Morgen, 4 juni
Collectegebed
Eerste zondag na Pinksteren
Hoogfeest van de
HEILIGE DRIEËENHEID
"In macht en majesteit te
aanbidden"
I
n l e i d i n g
De Vader heeft zijn Zoon en de Heilige
Geest naar de wereld gezonden. Daardoor heeft Hij geopenbaard dat er in
God drie Personen zijn. De Zoon is het Woord aan Wie de verkondiging van de
Blijde Boodschap is toebedeeld. De Geest bracht de mensen de heiligheid. Het
collectegebed spreekt dan ook over de “heilige Geest”. Door zijn liefdevol
werken verraadde - als men het zo mag zeggen - de verborgen God het meest
innige van zijn goddelijk leven. Hij heeft de verlossing niet bewerkt, om ons
het mysterie dat Hij is te onthullen, maar deze wonderbare openbaring ontvingen
we als een “neveneffect” van zijn verlossingsdaad, want zo zegt de oratie het:
‘door het Woord der waarheid en de Geest van heiliging in de wereld te zenden
hebt Gij uw wonderbaar mysterie aan de mensen bekend gemaakt’.
De geloofsbelijdenissen van de Kerk zijn
vanaf de Apostolische Belijdenis gebaseerd op het mysterie van de drie
goddelijke Personen en zij erkennen de heerlijkheid van het innerlijke van God
die straalt uit deze openbaring. Tegelijk bewonderen we de koninklijke macht
van de ene God, die zich in drie Personen openbaart. Machtig treedt de ene God
ons in de schepping tegemoet, wij aanbidden Hem in zijn Drie-Eenheid. Deze
eenheid is een wezenlijke eigenschap van het Wezen van de Drievuldigheid,
zij is immers de Drieheid van de Personen in de Eenheid van de goddelijke
Natuur.
Vandaag belijden we ons vast geloof in de leer van de H. Drieëenheid, het vaste
fundament van de christelijke waarheid en het meest geheimnisvolle van alle
dogma’s.
T e k s t
Missale Romanum
1970
Deus Pater, qui, Verbum veritatis et Spiritum sanctificationis mittens in
mundum,
admirabile mysterium tuum hominibus declarasti,
da nobis, in confessione veræ fidei,
æternæ gloriam Trinitatis agnoscere,
et Unitatem adorare in potentia maiestatis.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie - 1979
God onze Vader,
Gij hebt het Woord der waarheid en de Geest die heilig maakt, in de wereld
gezonden om aan de mensen het verheven mysterie van uw Godheid te openbaren.
Geef dat wij het ware geloof belijden door de glorie van de eeuwige
Drievuldigheid te erkennen en door haar eenheid in macht en majesteit te
aanbidden.
Werkvertaling
geef dat wij in de belijdenis van het ware geloof,
de glorie van de eeuwige Drieëenheid erkennen
en de Eenheid in de macht van uw majesteit aanbidden.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
In
de vroege Kerk was er geen aparte dag voor de Allerheiligste Drieëenheid, maar
ter bestrijding van de Ariaanse ketterij kwamen er geloofsbelijdenissen in
omloop en ook een officieformulier voor de zondag met cantica, responsories,
een prefatie en hymnen. Het Sacramentarium Gregorianum Vetus (9e eeuw)
bevat gebeden en een prefatie van de H. Drieëenheid. In 920 stelde bisschop
Stephanus van Luik een afzonderlijk feest in ter ere van de H. Drieëenheid en
paus Johannes XXII (+ 1334) breidde dit feest uit tot de universele Kerk, te
vieren op de 1e zondag na Pinksteren. Deze dag werd verhoogd tot de waardigheid
van een feest 1e klas door paus Pius X (+ 1914). In de Novus Ordo kreeg het de
rang van sollemnitas.
Het
collectegebed is een centonisatie – een mettertijd steeds verder
uitgebreide verfraaiing – van divers materiaal: tekstfragmenten uit de collecte
van het Romeinse Missaal 1962 en van elders, en mogelijk een nieuwe compositie.
De opmerkelijke formulering ‘admirabile mysterium’ werd reeds gebruikt om de leer
over de H. Drieëenheid uit te drukken in de “Gesta collationis Carthaginiensis
habitæ inter Catholicos et Donatistas… “ de verhandelingen van het Concilie van
juni 411 te Carthago waaraan katholieke en Donatistische bisschoppen deelnamen.
Sint Augustinus van Hippo (+ 430) speelde een belangrijke rol bij deze
conferentie. Dit en de formulering ‘confessio veræ fidei’ suggereren dat deze
oratie, ofschoon een nieuwe compositie, wezenlijk is gebaseerd op Augustinus’
werk “De Trinitate”, het eerste grote tractaat op het terrein van de
systematische theologie in het Latijn, en dat verrast niet.
S t r u c t u u r a n a n a l y s e e n s
t i j l f i g u r e n
1.Deus Pater, qui, Verbum
veritatis et Spiritum sanctificationis mittens in mundum,
admirabile mysterium tuum hominibus declarasti,
2.da nobis, in confessione veræ fidei,
æternæ gloriam Trinitatis agnoscere,
et Unitatem adorare in potentia maiestatis.
Ad 1
Deus Pater, directe anaklese van God als Vader in
twee vocativusvormen, waarbij Pater een substantivum attributivum is, gevolgd
door de relatieve bijzin qui…declarasti, welke een tweede bijzin bevat, een
bijwoordelijke bijzin geregeerd door het participium praesentis activi mittens,
congruerend met Deus Pater, het subject van de anaklese. In de relatieve
bijzin worden twee fundamentele heilsfeiten waarin de Vader zijn heilswil
openbaart en voltrekt gememoreerd.
Declarasti, samentrekking van declaravisti,
prædicaat van het subject qui, in de indicativus
perfecti activi vanwege de uitgedrukte
feitelijkheid. Admirabile mysterium tuum, object van het verbum in drie
congruerende accusativusvormen; hominibus, bijwoordelijke bepaling in de
dativus commodi (van voordeel). In de bijwoordelijke bijzin Verbum…in mundum is
mittens het prædicaat in de ppa-vorm, verwijzend naar de anaklese Deus
Pater; van mittens hangen de twee objecten Verbum veritatis en Spiritum
sanctificationis af; twee accusativusvormen, beide gevolgd door een
genitivusvorm met nadere precisering:
genitivus explicativus. De twee woordgroepen
eindigen beide op –um en –isklanken (eindrijm) die een mooi effect oproepen als
de oratie wordt gezongen. In de woordgroepen Verbum veritatis en Spiritum
sanctificationis herkent men de stijlfiguur alliteratie. In mundum:
bijwoordelijke bepaling van plaats waarbij de accusativusvorm mundum bepaald
wordt door het voorzetsel van richting in. De –umklank wordt in het
eindrijm van mysterium tuum voortgezet.
Ad 2
2.da nobis, in confessione veræ fidei,
æternæ gloriam Trinitatis agnoscere,
et Unitatem adorare in potentia maiestatis.
Da nobis, prædicaat
in de imperativusvorm gevolgd door het indirecte object nobis: dativus
commodi, leidt de tweeledige bede, het “tribue
nobis” of een “quæsumus” dat men zou kunnen verwachten in de oratie als opmaat
naar de eigenlijke vraag ontbreekt hier. De eigenlijke bede omvat –direct
verbonden met de belijdenis van het ware geloof – de erkenning en aanbidding
van de Drieëne God in zijn macht en majesteit.
Van het verbum da is het zinsdeel
æternæ gloriam Trinitatis agnoscere het eerste object en unitatem
adorare het tweede object verbonden door het verbindingspartikel et en
vergezeld van twee bijwoordelijke bepalingen in confessione veræ fidei
en in potentia maiestatis. De
gebruikte infinitivi agnoscere en adorare kunnen gezien worden als finale
infinitivi die een doel uitdrukken (“om te”). In het zinsdeel æternæ gloriam
Trinitatis is een hyperbaton vervat.
De regels
[… ] in
confessione veræ fidei, [a]
æternæ gloriam Trinitatis agnoscere, [b]
et Unitatem adorare [b] in potentia maiestatis [a]
lijken als
een chiasme (kruisstelling) geschikt, maar dan bestaande uit hele zinsdelen in
plaats van enkele naamwoorden.
In de oratie komt de klinker a opvallend
vaak voor (assonantie). Dat valt met name op wanneer men de oratie hardop
uitspreekt/zingt.
B e k n o p t v o c a b u l a r i u m
Er weerklinken echo’s van de
openbaringen (epiphanieën) van de H. Drieëenheid zoals die zijn beschreven in
de H. Schrift: bij het Doopsel van Jezus door Johannes in de Jordaan toen de H.
Geest als een duif verscheen en de stem van de Vader werd gehoord (cf Lc 3) en
toen Jezus van gedaante veranderde voor de ogen van Petrus, Johannes en Jacobus
(cf Mt 17): God “maakte bekend, openbaarde, manifesteerde, toonde, verkondigde
in het openbaar” (declarasti, een verkorte vorm van declaravisti, van
declaro) het wonderbaarlijk mysterie (admirabile mysterium) dat Hij is
Drie in Eén, een Drieëenheid van goddelijke Personen, God de Vader, God het
Woord van Waarheid, God de Geest van heiliging, één ondeelbare God.
Waarachtig christelijk geloof (vera
fides) veronderstelt noodzakelijkerwijs dat wij erkennen (agnoscere
– “ons eigen maken, bekendmaken, toestaan, toelaten, toegeven dat iets iemands
eigendom is, erkennen, herkennen, accepteren, toegeven te zijn) dat God is
Drie-Een, Eén God met één goddelijke natuur, in een volmaakte eenheid van drie
verschillende Goddelijke Personen. Mensen kunnen door zelf te redeneren bij
deze waarheid uitkomen, zoals Neoplatoonse filosofen in het klassieke
Griekenland dat deden. Maar alleen door de genade van het geloof kunnen wij dit
mysterie belijden (confiteor) op authentiek christelijke wijze. Hoe
redeneringen en intellect ook trachten deze Waarheid te benaderen, de
Openbaring en de genade van het geloof zijn noodzakelijk ter aanvulling van de
rede.
C o m m e n t a a r
Binnen de cyclus van het kerkelijk jaar
heeft dit feest een passende plaats: na de Hemelvaart van de Zoon naar de
Vader, de Komst van de H. Geest met Pinksteren en de zondag daarna de H.
Drieëenheid. Toen de Apostelen met Pinksteren de H. Geest hadden ontvangen,
begonnen zij te prediken en te dopen, volgens het bevel, dat Christus hun had
gegeven, toen Hij tot hen sprak: “Gaat dan en onderwijst alle volken, en doopt
hen in de Naam van de Vader, en de Zoon en de Heilige Geest, en leert hen
onderhouden alles wat Ik u bevolen heb” (Mt 28,19). Het feest van de H.
Drievuldigheid volgt dus heel logisch onmiddellijk op het Pinksterfeest.
God de Vader heeft ons door de Zoon geschapen die ons heeft verlost en ons juist door de openbaring van de Vader en diens liefde, voor onszelf duidelijk heeft gemaakt (cf Gaudium et Spes, 220). God de Heilige Geest heiligt ons in Christus’ Kerk zodat wij mogen delen in het trinitaire leven van Vader, Zoon en Heilige Geest, nu en in de toekomst.
In het collectegebed aanbidden wij de gloria Trinitatis, de maiestas Unitatis. Zij bezitten “kracht/macht” (potentia). Het concept maiestas is in de geschriften van de Latijnse Vaders verweven met het begrip gloria. Bij vroege Latijnse Vader zoals de H. Hilarius van Poitiers (+368), de H. Ambrosius (+ 397) en in vroege liturgische teksten betekenen maiestas /gloria veel meer dan eenvoudig “schittering”, “glans”, “faam”, “éclat”. De Latijnse liturgische begrippen gloria en maiestas zijn gerelateerd aan het bijbels Griekse doxa en het Hebreeuwse kabod.
“Glorie”
en “majesteit” drukken vanuit menselijk perspectief de erkenning van God als
God uit en wijzen ook op die machtige goddelijke karakteristiek die God met ons
wil delen en waardoor Hij ons wil omvormen. “Glorie” en “majesteit” roepen in
onze liturgische gebeden gezien deze eschatologische, onvoorstelbare betekenis
de Laatste Werkelijkheid op.
De glorierijke heerlijkheid waartoe God ons omvormt en waarin wij in de hemel
ten volle mogen delen is voorafgebeeld in de ontmoetingen van Mozes met God,
toen Hij in de wolk (Hebreeuws: shekina) op de Tent van samenkomst neerdaalde.
Na deze ontmoetingen schitterde het gelaat van Mozes zó stralend als de zon,
dat hij de glans met een sluier moest bedekken.
Laten we met ontzag en eerbied uitzien
naar de gave die ons wacht, als we tenminste sterven als vrienden van God. We
zullen niet langer zien in een wazige spiegel en tastend zoeken naar God, maar
zullen dan oog in oog staan (cf 1Kor 13,12) met het Mysterie van de H.
Drieëenheid, Vader, Zoon en Heilige Geest.
Moge de Heilige Drieëenheid ons, anticiperend, alle genade geven reeds nu te
mogen delen in de goddelijke glorie. Moge deze band van liefde en waarheid met
de Drieëne God ook te herkennen zijn in de manier waarop we met onze naasten
omgaan en in de huiver waarmee we de Drieëne God mogen en moeten aanbidden.
De H. Hildegard van Bingen [1098-1197]
over de
Allerheiligste Drievuldigheid
[Uit haar boek Scivias (Sci vias: ken de wegen]
"Ich, Hildegard, schaute: ein überaus helles Licht (Silberrand) und darin eine saphirblaue Menschengestalt, die durch und durch funkelndem Feuer brannte (Goldscheibe. Die Wellenlinien deuten auf das wogende Leben hin).
Das Licht durchflutet das Feuer; und
beide durchdringen die Menschengestalt: alle drei ein einziges Licht in
derselben Stärke und Leuchtkraft.
Ohne Ursprung, Fülle des Lichtes, ist
der Vater; Urquell allen Seins. In ihm ist der Sohn, den er vor aller Zeit
zeugte, durch den er die Schöpfung zu Anfang aller Zeit rief der Mensch wurde,
und doch nie sich von ihm trennte in der Zeit. Er ist die Fülle aller
Fruchtbarkeit.
Funkelndes Feuer ist der Heilige Geist,
Leben allen Lebens, ohne die Dürre finsterer Sterblichkeit. Er entzündet in den
Herzen das Feuer, er ist die treibende Kraft aller Vitalität. "
Das ist die wahre Dreiheit in der wahren
Einheit, so unfaßbar in ihrer Herrlichkeit, daß die Weisheit des
Menschengeistes - zöge sie noch so weite Kreise und stiege sie noch so hoch
über sich hinaus - keine Grenzen fände für die Weite und Höhe Gottes.
Und doch ist durch den Sohn der Lehm der
Erde aufgenommen in das unzugängliche Licht der Dreifaltigkeit, in das Herz des
Vaters.“
Die Miniatur zeigt den Menschensohn in
der sogenannten Botenhaltung oder auch in einer Gebärde des Gehorsams. der
Ehrfurcht.
Doch wird Hildegard noch etwas anderes
erklärt. Das im Bild nicht zum Ausdruck kommt:
"Denn durch das Wort, das der
Lebensquell selbst ist, kam die Mutterliebe Gottes zu uns und umarmte uns. Sie
nährt uns zum Leben. Sie steht uns bei in der Gefahr. Sie ist tiefstes und
zartestes Erbarmen, das uns den Weg der Umkehr zeigt. Voll Mitleid gedachte
Gott seines großen Werkes, seiner kostbarsten Perle, des Menschen, den Er aus
Erdenlehm gebildet und dem Er den Atem des Lebens eingehaucht hatte. ..”
"Untrennbar
sind diese Drei.
Ein Gott in der
gleichen Herrlichkeit
ungeteilter
Gottheit.”