vrijdag 16 juni 2023

 

Kort commentaar bij het 

GEBED OVER DE GAVEN

in het misformulier 

HOOGFEEST H. HART VAN JEZUS




 





Missale Romanum – 1970

Réspice, quæsumus, Dómine, ad ineffábilem Cordis dilecti Fílii tui caritátem,

ut quod offérimus tibi sit munus accéptum

et nostrórum expiátio delictórum.

 

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979

Heer, wij doen een beroep op de mateloze liefde van het Hart van uw beminde Zoon.

Laat deze offergaven voor U aanvaardbaar zijn en onze zonden goedmaken.

 

Werkvertaling

Zie, Heer, vragen wij U, naar de onuitsprekelijke liefde van het Hart van uw beminde Zoon,

opdat de gaven die wij U aanbieden U aangenaam zijn

en een uitboeting voor onze zonden.

 

Commentaar

Het Gebed over de gaven noemt de liefde van Jezus “onuitsprekelijk”. En toch spreekt het gebed het uit: zij is “onuitsprekelijk”. Hoe kan men anders het oneindige en eeuwige formuleren dan een begrenzing te ontkennen? Want op zich is de liefde van de mens geworden Zoon van God noch te begrijpen, noch te formuleren. De liefde van God overstijgt immers alle menselijke begrippen. De groot(s)heid van de goddelijke liefde kan worden benoemd zoals de H. Schrift het doet: “God heeft de wereld immers zozeer liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven” (Jo 3, 16). De grootheid van de liefde wordt hier gemeten aan de grootheid van het geschenk: de Zoon van God. Wie deze grootheid wilt uitzeggen kan dat slechts door overschrijding van alle grenzen van zijn heerlijkheid.

Menselijke woorden kunnen onmogelijk de grootheid van Christus’ liefde uitdrukken, omdat deze “alle kennis te boven gaat” (Ef 3, 19). En toch wenst de apostel Paulus de christenen van Efeze toe: “Moge Christus door het geloof in uw hart zijn intrek nemen en moge gij in de liefde geworteld en gegrondvest blijven. Moge gij in staat zijn mèt alle heiligen te vatten, wat de breedte en lengte en hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot de gehele Volheid Gods“ (Ef 3, 17-19).

Het is wellicht te beperkt wanneer men dit gaven-gebed alleen op de liefde van Christus tot ons betrekt. Want het Offer van Jezus gold in eerste instantie de Vader en door zijn liefde tot de Vader gaf Hij Hem genoegdoening voor alle zonden van de wereld.

Het gebed laat zich vervolgens aldus begrijpen dat onze gaven God aangenaam zijn en onze zonden mogen delgen. Maar slechts enkel en alleen wanneer wij door het Mysterie van de H. Eucharistie in de liefde van Christus tot de Vader ondergedompeld willen worden onze gaven God welgevallig en in staat voor onze zonden eer herstel te bieden.

Zo komt het gebed van de oudtestamentische Abel “respice” hier met de bede voor de consecratio van de gaven overeen, waarin de vereniging met het offer van Christus en met zijn liefde tot stand wordt gebracht en waardoor middels de onuitsprekelijke liefde van Christus de vervulling van de bede wordt bereikt.