wij zijn: “secundum beneplacitum voluntatis suæ”, overeenkomstig het welbehagen van Zijn wil, Ef 1, 5. Het bijvoeglijke naamwoord beneplacitus, -a, -um, aangenaam – wordt gebruikt in de oratie van vandaag.
In plaats van de samengestelde adiectivumvorm beneplacitus gebruikt het Sacramentarium van Verona altijd bene placitus.

Voor een goed begrip van de oratie en met name voor de context van het begrip beneplacitus is het goed onderstaande passage uit de Brief van Sint Paulus aan de Efeziërs (1, 3-10) te bestuderen:

Gezegend is God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons in de hemelen in Christus
heeft gezegend met elke geestelijke zegen.
In Hem heeft Hij ons uitverkoren vóór de grondlegging der wereld,
om heilig en vlekkeloos te zijn voor zijn aangezicht.
In liefde heeft Hij ons voorbestemd zijn kinderen te worden door Jezus Christus,
naar het welbehagen van zijn wil (secundum beneplacitum voluntatis suæ),
tot lof van de heerlijkheid van zijn genade.
Hiermee heeft Hij ons begiftigd in de Geliefde,
in wie wij de verlossing hebben door zijn bloed, de vergiffenis van de zonden,
dank zij de rijkdom van zijn genade.
Die heeft Hij ons meegedeeld
als een overvloed van wijsheid en inzicht.
Want Hij heeft ons zijn geheim raadsbesluit doen kennen,
de beslissing die Hij in Christus had genomen
ter verwezenlijking van de volheid van de tijden:
het heelal in Christus onder één Hoofd te brengen,
alle wezens in de hemelen en alle wezens op aarde, in Hem.

G e t u i g e n i s  v a n  d e  V a d e r s
H. Augustinus
Wilt Gij God behagen? Dat moet ge leren inzien, wat ge bij u zelf moet doen om God met u te verzoenen. Let goed op dezelfde psalm [50 (51)], want daar leest men: Want hadt Gij een offergave gewild, dan had ik U ze zeker gebracht; in brandoffers hebt Gij geen behagen. Dus zult ge maar zonder offer zijn? Dus niets offeren? Met geen offergave God willen verzoenen? Wat hebt ge daar gezegd? Had Gij een offergave gewild, dan had ik ze U zeker gegeven; in brandoffers hebt Gij geen welbehagen. Lees verder, luister en zeg: Een offer voor God is een vermorzelde geest; een vermorzeld en vernederd hart wordt door God niet versmaad. Door weg te werpen, wat ge wilde brengen, hebt ge het juiste gevonden om te offeren. Immers, bij uw vaderen offerde men offers van vee, en dat werden offergaven genoemd. Als Gij een offergave had gewild, dan had ik ze U zeker gebracht. Dat soort offers vraagt Gij dus niet, en toch vraagt Gij een offer.
In brandoffers hebt Gij geen behagen, zegt de Schrift. Maar als Gij U dan niet verheugt over brandoffers, zult Gij dan zonder offers blijven? Dat zeker niet. Een offer voor God is een vermorzelde geest; een vermorzeld en vernederd hart wordt door God niet versmaad. Hier hebt ge, wat ge kunt offeren. Ge behoeft uw kudde niet nauwkeurig te monsteren, geen schapen klaar te maken en door te dringen tot de uiterste landstreken om er reukwerken weg te halen. Zoek in uw eigen hart wat God aangenaam is. Dat hart moet zich vermorzelen. Wat vreest ge, dat zo’n vermorzeld hart zal omkomen? Hier hebt ge het: God, schep in mij een zuiver hart. Maar om te bewerken, dat uw hart tot een zuiver hart wordt herschapen, moet het onreine erin vermorzeld worden. Laten wij aan onszelf mishagen, wanneer wij zondigen, omdat de zonden aan God mishagen. Maar omdat wij niet zonder zonde zijn, laten wij dan hierin minstens op God gelijken, dat hetgeen Hem mishaagt, ook ons mishaagt. Dan zijt gij tenminste in één opzicht met Gods Wil verenigd, omdat datgene, wat u in u zelf mishaagt, ook Hém mishaagt, die u gemaakt heeft.
S. Augustini Sermo 19, 2-3; CCL 41,252-254
What sacrifice can I offer to God that is worthy of his mercy? Shall I look for a victim from among my herds? No, I will freely offer a sacrifice of praise. Freely: for his sake alone, not for any other reason. If you praise him for anything else you do not praise him freely. Understand what I mean: suppose you praise God so that he may make you rich. If your riches could be acquired any other way, you would not praise him. By all means ask him for what you will profit you for all eternity, but love and praise him for himself alone. “Praise his name for he is good”- not for any other reason. Remember God does not ask of us anything he has not already given us. He does not say: “Look at your fields and herds and see what you can offer me as a holocaust”. A holocaust is an offering wholly consumed by fire, and love itself is a blazing fire. When the soul is on fire with the love of God it draws the whole man to its purpose, leaving no room for lesser loves. If you want to offer him the holocaust of which he has said, “It is ever before my eyes”, be ablaze with divine love, thanking him for forgiving you whatever is evil.
(S. Augustini Enarr. in ps 53,10; in Ps 49,15)
H. Irenæus van Lyon
De offergave van de Kerk, die de Heer in heel de wereld beval op te dragen, wordt door God als een zuiver Offer beschouwd en is Hem aangenaam; niet omdat hij van ons een offer nodig heeft, maar omdat hij, die offert, zelf geëerd wordt in dat, wat hij offert, als zijn gave wordt aanvaard. Want door ons geschenk aan een koning tonen wij hem onze eer en genegenheid; de Heer nu wil, dat wij in alle eenvoud en onschuld Hem ons offer brengen, als Hij zegt: “Als gij uw gave komt brengen naar het altaar, en daar schiet u te binnen, dat uw broeder iets tegen u heeft, laat dan uw gave voor het altaar achter, ga u eerst met uw broeder verzoenen en kom dan terug om uw gave aan te bieden”.
Men moet God dus de eerstelingen van zijn schepping offeren, zoals ook Mozes zegt: “Ge moogt niet met lege handen voor de Heer, uw God, verschijnen”; waar de mens zijn dankbaarheid toont, is dit aan God welgevallig en ontvangt hij die eer, die van God komt.
Wij moeten God ons offer brengen en op elk punt dankbaar bevonden worden jegens God onze Schepper; in onze zuivere bedoeling, in geloof zonder huichelarij, in een vast vertrouwen, in een vurige liefde Hem de eerstelingen van zijn schepping offerend. En dat zuivere offer brengt alleen de Kerk aan de Schepper, als zij Hem met dankzegging uit zijn eigen schepping een offer brengt.
 (Adversus hæreses / Tegen de ketters, Lib 4, 18, 1-2.: SChr. 1000, 596-598)
Origines
Wij, die de Schepper van dit heelal dankzeggen, eten brood, dat onder gebeden en dankzegging is opgedragen, brood, dat door dat gebed wordt tot een zeker heilig Lichaam, dat heiligheid schenkt aan degenen die het in goede gesteltenis nuttigen.
(Contra Celsum, VIII, 33)

zaterdag 24 juni 2023

 

Collectegebed 12e zondag door het jaar “Geef ons blijvende eerbied en liefde voor uw Naam”


I n l e i d i n g
Zowel in het Oude Testament, het Nieuwe Testament als in de liturgie is de uitdrukking “In de Naam des Heren” een oproepen van Gods aanwezigheid. Wanneer David brand- en vredeoffers voor Jahweh opdroeg, zegende hij nadien het volk in de Naam van Jahweh (2 Sam 6,18). In Handelingen 22,16 lezen we: “Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen onder aanroeping van Zijn Naam”, wat inhoudt dat het hier Christus Zelf is die de zonden vergeeft. En in de liturgie van de Paaswake wordt de paaskaars “gewijd tot eer van Gods Naam” wat haar maakt tot een sacramentele verwijzing naar de Verrezen Heer.
De Naam van God uitspreken houdt ook steeds een geloofsbelijdenis in en brengt tot aanbidding. Zo in psalm 8: “Heer, onze Heer, hoe ontzagwekkend is Uw Naam op aarde, hoger dan de hemel reikt uw majesteit” (8,2).  Dit leidt ons tot “vreze Gods”, wat niet te verwarren is met angst. Het is wel de nederigheid tegenover God, waar men toe komt bij het aanroepen van Zijn Naam, “door het onderhouden van de geboden, door werken van een onschuldig leven en door kennis van de waarheid”. De heilige Hilarius trekt dit door tot in de liefde van God die bestaat uit “gehoorzamen aan Zijn uitspraken en voorschriften en vertrouwen op Zijn beloften. Om te vinden die ene goede weg van het eeuwig leven” (Tractaat over de Psalmen).
Hier sluit de bede uit het Onze Vader: “Uw Naam worde geheiligd” bij aan. De heilige Cyprianus schrijft “daarmee wensen wij God niet toe, dat Hij wordt geheiligd door onze gebeden, maar wij vragen van de Heer, dat Zijn Naam in ons worde geheiligd. Immers, door wie zou God geheiligd moeten worden, die Zelf heiligt? Maar omdat Hij zegt: Weest heilig, omdat ook Ik heilig ben, daarom bidden en smeken wij, dat wij, die in het Doopsel geheiligd werden mogen volharden in wat wij zijn begonnen” (Over het Onze Vader).
Door de liefde van Gods Naam te beklemtonen sluit dit collectegebed rechtstreeks aan bij het evangelie van deze zondag. Jezus van Nazareth wordt door Zijn apostel Petrus herkend in wie Hij is: “Gezalfde van God”, of in het grieks “Christus” (Luc 9,20). Jezus, Christus, noemen is Zijn Naam verheerlijken en is tevens leven in de liefde tot God. Want in Joh 17,26 zegt Jezus tot Zijn Vader: “Ik heb aan de wereld Uw naam bekend gemaakt, en zal dat blijven doen, opdat de liefde, waarmee Gij Mij hebt bemind in hen moge zijn en Ik in hen”.
En nu is het aan ons om Hun Namen verder uit te dragen.

T e k s t

Missale Romanum – 1970
Sancti nominis tui, Domine, timorem pariter et amorem fac nos habere perpetuum,
quia numquam tua gubernatione destituis,
quos in soliditate tuæ dilectionis instituis.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, geef ons blijvende eerbied en liefde voor uw Naam,
want nooit onttrekt Gij uw leiding aan hen,
die Gij in uw liefde hebt gegrondvest.

Werkvertaling
Geef, Heer, dat wij uw heilige Naam altijd vrezen en tegelijk beminnen,
want nooit verwijdert Gij van uw leiding hen,
die Gij in de bestendigheid van uw liefde doet wortelen.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n

Het collectegebed is afkomstig uit het “Gelasianum Vetus” (Vat. Reg. Lat. 316, f. 586), een Sacramentarium uit de 1e helft van de 8e eeuw, en was bestemd voor de zondag na Hemelvaart. In de preconciliaire editie van het Missale Romanum stond deze oratie vermeld op de 2e zondag na Pinksteren (p. 1033) en werd ook gebeden na de Litanie van de H. Naam van Jezus.  
Het is een wondermooi gebed om te zingen: sterk, zorgvuldig uitgebalanceerd en typisch Romeins.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l v o r m e n 

1.Sancti nominis tui, Domine, timorem pariter et amorem fac nos habere perpetuum,
2.quia numquam tua gubernatione destituis,
quos in soliditate tuæ dilectionis instituis.
Ad 1
De openingszin van het collectegebed is de hoofdzin van de oratie met de strikte, dubbele bede. De Naam van God domineert deze eerste zin, ook gezien de prominente positie (initium).
Fac nos habere, prædicaat in een a.c.i-constructie (accusativusvorm nos met de infinitivus habere). Het prædicaat heeft een dubbel object bij zich in de accusativusvorm: timorem et amorem […] perpetuum waarbij de congruerende adiectivumvorm perpetuum te lezen is als zowel geldend voor timorem als amorem. Het zinsdeel bevat voorts de stijlfiguur  hyperbaton (twee congruerende woorden worden door andere zinsdelen uiteen geplaatst). Het adverbium pariter is een bijwoordelijke bepaling. Het dubbele object wordt nader gepreciseerd door de bijvoeglijke bepaling sancti nominis tui van drie congruerende genitivusvormen: genitivus objectivus. Domine, anaklese in de vocativusvorm, waarmee hier God de Vader wordt aangesproken.
De begrippen timorem en amorem hebben assonantie (klinkerrijm) en alliteratie (letterrijm). 
Ad 2
Het voegwoord quia leidt een causale (redengevende) bijzin in, gevolgd door een relatieve bijzin met in beide zinnen het gezegde in de indicativus, omdat het daarin gestelde op  een werkelijkheid is gebaseerd. De causale bijzin bevat het argument dat de bidder God voor ogen houdt om op grond daarvan verhoring te verkrijgen.  Destituis: prædicaat; tua gubernatione: bijwoordelijke bepaling in twee congruerende ablativusvormen: ablativus instrumentalis,
Destituere betekent in de steek laten, teleurstellen. Hier kan men het verzwegen antecedent eos bij het relativum quos aanvullen); numquam: bijwoordelijke bepaling van tijd. Instituis: prædicaat; in soliditate tuæ dilectionis: bijwoordelijke bepaling, samengesteld uit een ablativusvorm (soliditate) geregeerd door het voorzetsel in en twee congruerende genitivusvormen (genitivus explicativus). Het zinsdeel tuæ dilectionis is op zijn beurt een bijvoeglijke bepaling.
In deze  fraai gevormde redengevende slotzin ingeleid met “quia” een dubbele assonantie en alliteratie: “destituis”en “instituis”. Merk bovendien het evenwicht in de oratie en het contrast in betekenis op tussen genoemde begrippenparen.

V o c a b u l a r i u m  m e t  c o m m e n t a a r

In institutio beluistert men “instellen”, “plaatsen in/op”, “vestigen”, “inrichten”, “onderrichten”, “maken”, “fabriceren” in  de zin van hoe God ons heeft gemaakt en daardoor ons op Zich neemt. Aan Hem is het voor ons te zorgen en ons te leiden. God plaatst ons in zijn nabijheid, onder zijn waakzaam oog, zodat wij niet van de weg geraken. Het werkwoord destituo betekent in wezen “neerzetten”, voorts “aan de kant zetten”, “wegzetten”, “van zich verwijderen” en afgeleid “verlaten”, “loslaten”, “alleen laten”, “geen interesse meer hebben”.

Amor en dilectio in hetzelfde collectegebed, is er een verschil?
In een passage over de liefde in De stad van God (XIV,7;  vert. G. Wijdeveld, 1983) toont Sint Augustinus dat hem het onderscheid tussen “eros” en “agapè” bekend is, maar deze begrippen zelf toch niet strikt wil scheiden. Hij zegt dat de gangbare Latijnse naam voor liefde “caritas” is, maar merkt dan op: ‘Ook de benaming “amor” komt in dezelfde heilige boeken voor.’ Als voorbeeld geeft hij de tekst waarin de Heer aan Petrus vraagt: ‘Heb je mij lief?’ (Jo 21,15 e.v.). Daar worden in vraag en antwoord “diligere” en “amare”, die beide ‘liefhebben’ betekenen, door elkaar gebruikt. Augustinus vervolgt dan: ‘Ik meende hierop te moeten wijzen omdat er nog wel eens verondersteld wordt, dat er een verschil bestaat tussen dilectio en caritas enerzijds als aanduiding van liefde, en amor anderzijds. Dilectio, zegt men dan, dient in gunstige zin verstaan te worden, amor in ongunstige zin. Het staat echter vast dat ook de grote schrijvers van de wereldse literatuur die woorden niet zo gebruikt hebben. ‘En dan voegt hij er beslissend aan toe ‘ik moest echter laten zien dat de Schriften van onze godsdienst, wier gezag wij boven andere geschriften stellen, geen verschil maken tussen “amor” enerzijds en “dilectio” of “caritas” anderzijds’. Volgens Augustinus wordt ook “amor” in gunstige zin gebruikt in dezelfde betekenis als “dilectio” en “caritas”.
(Geput uit Bert Blans, De ambiguïteit van het verlangen bij Augustinus)
Vergelijk ook de aanhef van de hymne bij de Voetwassing op Witte Donderdag: “Ubi caritas et amor ibi Deus est” welke – gezien het dubbel voorkomend begrip “liefde” - noodgedwongen wordt vertaald met: “Waar liefde en goedheid is, daar is God”.

Timor betekent “vrees, schrik, bezorgdheid, angst”, en in positieve zin “ontzag, eerbied, verering”. Bijna onmiddellijk herinnert men zich de vele citaten uit de H. Schrift zoals die goede oude Psalm 110 “Confitebor tibi, in toto corde meo” die iedere zondag bij de Vespers werd gezongen met het vers: “Sanctum et terribile nomen eius * initium sapientiæ timor Domini”- De vreze des Heren is het begin van de wijsheid! Of kijk eens naar het eerste hoofdstuk van het Boek Jezus Sirach met overwegingen over de timor Domini – de vrees voor de Heer.
In de H. Schrift komen woordvormen voor “vrees” honderden en honderden keren voor. Het gaat dan over een gezonde, liefdevolle vrees. De volgende passage uit het Boek van de Openbaring kan ons bijvoorbeeld over deze “timor” onderrichten: “Toen zag ik de hemel open, en zie, een wit paard, en zijn Berijder heet “Getrouw en Waarachtig”, en Hij oordeelt en voert oorlog met gerechtigheid. Zijn ogen zijn vlammend vuur; op zijn hoofd draagt Hij vele diademen, daarop een naam gegrift die niemand kent dan Hij alleen. Hij is gehuld in een mantel gedoopt in bloed. En zijn naam luidt: “Het Woord Gods” (Openb 19,11-12). Maar in het Boek Maleachi lezen we waar wordt gesproken over de Naam van God: “Maar voor u, die mijn Naam vreest, gaat dan de zon van gerechtigheid op, die met haar vleugels genezing brengt. Dan zult ge dansend naar buiten komen, als kalveren die op stal hebben gestaan” (3,20).
Sceptici van het geloof grijpen dikwijls het begrip timor, vrees voor de Heer, aan om uit te leggen hoe een hardvochtige God de mens terecht doet vrezen en zelfs angst oproept. Deze sceptici  worden beperkt door de associatie die zij bij het woord vrees, angst hebben en weten niet dat het woord timor, phobos in het Grieks, ook een ontzag of eerbiedige houding uitdrukt. Met die kennis is God niet zo wreed als ze ons willen doen inzien. Onwetendheid leidt niet zelden tot vreemde conclusies.
Gods Heilige Naam is heilig. Zij die “God vrezen” hoeven geen schrik voor de Heer te hebben, maar het spreken over en het horen noemen van zijn Heilige Naam zal hen verwarmen met zijn Liefde.
In bijbelse en liturgische zin verwijst een naam – zoals boven al aangegeven - naar het wezen van degene die de naam draagt. De Goddelijke Naam deed Mozes zijn schoenen uitdoen. Mozes vernam Gods Naam om aan de Joden die in gevangenschap waren mee te delen dat Degene die Zichzelf Is – “IK BEN” – hen zou bevrijden (verg. Exodus 2). Ooit zieltogend en verlaten (destituti) waren zij nu aangesteld als Zijn Volk. Zo heilig was de schrikwekkende Naam van God voor de Joden dat zij de vier Hebreeuwse letters, die in de Schrift werden gebruikt om de Naam aan te geven, niet uitspraken en vervingen door “Adonai”, “ Heer”.
Wat zegt de Heer zelf over zijn eigen Naam? In Jo 16,23 openbaart Jezus - Hebreeuws/Armeens Yeshua van Yehoshua, “Jahwe redt” - zijn eenheid met de Vader en de kracht van zijn Naam met de woorden: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg: Wat ge de Vader ook zult vragen, Hij zal het u geven in mijn Naam”. In Markus 9,38-39 is er een gesprek tussen de geliefde leerling en de Heer: “Johannes  zei Hem: “Meester, we hebben iemand die ons niet volgt, in uw Naam duivels zien uitdrijven, en we hebben getracht het hem te beletten”. “Maar Jezus zei: Belet het hem niet, want iemand die een wonder doet in mijn Naam, zal niet zo grif ongunstig over Mij spreken”. Het Evangelie van Johannes zegt dat: “deze [tekens] zijn opgetekend, opdat jullie mogen geloven dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat jullie door te geloven leven mogen bezitten in zijn Naam” (20,31). Zijn Naam – zijn Persoon – is onze weg naar het eeuwige leven. Tekenen en wonderen zijn verbonden met Jezus’ Heilige Naam. De apostelen en leerlingen bewerkten vele wonderen door de Naam van  Jezus (vgl. Hand 2,38; 3,6; 3,16; 4,7-10; 4,29-31; 19,13-17). De apostel Paulus schreef aan zijn kudde over de Naam van Jezus. Zijn onderricht openbaart een fundamenteel aspect van God over de wijze waarop met zijn Naam moet worden omgegaan.
God maakt duidelijk in het Derde van de Tien Geboden wat we mogen zeggen (Exodus  20,7: “Gij zult de Naam van de HEER uw God niet lichtvaardig gebruiken; want de HEER laat degenen die zijn Naam lichtvaardig gebruiken niet ongestraft”.
Sint Paulus schreef: “Daarom heeft God Hem hoog verheven en Hem de Naam gegeven die is boven alle naam, opdat in de Naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hemelingen, aardbewoners en hellegeesten, en alle tong belijden tot eer van God, de Vader: Jezus Christus is de Heer” (Filippenzen 2, 9-11).
De Naam van God, van God de Vader, God de Zoon Jezus Christus en God de Heilige Geest, verdient onze vrees en onze liefde. Heden ten dage willen velen alleen de liefde van de Naam van Jezus benadrukken zonder de heilige vrees die Hem toekomt. Die heilige vrees voor God echter is even wezenlijk als onze ware liefde voor Hem.
Perpetuus, –a, -um, een adjectief en betekent: voortdurend, onafgebroken, altijd voortgaand, constant, bestendig, ononderbroken, enz.
Gubernatio  betekent het op koers houden, het loodsen van een schip“ of “leiding, bestuur, management”, in het Nederlands bewaard in de woorden “gouvernement”, “gouverneur”, “gouvernante” enz. Een  gubernator is de stuurman, roerganger, loods van een schip.
In gubernatio is God onze stuurman, onze loods, houdt Hij het roer van ons leven vast. Wij zijn veilig omdat zijn liefhebbende hand sterk is. Als Hij ons alleen zou laten, zouden we schipbreuk lijden en berooid achterblijven. Te midden van de wisselvalligheden van deze wereld zijn wij in vrees en liefde zijn Heilige Naam toegedaan. Wij staan op onze eigen plaats voor Gods vreeswekkend Aanschijn én onder zijn liefdevolle Hand die ons helpt op de juiste weg te blijven door vrees en liefde van onze kant voor zijn Heilige Naam die verwijst naar Zijn Persoon en Wezen.
De betekenis van het bijwoord pariter vindt men onder het lemma “par, paris”: “gelijkelijk”, “op gelijke wijze”, “op dezelfde manier”, “evenzo”, en ook “tegelijkertijd”, “samen”, “eensgezind”, “eenstemmig”. 
Het substantief soliditas, - atis heeft als betekenissen 1. stevigheid, vastheid 2. dichtheid en 3. rots, en hoort bij het werkwoord ”solidare”: stevigmaken, bevestigen, grondvesten. (…) “quos in soliditate tuae dilectionis instituis” is letterlijk: “die Gij plaatst in de soliditeit van uw liefde”.
Het overwegen van de Naam van Jezus bewerkt vrede en vreugde in de ziel.
Bewaar in hart en geheugen niet alleen de liefde voor de Naam van Jezus  maar ook de vrees welke Hem verschuldigd is. Sluit de vrees, die werkelijk eerbiedig ontzag is, niet uit. 

zondag 18 juni 2023


 

Overweging van Pastoor J. L’Ortye  

op het Hoogfeest van het H. Hart van Jezus 

16 juni 2023

Onze band met God zou een liefdesrelatie moeten zijn, een relatie van persoon tot persoon, van hart tot hart, een die ons ter harte zou moeten gaan, een relatie die door haar hartelijkheid en goedheid haar uitstraling op onze omgeving niet zou mogen missen. 

Waaraan denken we als iemand een hart in een boom heeft gekerfd? De kans is groot dat we daarbij aan liefde denken, zeker als er bij dat hart ook nog eens twee namen of letters staan, of als er pijl door dat hart is getekend. Dan doen mensen nu eenmaal als ze verliefd zijn, als ze de liefde van hun leven gevonden denken te hebben, dan zouden ze het wel van de daken willen schreeuwen. Maar aangezien daar niet iedereen op zit te wachten, dan maar zo’n hart op een plek waar mensen er geen last van hebben, maar het toch zien als ze eraan voorbij komen, al is het midden in het bos.

Echter meer dan voor de liefde zelf staat het hart symbool voor het gevoel dat mensen erbij hebben, een gevoel dat in de loop der tijden steeds meer geromantiseerd is, zozeer dat het steeds verder af begint te staan van waar het bij de liefde nu werkelijk om gaat, zou moeten gaan.

Dat idee zou je ook kunnen krijgen als je naar de bekende negentiende eeuwse afbeeldingen van het H. Hart van Jezus kijkt: dikwijls meer kitsch dan kunst.

Toch wil het feest van Jezus’ H. Hart dat wij vandaag vieren duidelijk maken, dat het bij ons geloof niet alleen om ons verstand gaat, maar dat ook ons hart erbij betrokken is, dient te zijn.  Zo blijkt ook uit de eerste lezing van zojuist (Deut 7, 6-11), daar waar Mozes tot het volk zegt: “U heeft de Heer uit alle volken op aarde uitverkoren om zijn eigen volk te zijn. Niet omdat Gij talrijker zijt dan de andere volken … maar omdat de Heer U liefhad”. Niet omdat het zo’n geweldig volk was, maar omdat de Heer het in zijn hart gesloten had. Dat klinkt niet alleen als een liefdesverklaring; dat is het ook! Dat wordt ook in de tweede lezing van vandaag (1 Joh 4, 7-16) verduidelijkt: de liefde bestaat niet erin dat wij God het eerst hebben liefgehad, maar dat Hij óns heeft liefgehad; daarom dienen ook wij elkaar lief te hebben. En tenslotte Jezus zelf in het Evangelie van vandaag Mt 11, 25-30): “Leert van Mij; Ik ben zachtmoedig en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen”.

Gertrudis  van Helfta is vooral gekend voor haar Heilig Hartverering . In een van haar boeken beschrijft ze levendige haar visioenen, waarbij het hart van Christus een verlossende fontein door de wonde aan zijn zijde uitstortte.

Onze band met God zou een liefdesrelatie moeten zijn, een relatie van persoon tot persoon, van hart tot hart, een die ons ter harte zou moeten gaan, een relatie die door haar hartelijkheid en goedheid haar uitstraling op onze omgeving niet zou mogen missen. Dat was in ieder geval de overtuiging van de H. Bisschop en kerkleraar Franciscus van Sales die 400 jaar geleden overleed. Die hartelijke, liefdevolle spiritualiteit heeft hij ook geplant in de Orde van de Visitatie, die der Visitandinnen die hij samen met de H. Francisca de Chantal stichtte. Daarom kenden de leden van deze Orde ook al van oudsher een bijzondere verering van het H. Hart van Jezus, nog voordat een van die leden, namelijk de H. Margaretha Maria Alacoque, Jezus’ H. Hart in visioenen mocht aanschouwen en de opdracht kreeg deze verering te verbreiden en te bevorderen.

Als we de dagelijkse nieuwsberichten in de krant, op de radio en TV mogen geloven dan merken we dat onze wereld er niet bepaald hartelijker op is geworden.  Jezus wijst ons echter de weg terug, naar een liefdevolle(re) wereld; en wij christenen, wij zouden Hem op die weg moeten volgen en anderen op die weg moeten voorgaan:  op de weg van vriendelijkheid en hartelijkheid, de weg waarvan Jezus zegt dat het gaat om “dingen die verborgen blijven voor wijzen en verstandigen, maar geopenbaard zijn aan kinderen”. Om er nog aan toe te voegen dat dat de Vader behaagt, dat God het graag zo ziet, dat dat God aangenaam is, dat wij goed met elkaar zouden omgaan, als broeders en zusters. Niet ten koste van de ander, maar ten bate van de ander. Dat dit verder gaat dan zomaar wat lief en aardig voor elkaar zijn, dat liet Jezus zien toen Hij aan het kruis zijn leven voor ons gaf. Daar aan het kruis toonde Hij ons zijn hart, zijn liefde voor ons mensen; zo ver durfde Hij voor ons te gaan, dat Hij bereid was voor ons zijn leven te geven: geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat Hij zijn leven geeft voor zijn vrienden (Joh 15, 13). De H. Franciscus van Sales bouwde daarop voort, door aan iedereen die het maar horen wilde te blijven vertellen van Gods goedheid en mensenliefde die in Jezus zichtbaar en tastbaar was geworden (vgl. Tit 3, 4). Daarom ter afsluiting een uitspraak van Franciscus, een uitspraak die dit alles kort en bondig samenvat: “Ja, God is goed, en zalig het hart dat Hem liefheeft” (DASal 6,178).


zaterdag 17 juni 2023

 “Oratio super munera - Gebed over de gaven” 

11e zondag per annum / door het jaar 

Wie leest en nadenkt over de H. Mis kan niet anders dan deze vieren met eerbied en aandacht.

 Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie

Laat de steun van deze gaven voor lichaam en geest ons nimmer ontbreken

I n l e i d i n g
Het Gebed over de gaven beschouwt de mens als een door God naar zijn beeld geschapen persoon met een lichamelijke en een geestelijke natuur (“utramque substantiam”), met een lichaam en een ziel. De gaven van brood en wijn heeft God de mens als voedsel en als mysterie toegedacht. Voedsel dient de mens die in het begin door de scheppende hand van God het leven heeft ontvangen tot onderhoud, het Sacrament bewerkt de herschepping zoals  
het gebed na de 1e lezing uit het boek Genesis 1, 1-2, 2) in de Paaswake zo prachtig uitdrukt: “
Almachtige, eeuwige God, Gij zijt wonderbaar in de ordening van al uw werken. Laat allen die door U verlost zijn begrijpen dat de schepping van de wereld in den beginne, overtroffen is op het einde der tijden, toen Christus, ons Paaslam, is geslacht”. Een verwantschap van begrippen vinden we terug in het collectegebed van de Dagmis van Kerstmis: “Deus, qui humanæ substantiæ dignitatem et mirabiliter condidisti et mirabilius reformasti…”- God, die op wonderbare wijze de mens hebt geschapen en op nog wonderlijker wijze in zijn waardigheid hebt hersteld..
De oratie super munera is bij hongersnood samengesteld. Maar er wordt tegenwoordig nog steeds – en juist noodzakelijk  - in dit gebed gevraagd dat aan lichaam en ziel nooit de gaven van spijs en drank mogen ontbreken, die immers niet alleen het onderhoud van het aardse, maar ook het eeuwige leven dienen: het manna in de woestijn in het Oude Verbond alsook het Manna in het Nieuwe Verbond.
In het misformulier van afgelopen donderdag (Sacramentsdag) verwijst de sequens “Lauda Sion salvatorem”, toegeschreven aan de H. Thomas van Aquino (1225-1274), naar het manna als voorafbeelding van de H. Eucharistie: “In figuris præsignatur, cum Isaac immolatur, Agnus Paschæ deputatur, datur manna patribus - Voorbeduid werd het [Sacrament van de H. Eucharistie] in beelden, toen eens Isaac werd geofferd, toen de vaad’ren het Paasmaal vierden, toen het manna voor hen viel”. Naar het voedsel voor de  ‘duplex substantia’, voor de tweevoudige wezenheid van de mens, verwijst dezelfde auteur in de derde strofe van de hymne “Verbum Supernum” van de Lauden op het hoogfeest van het H. Sacrament: “Quibus sub bina specie, carnem dedit et sanguinem; ut duplicis substantiae totum cibaret hominem – Onder tweeërlei gedaante Gaf Hij hun zijn Vlees en zijn Bloed, om, naar zijn dubbele zelfstandigheid, de gehele mens te voeden”.

T e k s t
Missale Romanum – 1970
Deus, qui humani generis utramque substantiam præsentium munerum et alimento vegetas
et renovas sacramento,
tribue, quæsumus,
ut eorum et corporibus nostris subsidium non desit et mentibus.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
God, Gij schenkt ons deze gaven als voedsel voor ons lichaam
 en als sacrament om ons geestelijk te vernieuwen.
Wij bidden U:
laat hun steun voor lichaam en geest ons nimmer ontbreken

Werkvertaling
God, die elk van beide bestanddelen van de menselijke natuur zowel door het voedsel voedt als door het sacrament van de hier aanwezige gaven vernieuwt,
geef, vragen wij [U],
dat hun hulp noch aan onze lichamen noch aan onze ziel ontbreke.

L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
De  brontekst van deze oratio wordt gevonden in het Sacramentarium Leonianum, 908 (Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV), tweede helft zesde eeuw. De tekst maakte deel uit van “Orationes et preces ieiunii mensis VII”, IX alia missa <secreta> (Leonianum), “Missa pro conservandis frugibus”, oratio super oblata (Fulda, Codex Theol. 231, ca 975), “Missa de sterilitate terræ” (Cod. Ottonianus, Trente, elfde eeuw) en van de “Missa pro pestilentia et fame” in diverse andere contemporaine en latere codices.
In het Missale Romanum 1962 is dezelfde brontekst het Secretagebed van het misformulier ‘Ten tijde van hongersnood” (Or. div. 14: Tempore famis).
 (Zie: E. Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, II, D, Brepols, Turnhout 1993, nr. 1698, p. 365.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
De Oratio super munera van deze zondag is met veel kunstig gekozen woorden opgebouwd en bestaat uit één enkele doorlopende zin: een openingszin met aan de spits de anaklese Deus in de vocativusvorm, gevolgd door een relatieve bijzin, ingeleid door het betrekkelijk voornaamwoord qui, die een tweevoudige heilsdaad van God vermeldt (regel 1). Vervolgens richt de oratie richt zich in r. 2 rechtstreeks tot God met een imperativusvorm, ook in dit gebed afgezwakt door de losse werkwoordsvorm quæsumus (verbum defectivum (onvolledig), slechts bestaand uit de vormen quæso en quæsumus). Het “object” van het gebed is uitgedrukt  in de finale/doelaanwijzende resp. consecutieve/gevolghebbende bijzin (r. 3) ingeleid door het voegwoord ut dat de coniunctivusvorm van het prædicaat bij zich heeft vanwege het wens-, gebedskarakter (coniunctivus optativus).

1. Deus, qui humani generis utramque substantiam præsentium munerum et alimento vegetas et renovas sacramento,
2. tribue, quæsumus,
3. ut eorum et corporibus nostris subsidium non desit et mentibus.

Ad 1
Aan de spits de enkelvoudige anaklese Deus in de vocativusvorm, gevolgd door een relatieve bijzin qui met twee prædicaten vegetas, Gij voedt, en renovas, Gij vernieuwt, in de 2e persoon enkelvoud van de indicativusvorm præsentis activi: de vermelde tweevoudige heilsdaad zet God immers scheppend, dag aan dag en overal waar het H. Misoffer wordt gevierd, voort. De repetitio van de coniunctie et…et benadrukt dit feit. Vegetas en renovas vertonen eind-/klankrijm en alliteratie van de eind –s. Object van beide prædicaten is het zinsdeel humani generis utramque substantiam, de tweevoudige wezenheid van het menselijke geslacht/de menselijke natuur – met utramque substantiam in twee congruerende accusativusvormen met eind-, klankrijm, nader toegelicht door twee congruerende genitivusvormen, hier te beschouwen als genitivus partitivus, de beide bestanddelen van de menselijke natuur,  zoals mooi is vertaald in het Altaarmissaal.
Præsentium munerum et alimento [vegetas] et [renovas] sacramento, en voedt met/door het voedsel en hernieuwt met/door het sacrament van de hier aanwezige offergaven: bijwoordelijke bepaling in de ablativusvormen alimento en sacramento, als ablativus instrumentalis met eind-, klankrijm op –o, vergezeld van twee congruerende genitivusvormen præsentium munerum met eind, klankrijm op –m, die kunnen worden gelezen als genitivus explicativus. Præsentium is de genitivus meervoud van het participium præsentis activi van het verbum esse, bij munerum, genitivus meervoud, als adiectivum gebruikt. De elementen van de zin: alimento vegetas / renovas sacramento onder elkaar geplaatst vormen een chiasme (kruisstelling).
Ad 2
Tribue, quæsumus, geef, bidden/vragen wij - hoofdzin met prædicaat in de imperativusvorm, gevolgd door een tussenzin, bestaande uit de op zichzelf staande werkwoordsvorm quæsumus, die de imperativusvorm afzwakt maar ook mogelijk aan het ritmisch verloop van de zin bijdraagt.
Ad 3 ut eorum et corporibus nostris subsidium non desit et mentibus.
Finale/consecutieve bijzin ingeleid door het voegwoord ut, opdat/zodat met, bijgevolg, het prædicaat [non] desit in de coniunctivusvorm: 3e persoon enkelvoud coniunctivi præsentis activi van het verbum deesse: coniunctivus optavivus, opdat/zodat niet ontbreke, niet moge ontbreken.
Subject van het prædicaat is eorum subsidium, de hulp van hen, waarvan subsidium in de nominativusvorm staat en vergezeld wordt door de bijvoeglijke bepaling eorum, genitivusvorm meervoud van het aanwijzend voornaamwoord id, het. Eorum heeft als antecedent præsentium munerum van r. 1.
Et corporibus nostris […] et mentibus, en voor ons lichaam en voor onze ziel, bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm (dativus commodi, van voordeel). Het bezittelijk voornaamwoord nostris, bij corporibus geplaatst, geldt ook duidelijk voor mentibus.
Het versterkende et…et (repetitie van het voorafgaande et…et, legt de nadruk op het feit dat de hulp beide elementen van de menselijke natuur beoogt. 
De begrippen ‘humani generis utramque substantiam’ uit regel 1 zijn inhoudelijk hetzelfde als ‘corporibus nostris et mentibus’ van regel 3.
Corporibus nostris […] et mentibus vormen een hyperbaton.
Het præfix sub van sub-sidium is een repetitio van het sub- van sub-stantiam van regel 1.
Twee composita van het verbum esse zijn in deze oratie gebruikt: præsentium (r. 1) en desit (r. 3).

V o c a b u l a r i u m
Alimentum, -, n. betekent voedsel, spijs. Synoniem hiermee is alimonia, æ, f.
Vegetare, 1, 1. levendig maken 2. gezond bewaren 3. voeden met het substantivum vegetatio, onifs f. klinken helemaal Nederlands, ook vegetatief, plantaardig, en vegetarisch.
Genus humanum, het menselijk geslacht, de menselijke natuur. Dit begrip werd veel gehanteerd in de documenten van Vaticanum II. De oratie van vandaag bevat twee termen voor het begrip “mensen”: genus humanum en nostris corporibus et mentibus: het eerste begrip is een algemene benaming voor een totaliteit, het tweede begrip is een onderdeel van die totaliteit en een specifieke categorie.
Substantia, -æ f. is een begrip dat in tegenstelling tot het begrip ‘forma’ verwijst naar de ‘binnenkant’ van iets of van personen. Dat laten de volgende betekenissen zien:  1. wezen, natuur, aard 2. zelfstandigheid, de zaak zelf 3. vermogen, bezit, goederen 4. vaste grond 5. levensduur, bestaan 6. vast betrouwen, zekerheid. De theologische bagage bij het begrip substantia gaat de context van deze bespreking te boven, maar de nuttige dictionnaire ‘Le vocabulaire Latin des principaux thèmes liturgique’ van A. Blaise & A. Dumas o.s.b. (Brepols 1966) geeft op p. 103 bij dit begrip vooral de vertaalmogelijkheid “natuur” en dat helpt. Het Nederlands kent de leenwoorden: substantie, substantiëel, substantief.
Utramque is de accusativusvorm enkelvoud van het vrouwelijke van het onbepaalde voornaamwoord uterque dat betekent: elk van beiden, beiden.
Subsidium, -i, n. betekent in krijgstaal: 1. hulptroepen, versterking, reserve 2. hulpmiddel en vandaar 3. hulp, steun, bescherming 4. toevlucht(oord). De in het Nederlands afgeleide woorden zijn alle gerelateerd aan de grondbetekenis van subsidium: steun, hulp.
Corporibus et mentibus, een begrippenpaar dat onmiddellijk doet denken aan het Latijnse adagium afkomstig van de Romeinse satirische dichter Juvenalis (ca 60 in Latium geboren en + vóór 140): “Orandum est ut sit mens sana in corpore sano… Voor een gezonde geest in een gezond lichaam moet gebeden worden. Misschien is Juvenalis – het gezegde “brood en spelen” komt overigen eveneens uit zijn pen – wel geïnspireerd door Homerus: “Een perfect lichaam en een onberispelijke geest” (Odyssee III, 138). Dit was een veel voorkomend thema in de antieke wereld. De stoïcijn Lucius Annæus Seneca de Jongere (+65) schreef:  “Houd vast aan deze gezonde en nuttige levensregel: dat je het lichaam slechts zoveel toestaat als nodig is voor een goede gezondheid. Het lichaam moet flink worden aangepakt zodat het niet rebelleert tegen de geest” (Brief 7, 5 aan Lucilius).

G e t u i g e n i s  v a n  d e  V a d e r s
Jezus zegt van zichzelf: “Ik ben het brood des levens. Uw vaderen die het manna gegeten hebben in de woestijn, zijn niettemin gestorven, maat dit brood daalt uit de hemel neer, opdat wie er van eet niet sterft. Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand eet van dit brood, zal hij leven in eeuwigheid.
Het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, ten bate van het leven der wereld. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag. Want mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank” (Jo 6, 48-51.54-55).

H. Irenæus van Lyon
(Adv. Hæreses IV, 18, 5)

“Wij offeren Hem van het zijne, en daarmee verkondigen wij tegelijk de onderlinge gemeenschap en eenheid van vlees en geest en belijden tegelijk der verrijzenis van beide. Want zoals het brood, dat van de aarde is, de aanroeping van God ontvangend, niet langer gewoon brood is, maar de Eucharistie, uit twee elementen bestaande, een aards en een hemels: zó zijn ook onze lichamen die de Eucharistie ontvangen, niet langer meer bederfelijk, maar bezitten de hoop op de verrijzenis”.

Origines
(In Num., Hom. 7,2)

“Oudtijds was het manna een voedsel als in een raadsel, maar nu is het Vlees van Gods Woord in werkelijkheid spijs, zoals Hijzelf het zegt: Mijn Vlees is waarlijk spijs en Mijn Bloed is waarlijk drank”.

H. Ambrosius van Milaan
(De Sacramentis, IV, 4)

“Het was zeker een groot en eerbiedwaardig feit,  dat het manna voor de Joden uit de hemel regende, maar denk na! Wat is groter, het manna uit de hemel of het lichaam van Christus? Vanzelfsprekend het lichaam van Christus, die de Schepper is van de hemel. Daarenboven: wie het manna gegeten heeft, is gestorven; wie dit lichaam gegeten zal hebben, zal de vergeving van zonden verkrijgen en in eeuwigheid niet sterven.”

H. Augustinus
 (Uit Sermo 57, 7, 7)

“De Eucharistie is voor ons brood voor elke dag. Maar dan moeten we het ook zó ontvangen, dat wij daardoor niet alleen lichamelijk weer op krachten komen, maar ook geestelijk. Want de kracht die door de Eucharistie te verstaan wordt gegeven, is de eenheid: dat wil zeggen, nadat we in het lichaam van Christus opgenomen zijn en zijn ledematen zijn geworden, zij wij wat wij ontvangen. Slechts dan zal de Eucharistie werkelijk dagelijks brood voor ons zijn”.

H. Thomas van Aquino
(Opusculum 57, In festo Corporis Christi, lect. 1-4)

“Toen de Eniggeboren Zoon Gods ons deelachtig wilde maken aan zijn Godheid, nam Hij onze natuur aan, opdat Hij, Mens geworden, ons mensen tot goden zou maken.
En bovendien heeft Hij datgene, wat Hij van onze natuur aannam, geheel tot ons heil doen dienen. Want zijn Lichaam droeg Hij op het altaar van het kruis op aan God, zijn Vader, als slachtoffer tot onze verzoening. Zijn Bloed vergoot Hij als losprijs en tegelijk als reinigingsbad, opdat wij, vrijgekocht van een ellendige slavernij, van al onze zonden zouden gereinigd worden.
Maar om te bewerken, dat er van zulk een grote weldaad bij ons altijd een herinnering zou achterblijven, liet Hij de gelovigen zijn Lichaam achter als spijs, onder de gedaante van brood, en zijn Bloed als drank onder de gedaante van wijn.
O kostbare en verrukkelijke maaltijd, heilbrengend en vol heerlijkheid! Want wat kan er kostbaarder zijn dan deze maaltijd; waarin ons niet, als onder de oude Wet, het vlees van kalveren en bokken te eten wordt voorgezet, maar Christus zelf, waarachtig God? Wat is er meer te bewonderen dan dit sacrament?
Geen sacrament ook is heilzamer dat dit, waarin wij gezuiverd worden van onze zonden, waar de deugden worden vermeerderd en de geest wordt gevoed met een overvloed van allerlei geestelijke gaven.
Het wordt in de Kerk opgedragen voor levenden en doden, opdat allen er nut uit zouden trekken, omdat het ook tot nut van allen werd ingesteld.
De heerlijkheid van dit sacrament tenslotte kan door niemand ten volle worden uitgedrukt, waar de geestelijke heerlijkheid in haar bron wordt genoten; en hier wordt de herinnering gevierd aan die uiterste liefde, die Christus ons in zijn lijden heeft getoond.
Om dan ook de onmetelijkheid van die liefde inniger in de harten van de gelovigen te prenten, heeft Hij bij het Laatste Avondmaal, toen Hij na de viering van het Paasmaal vanuit deze wereld naar de Vader zou gaan, dit Sacrament ingesteld als een blijvende gedachtenis aan zijn Lijden, als de vervulling van de oude voorafbeeldingen, als het grootste van de wonderen, door Hem verricht, en liet Hij deze na als een uitzonderlijke troost voor hen, die bedroefd over zijn afwezigheid achterbleven”.

C o m m e n t a a r
De H. Mis is een offer, omdat zij de gedachtenis is van het paasmysterie van Christus. Het offerkarakter van de Eucharistie komt in de instellingswoorden zelf tot uiting: "Dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt" en "Deze beker is het Nieuwe Verbond in mijn bloed, dat voor u wordt vergoten" (Lc 22, 19-20). In de Eucharistie geeft Christus hetzelfde lichaam dat Hij voor ons op het kruis gegeven heeft, hetzelfde bloed dat "voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden" (Mt 26, 28) - CKK 1365.
De H. Mis is dus een offer, “omdat zij het kruisoffer tegenwoordig stelt, omdat zij er de gedachtenis van is en er de vruchten van toepast”, leerde samengevat ook het Concilie van Trente, in de bijeenkomst van 17 september 1562.
De H. Pastoor van Ars schreef: “Alle goede werken samen bereiken niet de waarde van één enkel Misoffer, want het zijn de werken van de mensen; de H.Mis echter is het werk van God”. Vergeleken met de H. Mis betekent zelfs het offer van de martelaren niets. Hier legt de mens zijn leven in de handen van God; in de H.Mis is het God die zijn Lichaam en Bloed voor de mens offert.
Op het woord van de priester daalt de Heer uit de hemel neer en sluit zich in de kleine hostie op. De blik van God wendt zich naar het altaar. “Hier is mijn geliefde Zoon, in Wie Ik mijn welbehagen heb”. Aan de verdiensten van dit Offer kan God niets ontzeggen”.
De Algemene Inleiding bij het Missaal van 1970 vat kernachtig de betekenis van de H. Mis samen: “De viering van de mis, als handeling van Christus en van het hiërarchisch geordende volk van God, is het middelpunt van heel het christelijk leven, zowel voor de universele als voor de plaatselijke Kerk, alsook de gelovigen afzonderlijk.  In de Mis ligt immers het hoogtepunt én van de handeling waardoor God in Christus de wereld heiligt én ook van de eredienst die de mensen aan de Vader brengen door Hem te aanbidden door Christus, de Zoon van God in de Heilige Geest. Bovendien worden in de Mis de mysteries van de verlossing zó gevierd in de loop van een jaar dat zij op een of andere wijze tegenwoordig worden gesteld. Alle andere gewijde handelingen en alle werken van het christelijk leven hangen ermee samen, komen eruit voort en zijn erop gericht”.

Wie nadenkt over al hetgeen in deze bijdrage is geschreven over de H. Mis, kan niet anders dan vervolgens de H. Mis vieren met de benodigde aandacht en eerbied.