De profundis! zuchtte 't huis,
't huis, en al die knielden mede,
in godvruchtig stemgedruisch.
Uit de diepten roepe ik, Heere,
hoort, ik bidde U, naar mijn' stem!
wilt Uwe oor te mijwaard keeren,
die om bijstand biddend bem!
Sloegt Gij al mijn' zonden gade,
Heer, wie 'n zou niet ondergaan?
Neen, bij U daar is genade,
Heere, Uw spreken houdt mij staan!
Staande blijve ik op Uw spreken
en ik hope in U, o Heer!
van het vroegste morgenbreken,
tot des avonds wederkeer.
Want bij U is medelijden,
is verzachten des gekwels,
grooter als het wederstrijden,
als de boosheid Israëls.
Heere, dat hij ruste in vrede,
zei de Priester, ende wij:
dat hem, in alle eeuwigheden,
't hemelsch licht geschonken zij!
De profundis! zong de bede,
De profundis! zuchtte 't huis,
zuchtten al die knielden mede,
met verstervend stem...geruisch.