zondag 5 maart 2017

Overweging Eerste Zondag Veertigdagentijd -Tijd van boete en gebed

Genesis 2,7-9; 3,1-7
Romeinen 5,12-19
Matteüs 4,1-11              
                                                                         
De veertigdagentijd is de vastentijd van het christendom, een tijd van boete en gebed, een tijd die stevig geworteld staat in teksten van het oude en nieuwe testament en die dient als voorbereiding op het Paasfeest, het feest van overwinning op de dood en van delen in het nieuwe leven bij God. Van vandaag af en de komende zondagen horen we enerzijds over de breuk in de verhouding van ons mensen tot God, met als gevolg dood en verderf, maar anderzijds over Jezus van Nazareth die als de Zoon van God, niet afweek van zijn gerichtheid op God, en gehoorzaam geworden tot de dood, de dood overwon, en nu  voor altijd leeft bij God. Aan hem kunnen wij ons vasthouden als de ware gids ten leven. Beste mensen,
Jezus van Nazareth is door Johannes gedoopt, om het wat gewoner te zeggen: hij is kopje onder gegaan in het water van de rivier de Jordaan. Daar had ook Mozes eens gestaan om tegen het volk van Israël te zeggen “Kies voor het leven” (Deuteronomium 30,19). Jezus had daar gestaan als dienaar van de HEER. Daar had de stem uit de hemel geklonken: “Jij bent mijn welbeminde zoon” (Matteüs 3,17). Dat was ook al eerder gezegd tot Israël toen Mozes van God de opdracht kreeg om zijn volk weg te voeren uit de macht van Egypte, en Israël door het water van de Rietzee en het zand van de woestijn te leiden op de weg naar het Beloofde Land, het levensland! Want in Exodus 4,22 horen wij God, de HEER, zeggen: “Israël is mijn zoon, mijn eerstgeboren zoon.” (Zie ook Deuteronomium 32,6 en Jeremia 31,9). De woestijntijd was de tijd waarin het volk van Israël de Wet ontving, het geheel van richtlijnen en leefregels om God te kunnen dienen. Het was ook een tijd van beproevingen zoals Mozes het hun uitlegt: “Denk aan de tocht die die de HEER, uw God, u door de woestijn heeft laten maken, veertig jaar lang. Hij wilde u zijn macht laten voelen, en u op de proef stellen, om te ontdekken wat er in uw hart leefde: gehoorzaamheid aan zijn geboden of niet” (Deuteronomium 8,2). In het evanglieverhaal van vandaag gaat het over de keuze die ieder mens moet maken, de keuze voor God of tegen God, de keuze tussen het leven en de dood. In het pelgrimsverhaal van Israël vinden we de sleutel tot het verhaal over Jezus’ beproeving.  De woestijn is als het ware de arena waarin mensen getoetst worden op hun trouw aan God. God tot het einde volgen is een riskante zaak. Het is gedaan met gesapigheid en zekerheden. Abraham moest alles loslaten om trouw te zijn aan zijn roeping; Mozes moest zijn kudde in de steek laten om Israël uit Egypte te kunnen bevrijden. De woestijn is de plek waar onze diepste bedoelingen gepeild worden, waar het aankomt op ons ware ik: aanbidden wij de ene en enige God of dansen wij rond het gouden kalf? De Geest voert ook Jezus de woestijn in waar hij net als de voorvaderen op de proef wordt gesteld.
Matteus bouwt zoals steeds zijn verhaal prachtig op. De drie beproevingen verwijzen in hun drievoudigheid naar hoofdstuk 26 waar Jezus zich in de hof van Olijven drie keer van zijn leerlingen verwijdert en waar Petrus hem drie maal verloochent. Drie keer gaat het in ruimtelijke zin steeds meer naar omhoog; de eerste beproeving vindt plaats in de vlakke woestijn, dan gaat het hogerop naar het dak van de tempel om tenslotte te eindigen op een berg. En in de drie pogingen waarmee de duivel Jezus van zijn roeping wil afbrengen, verweert Jezus zich driemaal met een beroep op de H. Schrift. Evenals het volk van Israël wordt Jezus gekweld door honger, en wat zou gemakkelijker zijn dan als Gods geliefde kind hem te vragen om een nieuw mannawonder. Maar Jezus beroept zich op Mozes’ uitspraak over het voedsel dat uit Gods mond komt (Deuteronomium 8,3).  Het is immers de roeping van Jezus om zelf het brood uit de hemel te zijn, het brood dat gebroken en gedeeld moet worden. Aldus wordt de duivel afgetroefd maar hij leert snel. Ook hij is in staat om Gods woord te gebruiken, zo niet misbruiken, als basis voor eigen waarheid en eigen gelijk. Aldus haalt hij Psalm 90 aan om Jezus aan te moedigen zich van de tempel af te gooien: De engelen zullen je opvangen en dragen. Maar weer wijst Jezus ons de weg door zich te beroepen op de woorden van Mozes die het volk voorhoudt God niet op de proef te stellen (Deuteronomium 6,16). Zeker, de tempel is het huis van God, maar hij dient niet als springplank voor gewaagde en roekeloze daden maar voor gebed en dienst aan de Enige en Eeuwige. Voor de laatste maal probeert de duivel hem tot afgodendienst te brengen door hem op een hoge berg te leiden en hem alle macht over de wereld aan te bieden: Jezus, je hoeft alleen maar voor mij de knieën te buigen. Zou het u of mij niet geduizeld hebben bij zo’n aanbod. Het wordt licht in je hoofd wanneer je zo over alles weg kunt uitkijken, en de hele wereld met alle rijkdommen aan je voeten ligt. Maar Jezus beschouwt een berg niet als uitkijkpost om alle macht naar zich toe te trekken of om bij God op tafel te kijken. Een berg is de plek voor een Godsontmoeting, een plek om ervan af te dalen en op de mensen toe te gaan om te delen in hun lot en levensweg. En opnieuw wijst Jezus deze verleiding af met een woord uit Deuteronomium: “Aanbid de HEER, uw God, en dien hem alleen” (Deuteronomium 6,13). Hij stuurt de satan van zich weg (vade, Satanas 4,10) zoals hij later Petrus als een tweede satan achter zich wegstuurt (vade post me, Satana 16,23) omdat ze hem willen overhalen de gemakkelijke weg te kiezen. Maar Jezus wil een zoon van gehoorzaamheid zijn, trouw aan het woord van de Schriften die hem leren dat hij door lijden en dood moet komen tot de heerlijkheid. De weg die Jezus wenst te gaan, is er een van glorie door de diepte heen, een weg van liefde die dient, een weg van brood delen en brood breken, ja zelf het brood te zijn dat gebroken wordt. Prachtig is hoe deze confrontatie eindigt: Jezus heeft God niet gevraagd stenen in brood te veranderen noch om engelen die hem zouden dragen, maar nu  komen engelen hem dienen en te eten geven, zoals eens de profeet Elia werd gevoed door een engel, in kracht waarvan hij 40 dagen door de woestijn kon gaan op weg naar de berg Horeb.  Het is dan ook pas op het einde van het evangelie dat Jezus zijn leerlingen na de opstanding uit de doden  op de berg bijeenbrengt en zegt: “Mij is alle macht gegeven in de hemel en op aarde” (Matteüs28,16-18). Jezus wenst geen geschenken uit handen van de duivel te ontvangen in ruil voor een knieval, nee, zijn enige verlangen is alleen Zijn Vader gehoorzaam te zijn tot in de dood, om pas daarna de macht te krijgen uit handen van God, zijn Vader.
Door aldus te handelen is Jezus de nieuwe Adam. De eerste Adam overtrad het gebod van God door te eten van de verboden vrucht van de boom en werd door engelen uit het paradijs verdreven. In tegenstelling tot zijn voorganger heeft Jezus door zijn gehoorzaamheid ten dode toe het ware geluk herwonnen: hij heeft de band met God hersteld en voor alle mensen van alle eeuwen de gaven verkregen van genade en gerechtigheid.  Door ons vast te houden aan Jezus hebben wij een anker die ons brengt tot voor de troon van God, door hem te volgen hebben wij een veilige gids op de weg van het leven naar ons thuis bij God, zijn Vader en ook onze Vader. Amen.
Dr. Alfons Jaakke, pr.