donderdag 24 november 2016

Een levenshouding om het goede te doen

Houdt uw aandacht gevestigd op al wat waar is, al wat edel is, wat rechtvaardig is en rein, beminnelijk en aantrekkelijk, op al wat deugd heet en lof verdient" (Fil. 4, 8)

De deugd is een levenshouding, een vaste gesteltenis, om het goede te doen. Ze maakt het de mens mogelijk, niet alleen goede daden te stellen maar ook het beste van zichzelf te geven. De deugdzame mens streeft naar het goede met al zijn zintuiglijke en geestelijke krachten. Hij streeft het na en kiest ervoor in concrete daden.
Het doel van een deugdzaam leven bestaat erin gelijkvormig te worden aan God.

De menselijke deugden zijn standvastige houdingen, stabiele gesteltenissen, vervolmakingen van het verstand en wil, die tot levenshoudingen worden, onze daden regelen, onze hartstochten ordenen en ons gedrag leiden volgens de rede en het geloof. Ze verschaffen gemak, beheersing en vreugde om een moreel goed leven te leiden. De deugdzame mens is hij die in vrijheid het goede doet.
De zedelijke deugden zijn menselijke verworvenheden. Ze zijn vrucht en zaad van zedelijk goede daden; ze maken alle menselijke krachten bereid om deel te hebben aan de goddelijke liefde.

Vier deugden vervullen een scharnierfunctie. Daarom worden ze "kardinaal" genoemd; alle andere deugden vinden hun plaats rond deze vier. Het zijn de voorzichtigheid, de rechtvaardigheid, de sterkte en de matigheid. "En als iemand de gerechtigheid liefheeft, de vruchten van de wijsheid zijn de deugden; matigheid leert zij en voorzichtigheid, rechtvaardigheid en sterkte" (Wijsh. 8, 7). 

De voorzichtigheid is de deugd die de praktische rede in staat stelt in alle omstandigheden het werkelijk goede te ontwaren en de juiste middelen te kiezen om het tot stand te brengen. "De schrandere kijkt uit waar hij gaat" (Spr. 14, 15). "Weest dus bezonnen en nuchter opdat gij kunt bidden" (1 Pt. 4, 7). De voorzichtigheid is de "juiste regel tot handelen" schrijft de heilige Thomas
in navolging van Aristoteles. Ze mag niet verward worden met schuchterheid of vrees, en ook niet met dubbelhartigheid of veinzerij. Ze wordt auriga virtutum (leidsvrouw van de deugden) genoemd: ze leidt de andere deugden door hun te wijzen op regel en maat. Het is de voorzichtigheid die onmiddellijk bet gewetensoordeel leidt. De voorzichtige mens bepaalt en ordent zijn gedrag volgens dit oordeel. Dankzij deze deugd kunnen wij zonder dwalen de morele principes toepassen op de concrete gevallen en overwinnen wij de twijfels omtrent het goede dat gedaan en het kwade dat vermeden moet worden. 
De rechtvaardigheid is de morele deugd die bestaat in de voortdurende en vaste wil om aan God en de naaste te geven waar ze recht op hebben. Rechtvaardigheid tegenover God wordt "deugd van godsvrucht" genoemd. Rechtvaardigheid ten opzichte van de mensen leidt ertoe de rechten van ieder te eerbiedigen en in de menselijke verhoudingen de harmonie tot stand te brengen die de rechtschapenheid bevordert ten opzichte van de personen en het algemeen welzijn. De rechtvaardige mens, die zo dikwijls vermeld wordt in de heilige boeken, onderscheidt zich door de tot houding geworden rechtschapenheid van gedachten en gedrag jegens zijn naaste. "Wees niet partijdig bij het rechtspreken: begunstig de arme niet en zie de rijke niet naar de ogen; spreek rechtvaardig recht over uw volksgenoten" (Lev. 19, 15). "Meesters, betracht jegens uw slaven recht en billijkheid in het besef dat ook gij een meester hebt in de hemel" (Kol. 4, 1).

De sterkte is de morele deugd die in moeilijkheden standvastigheid en volharding verzekert in het streven naar het goede. Ze bevestigt het besluit aan de bekoringen te weerstaan en de struikelblokken in het morele leven te overwinnen. De deugd van sterkte maakt het mogelijk de angst te overwinnen, zelfs voor de dood en de beproeving en de vervolgingen te trotseren. Ze stelt in staat om zó ver te gaan dat men zichzelf verloochent en het offer van zijn leven brengt om een rechtvaardige zaak te verdedigen. "Mijn kracht is de Heer en mijn lofzang: Hij heeft mij redding gebracht" (Ps. 118, 1). "Weliswaar leeft gij in de wereld in verdrukking, maar hebt goede moed: Ik heb de wereld overwonnen" (Joh. 16, 33).
De matigheid is de morele deugd die de aantrekkingskracht van de genoegens tempert en evenwicht brengt in het gebruik van de geschapen goederen. Ze verzekert de beheersing van de wil over de instincten en houdt de verlangens binnen de grenzen van de betamelijkheid. De matige persoon richt de strevingen van zijn zinnen op het goede, behoudt een gezonde bescheidenheid en "laat zich niet meeslepen door eigen zin en kracht om te wandelen naar de begeerten van zijn hart" (Sir. 5, 2).
De matigheid wordt dikwijls geprezen in het Oude Testament: "Loop niet achter uw begeerten aan en houd u ver van uw lusten" (Sir. 18, 30). In het Nieuwe Testament wordt ze "bezonnenheid" of "soberheid" genoemd. Wij moeten "bezonnen, rechtvaardig en vroom leven in deze tijd" (Tit. 2, 12). Goed leven is niets anders dan God beminnen met heel zijn hart, met heel zijn ziel en met al zijn krachten. Men behoudt voor Hem heel zijn liefde (door de matigheid) die door geen ongeluk aan het wankelen wordt gebracht (wat bij de sterkte hoort), die slechts Hem alleen gehoorzaamt (en dat is de rechtvaardigheid), die waakt om alle dingen te onderscheiden uit vrees verrast te worden door list of leugen (dit is de voorzichtigheid).

De menselijke deugden worden verworven door opvoeding, door weloverwogen daden en door een telkens vernieuwde volharding. Ze worden gezuiverd en verheven door de goddelijke genade. Met de hulp van God smeden zij het karakter en schenken gemak bij het doen van het goede. De deugdzame mens is blij ze in praktijk te brengen.

Voor de mens die gewond is door de zonde is het niet gemakkelijk het moreel evenwicht te bewaren. De gave van het heil door Christus schenkt ons de nodige genade om te volharden in het zoeken naar de deugden. Iedereen moet steeds deze genade van licht en kracht vragen, tot de sacramenten naderen, meewerken met de Heilige Geest, zijn oproepen volgen om het goede te beminnen en zich te hoeden voor het kwaad.

Catechismus Katholieke Kerk 1807-1811 zie rkdocumenten