Oratio super munera - Gebed over de gaven”
Eerste zondag na Pinksteren
ZONDAG VAN DE H. DRIEËENHEID
Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie
Maak ons een blijvende offergave U ter eer
I n l e i d i n g
Het
Gebed over de gaven van dit hoogfeest doet sterk aan de aanroeping van de
H. Geest in de H. Mis (epliclese) (1), als onderdeel van het misformulier,
denken, die immers bedoeld is door het aanroepen van de goddelijke Naam de
gaven te heiligen. In de Eucharistische Gebeden van de H. Mis wordt inderdaad
niet alleen de Naam van de Vader aangeroepen, ofschoon alle gebeden zich tot
Hem richten. Alle drie goddelijke Personen worden betrokken bij dit H.Offer. De
formuleringen van de Romeinse Canon (Te igitur en Hanc igitur oblationem
servitutis nostræ) bij uitstek en de andere Eucharistische Gebeden tonen ons
dit evident: “Gij zijt heilig, onze Heer, de bron van alle heiligheid.
Heilig dan deze gaven met de dauw van uw Heilige Geest, dat zij voor ons worden
tot Lichaam en Bloed van Jezus Christus onze Heer” (Euch. Gebed II). “Door
Hem [Jezus Christus] en met Hem en in Hem zal uw Naam geprezen zijn, Heer onze
God, almachtige Vader, in de eenheid van de Heilige Geest, hier en nu en tot in
eeuwigheid” (ibid.).
“Wij hebben deze gaven dan ook hier gebracht om ze aan U toe te wijden. In
alle ootmoed vragen wij U, ze te heiligen door uw Geest, en ze Lichaam en Bloed
te doen zijn van Jezus Christus, uw Zoon, onze Heer, op wiens woord wij deze
geheimen vieren” (Euch. Gebed III). “Vervul [Vader] ons van zijn Heilige
Geest opdat men ons in Christus zal zien worden tot één lichaam en één geest.
Moge Hij ons maken tot een blijvende offergave voor U: dan zullen wij het
erfdeel verkrijgen dat gij ons beloofd hebt… - Ipse nos tibi perficiat
munus æternum ut cum electis tuis hereditatem consequi valeamus..- (Ibid.).
“Daarom smeken wij U, heer, dat uw Heilige Geest deze offergaven wil
bezielen…Quæsumus igitur, Domine, ut idem Spiritus Sanctus hæc munera
sanctificare dignetur” (Euch. Gebed IV).
De
werking van de drie Goddelijke Personen kan worden teruggebracht tot de oude
korte geloofsformule: De Vader werkt door de Zoon in de Heilige Geest.
De
gaven die geconsacreerd zullen worden zijn “munera nostræ servitutis” – gaven
van onze dienstbaarheid. Wij – priester en gelovigen - leggen deze, als gaven
van God uit zijn schepping afkomstig, op het altaar voor het heilige Offer. Wij
bieden God aan wat wij uit het zijne hebben ontvangen. Door God worden zij tot
de Gave die Christus is, zijn Lichaam en Bloed. Maar Christus neemt ons op
mysterievolle wijze zo op in zijn dienen, dat wij in Hem, door Hem en met Hem
de heilige en vlekkeloze offergave mogen aanbieden. En dit mysterie bewerkt ook
dat wij in Hem, door Hem en met Hem ook zelf offergave worden zoals Hij,
waarbij verondersteld mag worden dat ons hele wezen, onze gesteltenis, onze
wil, hart en gemoed er op gericht is God te dienen. Onze eigen persoon moet als
een offergave aan de allerheiligste Drieëenheid zijn. Daarom gaat het in feite
in dit Gebed over de gaven.
(1) aanroeping van de H. Geest of Logos
als werkdadige kracht over personen en zaken.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
per tui nominis invocationem,
hæc munera nostræ servitutis,
et per ea nosmetipsos perfice munus æternum.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie – 1979
waarover wij uw Naam aanroepen
en maak onszelf door deze Eucharistie
een
blijvende offergave U ter eer.
Werkvertaling
door het
aanroepen van uw Naam
deze gaven van
onze toegewijde dienst,
en maak ons zelf door deze offergaven tot een
eeuwige offergave voor U.
L
i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
De brontekst van het Gebed over de gaven van dit hoogfeest (zondag na Pinksteren) is vervat in de Codex Rossianus lat., 127, Rome, midden 11e eeuw en in Codex Theol. 231, 1010, Univers. Bibl. Göttingen, 10e eeuw. Niettemin is de tekst ook reeds te vinden in het Sacramentaire de Saint-Martin de Tours (laatste kwart 9e eeuw) [Alcuinus] en in een veertigtal contemporaine of latere codices verspreid over het Europees continent en het Britse schiereiland, in gebruik als oratio super oblata in de Missa votiva de sancta Trinitate seu secreta.
(Zie:
E. Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, VIII,
R-S, Brepols, Turnhout 1996, p. 200-201, nr. 5377 (Br 1039)
De
versie Missale Romanum 1970 [MR] is op enkele tekstvarianten (cursief)
na, en zeker inhoudelijk, identiek aan die van MR 1962:
Sanctifica, quæsumus, Domine
Deus noster,
per tui sancti nominis
invocationem,
hujus oblationen hostiam,
et per eam nosmetipsos tibi perfice
munus æternum.
S
t r u c t u u r a n a l y s e e n s t i j l f i g u r e n
1. Sanctifica, quæsumus,
Domine Deus noster,
2. per tui nominis
invocationem,
3. hæc munera nostræ
servitutis,
4. et per ea nosmetipsos
perfice munus æternum.
Het Gebed over de gaven bestaat uit één
enkele zin, opgebouwd uit een openingsregel met prædicaat sanctifica in de
imperativusvorm gericht tot God, welke modus ook hier is afgezwakt door de
losse werkwoordsvorm quæsumus, inmiddels klassiek in de oraties (regel 1).
Onderbroken door een tussenzin (r. 2) die informatie geeft over de wijze waarop
het prædicaat sanctifica werkzaam is (hoe worden de offergaven
geheiligd), volgt in r. 3 het object van sanctifica waarna middels de
coniunctie et in een nevengeschikte halfzin een volgende bede wordt uitgedrukt
in de imperativusvorm perfice (r. 4).
Ad 1
Prædicaat sanctifica gevolgd door de losse werkwoordsvorm
quæsumus werden hierboven reeds genoemd. Van de anaklese, Domine Deus noster,
in drie congruerende vocativusvormen, is Domine, Heer of Meester, de meest
basale, directe en gebruikelijke naam waarmee de Kerk zich rechtstreeks richt
tot God in de super munera. De toegevoegde titel Deus noster onderstreept
enerzijds de aan Hem alleen toe te schrijven heiligende daad (Quoniam tu solus
Sanctus, tu solus Dominus, tu solus Altissimus, want Gij alleen zijt de
Heilige, Gij alleen de Heer, Gij alleen de Allerhoogste; Gloria), anderzijds
trekt het bezittelijk voornaamwoord Hem in de intieme relatie met de biddende
(uit individuele personen bestaande gemeenschap). De vocativusvormen Domine
Deus vertonen alliteratie.
Ad 2
Bijwoordelijke
bijzin die een voorzetselbepaling bevat bestaande uit de accusativusvorm
invocationem, geregeerd door de præpositie per, nader verklaard door de
congruerende genitivusvormen tui nominis (genitivus explicativus).
Blaise’s “Le vocabulaire Latin des
principaux thèmes liturgiques” (Ouvrage revu par Dom Antoine Dumas o.s.b.,
Turnhout 1966) zegt op p. 283 dat in het Hebreeuwse denken, een naam niet
alleen een persoon aanduidt, maar uitdrukking is van geheel de persoon. In
Johannes 3, 18 lezen we over de reddende macht van de Naam van God: “Wie in Hem
gelooft, wordt niet veroordeeld, maar wie niet gelooft is al veroordeeld, omdat
hij niet heeft geloofd in de Naam van de eniggeboren Zoon van God”. Per tui
nominis invocationem betekent dus in de oratie van deze zondag dat door het
aanroepen van de Naam van God direct geappelleerd wordt aan de almacht, de
kracht, de heiligheid en barmhartigheid van God en dat deze Naam de titel van
beroep is tot verhoring van de bede.
Ad 3
Hæc
munera nostræ servitutis, deze gaven van onze dienstbaarheid/ van ons, uw
dienaren – object bij het prædicaat sanctifica, op te splitsen in de
congruerende accusatiuvus-vormen hæc munera, meervoud van het
neutrum hoc munus, en in de congruerende genitivusvormen nostræ servitutis,
genitivus explicativus.
Nevengeschikte halfzin met prædicaat
perfice in de imperativusvorm, maak […] tot, voltooi, bewerk, dat een dubbel
object in de accusativusvormen: nosmetipsos, onszelf (direct object) en munus
æternum (een accusativus die hier dienst doet als praedicatieve bepaling
bij de eerdere accusativus nosmetipsos) bij zich heeft. Per ea,
voorzetselbepaling gevormd door de præpositie per gevolgd door de accusativus
ea (meervoud van de neutrumvorm id, het/dit, waarbij in gedachte aan te vullen
is munera van regel 3: door middel van deze offergaven. De hæc munera van regel
3 die wij in de offerdienst aanbieden als gaven van God afkomstig en werk van
onze handen staan in mooie tegenstelling tot het munus æternum dat alleen God
kan bewerken. De regels 2 en 4 laten een repetitio zien in præpositie (2x) en
præfix per.
V o c a b u l a r i u
m
Perficio, -feci, -fectum, 3, betekent 1. ten
einde brengen, voltooien, afwerken, afmaken 2. verwezenlijken, volbrengen 3.
bereiden 4. doorzetten, bereiken 5. bevestigen, vastmaken 6. aantonen,
aanwijzen. Perficio heeft dus de impact van voltooien en verwezenlijken. Vgl.
perfect, perfectie, perfectionisme, etc.
Servitus,
-utis, vr. dienstbaarheid, knechtschap, slavernij verwant aan servitium, - i,
n., 1. slavernij, dienstbaarheid 2. dienst 3. godsdienst, of varianten van deze
vormen vindt men in zeven Gebeden over de gaven, respectievelijk op de zondagen
IV, VII, VIII, X, XIII, XXVII en XXX door het jaar en eenmaal het verbum
servire op de XXIXe zondag. Alle begrippen verwijzen naar de cultische dienst,
de eredienst aan God. Als we kijken in Blaise’s “Le vocabulaire Latin des
principaux thèmes liturgique” (Ouvrage revu par Dom Antoine Dumas o.s.b.,
Turnhout 1966) verwijst servitium (nederige onderwerping aan God) juist naar de
liturgie zelf en ook naar het liturgisch dienstwerk jegens God door de
priesters. Dat geldt zeker in de context van het “Hanc igitur” van de Canon
Romanus (Romeinse Canon) waar servitium de uitoefening van het priesterlijk
dienstwerk betekent, maar frases in de Super munera zoals “munera nostræ
servitutis inferimus” (zoals gezien bij zondag IV), “oblata devotioni nostræ
servitutis ascribis” (van de later nog te bespreken zondag VIII) en “quæ debitæ
servitutis celebramus officio” (zondag XXVII) verwijzen hoe dan ook naar de
liturgische dienst van heel de verzamelde gemeenschap van de Kerk, waaraan ook
de gebruikte 1e persoon meervoud beantwoordt.
C o m m e n t a a r
In de vroege Kerk was er geen
special dag gereserveerd voor de viering van het feest van de Allerheiligste
Drieëenheid, maar de katholieken ontwikkelden ter bestrijding van de Ariaanse
ketterijen geloofsbelijdenissen, een officie voor de zondagen, met cantica,
prefatie en hymnen die in het oude Sacramentarium Gregorianum te vinden zijn.
Paus Johannes XXII (+1334) verordonneerde een feest voor heel de Kerk op de
eerste zondag na Pinksteren. Deze dag werd door de H. Pius X, paus, tot de rang
van 1e klas verheven. Op de kalender van de Novus Ordo kreeg het feest de rang
van sol(l)emnitas. De plaats van dit feest op deze dag van de liturgische
kalender is logisch. Uitgaande van de Hemelvaart van de Zoon naar de Vader,
vieren wij de komst van de Heilige Geest met Pinksteren en vervolgens de Trinitaire
God op de zondag erna. In de teksten van Mis- en Getijdenliturgie belijden wij
trouw ons standvastig de leer over de H. Drieëenheid, de meest fundamentele
waarheid van de christelijke doctrine, een dogma dat een slechts met geloof te
aanvaarden mysterie omvat. God de Vader heeft ons door de Zoon geschapen. God
de Zoon heeft ons verlost en openbaarde ons meer aan onszelf (vgl. Gaudium et
Spes 22), God de Heilige Geest heiligt ons in onze Heilige Kerk.
De inhoud van de oratie toont
aan dat wij door onze eenheid met de Drieëne God, de triniteit van de
Goddelijke Personen, de bestemming bereiken waarvoor wij geschapen zijn. Wij
komen tot onze voltooiing in eenheid met God – in de eenheid van
God. Wij kunnen het waarnemen in ons eigen leven. Zolang als wij verwijderd of
zelfs afkerig zijn van God of Zijn plan,, ontbreekt er iets in ons. De
grote bisschop van Hippo, de H. Augustinus (+430) riep aan het begin van zijn
‘Belijdenissen’ uit: “Gij wekt ons op er vreugde in te vinden U te loven, want
Gij hebt ons geschapen tot U en ons hart is onrustig totdat het rust vindt in
U” (Boek I, 1).
Sommigen van ons zullen zich
de basisvragen herinneren van de Catechismus: Waartoe zijn wij op aarde? Wij
zijn op aarde om God te kennen, te beminnen en Hem te dienen en om hier en in
het hiernamaals met Hem voor altijd gelukkig te zijn. Wij zijn geschapen om te
delen in het leven van de H. Drieëenheid.
Wat geloven wij voor wat
betreft de H. Drieëenheid.? Niets is beter dan de grote geloofsbelijdenissen te
citeren, zoals de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel bekend uit de H.
Mis. Maak ook kennis met het Credo van Athanasius (of het Symbolum Quicumque),
een Latijnse versie, afkomstig uit Gallië, 5e eeuw, die werd toegeschreven aan
de Grieks sprekende H. Athanasius van Alexandrië. Lees en bid deze hardop en
geniet van de zuivere formuleringen en de afwezigheid van elke
dubbelzinnigheid! Bedenk daarbij ook dat een symbolum geen discussiestuk
is, maar een theologisch document dat naar zijn aard bestemd is om geloofsinhoud
duidelijk af te bakenen en daarmee een grens te stellen op wat daartoe wel en
niet behoort en daarmee dus ook de bokken van de schapen te scheiden (Matt. 25,
32-33)
“Alwie
zalig wil worden, moet vóór alles het katholieke geloof aanhangen. Zo iemand dit
niet geheel en ongeschonden bewaard heeft, zal hij ongetwijfeld voor eeuwig
verloren gaan.
Dit
nu is het katholieke geloof: dat wij één God in de Drie-eenheid en de
Drie-eenheid in de Eenheid aanbidden.
Weliswaar
de Personen onderscheidend, maar de zelfstandigheid niet scheidend.
Een
ander toch is de Persoon van de Vader, een ander die van de Zoon, een ander die
van de Heilige Geest.
Maar
van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest is één de Godheid, gelijk de glorie
en gelijkelijk eeuwig de majesteit.
Zoals
de Vader is, zo is de Zoon, zo is ook de Heilige Geest.
Ongeschapen
is de Vader, ongeschapen is de Zoon, ongeschapen is de Heilige Geest.
Onmetelijk
is de Vader, onmetelijk is de Zoon, onmetelijk is de Heilige Geest.
Eeuwig
is de Vader, eeuwig is de Zoon, eeuwig is de Heilige Geest.
Toch
zijn er niet drie eeuwigen, maar één Eeuwige.
Eveneens
zijn er niet drie ongeschapenen, noch drie onmetelijken, maar één Ongeschapene
en één Onmetelijke.
Op
dezelfde wijze is almachtig de Vader, de Zoon, almachtig de Heilige Geest.
En
toch zijn er niet drie almachtigen, maar één Almachtige.
Zo
is de Vader God, de Zoon God, de Heilige Geest God;
en
toch zijn er niet drie goden, maar is er slechts één God.
Zo
is de Vader Heer, de Zoon Heer en de Heilige Geest Heer.
En toch
zijn er niet drie heren, maar is er slechts één Heer.
Want
zoals wij krachtens de christelijke leer iedere Persoon als God en Heer moeten
belijden, zo verbiedt ons de katholieke godsdienst drie goden of heren te
erkennen.
De
Vader is door niemand gemaakt, geschapen noch voortgebracht.
De
Zoon is alleen van de Vader, niet gemaakt of geschapen, maar voortgebracht.
De
Heilige Geest is uit de Vader en de Zoon, niet gemaakt of geschapen of
voortgebracht, maar voortkomend.
Eén
Vader dus, niet drie Vaders, één Zoon, geen drie Zonen, één Heilige Geest, geen
drie Heilige Geesten.
En
in deze Drie-eenheid is geen vroeger of later, geen meer of minder, maar alle
drie Personen zijn met elkander even eeuwig en even gelijk.
Zodat
in alles, gelijk boven reeds gezegd is, de Eenheid in de Drie-eenheid en de
Drie-eenheid in de Eenheid moet worden aanbeden.
Wie
derhalve zalig wil worden, denke aldus over de Drie-eenheid.
Doch
noodzakelijk is voor het eeuwig heil, dat men ook de Menswording van onze Heer
Jezus Christus oprecht gelooft.
Dit
dan is het ware geloof, dat wij geloven en belijden, dat onze Heer Jezus
Christus, de Zoon is van God, God en mens.
God
uit de zelfstandigheid des Vaders, vóór eeuwigheid voortgekomen; en mens uit de
zelfstandigheid van de Moeder, geboren in de tijd.
Volkomen
God en volkomen mens, bestaande uit een redelijke ziel en een menselijk
lichaam.
Gelijk
aan de Vader naar zijn Godheid, minder dan de Vader naar zijn mensheid.
Die,
hoewel God en mens, toch niet twee is, maar één Christus.
Eén
evenwel, niet door omzetting van de Godheid in het vlees, maar door opneming
van de mensheid in God.
Volstrekt
één, niet door vermenging van de naturen, maar door eenheid van Persoon.
Want
zoals de redelijke ziel en het lichaam één mens is, zo is God en mens één Christus.
Die
geleden heeft voor ons heil, neergedaald is ter helle, op de derde dag verrezen
uit de doden.
Hij
is opgevaren naar de hemel, zit aan de rechterhand van de God, de almachtige
Vader; vanwaar Hij zal komen om te oordelen over levenden en de doden.
Bij
zijn komst zullen alle mensen met hun lichaam moeten verrijzen en rekenschap
afleggen van hun eigen daden.
En
wie het goede hebben gedaan zullen het eeuwige leven binnengaan, maar wie kwaad
hebben bedreven het eeuwige vuur”.
De echo van dezer geloofsbelijdenis
klinkt na vijftien eeuwen nog na in het wondermooie Credo van het Volk van God
van paus Paulus VI (Sollemni hac Liturgia – 1968):
“Wij geloven, dat deze enige God ook in zich volstrekt één is,
zowel in zijn oneindig heilig Wezen als in elk van zijn volmaakte attributen:
almacht, onbegrensde kennis, voorzienigheid, wil en liefde. Hij is Die is,
zoals Hijzelf aan Mozes heeft geopenbaard, (vgl. Ex 3, 14) en Hij is Liefde, zoals de
apostel Johannes ons voorhoudt (vgl. 1 Jo 4, 8). In deze beide namen, Zijn
en Liefde, ligt dus op onnaspeurlijke wijze de goddelijke werkelijkheid zelf
vervat van Hem die zich kenbaar heeft willen maken aan ons. Toch 'woont Hij in
ongenaakbaar licht' (vgl. 1 Tim 6, 16) en staat Hij in Wezen boven
alle namen, alle dingen en alle geschapen geesten. Alleen God zelf kan ons een
juist en volledig denkbeeld geven van zijn Zijn, door de openbaring dat Hij
Vader, Zoon en Heilige Geest is.
Bij zijn gratie zijn wij geroepen tot deelgenootschap aan zijn
eeuwig leven: hier op aarde in het duister van het geloof en hiernamaals in het
onvergankelijke licht, het eeuwige leven. De drie Personen - elk voor zich één
en hetzelfde goddelijk Wezen - bestaan van eeuwigheid af uit banden van
wederkerigheid, die het diepste zaligend leven uitmaken van God, de driewerf
heilige, oneindig ver verheven boven al wat wij naar mensenmaat kunnen
bedenken. Intussen danken wij de goddelijke Goedheid voor het feit, dat talloze
gelovigen, ten overstaan van alle mensen, met ons Gods eenheid kunnen betuigen,
ook al kennen zij het mysterie van de heilige Drievuldigheid niet.
Wij geloven dus in de Vader, die van eeuwigheid af de Zoon
voortbrengt; in de Zoon, het Woord van God, die van eeuwigheid af wordt
voortgebracht; in de Heilige Geest, ongeschapen Persoon, die van eeuwigheid af
voortkomt uit de Vader en de Zoon als beider Liefde. Tussen de drie goddelijke
Personen, coaeternae sibi et coaequales, (onder elkaar gelijk eeuwig en gelijke
wezens) voltrekt zich in eindeloze weelde, met de opperste luister die het
ongeschapen Wezen kenmerkt, Gods zelfzaligende leven binnen diens volkomen
eenheid. En immer “moet men in de Drievuldigheid de Eenheid eren en in de
Eenheid de Drievuldigheid' (semper unitas in Trinitate et Trinitas in unitate
veneranda est)”.
Geloofsbelijdenissen en
oraties van de H. Mis kunnen niet tegelijk alle geloofswaarheden omvatten, maar
zij reflecteren die wel en dat in hoge mate. De woorden die wij gebruiken bij
ons gebed en bij het belijden van ons katholiek geloof zijn cruciaal: lex
orandi, lex credendi , de geloofsregel is gebedsregel en omgekeerd. Verandert
men de woorden, dan veranderen de geloofswaarheden en begrippen. Het debiteren
van vaagheden in kerkelijke teksten en gezangen schept een risico van
verwatering en vervaging van de waarheid en de Waarheid die Christus is.
Laten wij bidden dat zij die
tot taak hebben vertalingen voor te bereiden, met Gods hulp daarbij trouw vast
willen houden aan het onvervalste katholieke geloof zonder hun oor te luisteren
te leggen bij de waan van de dag.