Uit de
Preken van de H. Leo de Grote, paus
Over het goed van de liefde
Uit
de reeks “Werken van barmhartigheid” van Dirk Bouts
In het Evangelie van
Johannes zegt de Heer: Hieraan zullen
allen herkennen, dat gij mijn leerlingen zijt, dat gij liefde hebt tot
elkander. En in de Brief van dezelfde Apostel leest men: Geliefden, laten wij elkander liefhebben,
want de liefde is uit God; en eenieder die leefheeft, is uit God geboren en
kent God; wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde.
Laten daarom de gelovigen in
zichzelf keren en de innerlijke gevoelens van hun hart aan een waarachtig
onderzoek onderwerpen; en als zij er zich bewust van zijn, dat er in hun hart
iets te vinden is van de vruchten der liefde, behoeven zij er niet aan te twijfelen,
dat God in hen woont, en om steeds meer en meer bevattelijk te worden voor zo’n
grote Gast, moeten ze steeds meer werken doen van een volgehouden
barmhartigheid.
Want als God liefde is, mag
de liefde geen grens kennen, omdat de Godheid niet door grenzen kan worden
beperkt.
Derhalve, mijn geliefden,
hoewel elke tijd geschikt is voor het beoefenen van de liefde, sporen deze
dagen (van de Vastentijd) er heel bijzonder toe aan; opdat zij, die het
Paasmaal van de Heer met heiliging van ziel en lichaam wensen te ontvangen,
vooral die genade trachten te verkrijgen, waarin het geheel van alle deugden is
vervat en waarvoor een menigte van zonden wordt bedekt.
Nu wij ons voorbereiden om
het boven alles verheven mysterie te gaan vieren, waardoor het Bloed van Jezus
Christus onze misdaden heeft uitgewist, laten wij dan op de eerste plaats
offers van barmhartigheid daarvoor toebereiden; opdat, wat Gods goedheid voor
ons gedaan heeft, ook wij mogen tonen aan hen, die tegenover ons misdaan
hebben.
Ten opzichte van de armen en
hen die met allerlei gebreken belast zijn, moeten wij nu een nog grotere
mildheid aan de dag leggen; zodat uit de mond van velen aan God dank gebracht
wordt en de verkwikking van de behoeftigen ons vasten bevordert. Want in géén
toewijding van de gelovigen schept God meer welbehagen dan in die, welke aan de
armen is gewijd. Waar Hij de zorg van het medelijden vindt, dáár herkent Hij
het beeld van zijn eigen barmhartigheid.
Laat men bij dat wegschenken
geen tekort aan middelen vrezen, want die goedheid zelf is een groot vermogen
en er kan geen voorraad ontbreken voor vrijgevigheid, waar Christus voedt en
gevoed wordt. In heel dit werk komt er een hand tussenbeide, die het brood doet
aangroeien door het te breken en het vermeerdert door het uit te delen.
Zonder zorg en blijmoedig
zij degene, die aalmoezen uitdeelt, want dan zal hij de grootste winst behalen,
wanneer hij voor zichzelf het minst achterhoudt, zoals de zalige apostel Paulus
zegt: Hij die de zaaier zaad verschaft en
voedsel om te eten, zal ook u zaad verschaffen en het vermenigvuldigen en de
oogst van uw milddadigheid doen gedijen, in Christus Jezus onze Heer, die
leeft en heerst met de Vader en de Heilige Geest in de eeuwen der eeuwen. Amen.
(Sermo 10 de Quadragesima,
3-5: PL 54, 299-301)