De deugd is een levenshouding, een vaste gesteltenis, om het goede te doen. Ze maakt het de mens mogelijk, niet alleen goede daden te stellen maar ook het beste van zichzelf te geven. De deugdzame mens streeft naar het goede met al zijn zintuiglijke en geestelijke krachten. Hij streeft het na en kiest ervoor in concrete daden.
Het doel van een deugdzaam leven bestaat erin gelijkvormig te worden aan God.
De menselijke deugden zijn
standvastige houdingen, stabiele gesteltenissen, vervolmakingen van het
verstand en wil, die tot levenshoudingen worden, onze daden regelen,
onze hartstochten ordenen en ons gedrag leiden volgens de rede en het
geloof. Ze verschaffen gemak, beheersing en vreugde om een moreel goed
leven te leiden. De deugdzame mens is hij die in vrijheid het goede
doet.
De zedelijke deugden zijn menselijke verworvenheden. Ze zijn vrucht
en zaad van zedelijk goede daden; ze maken alle menselijke krachten
bereid om deel te hebben aan de goddelijke liefde.
Vier deugden vervullen een scharnierfunctie.
Daarom worden ze "kardinaal" genoemd; alle andere deugden vinden hun
plaats rond deze vier. Het zijn de voorzichtigheid, de rechtvaardigheid,
de sterkte en de matigheid. "En als iemand de gerechtigheid liefheeft,
de vruchten van de wijsheid zijn de deugden; matigheid leert zij en
voorzichtigheid, rechtvaardigheid en sterkte" (Wijsh. 8, 7).
De voorzichtigheid is de deugd die
de praktische rede in staat stelt in alle omstandigheden het werkelijk
goede te ontwaren en de juiste middelen te kiezen om het tot stand te
brengen. "De schrandere kijkt uit waar hij gaat" (Spr. 14, 15). "Weest dus bezonnen en nuchter opdat gij kunt bidden" (1 Pt. 4, 7). De voorzichtigheid is de "juiste regel tot handelen" schrijft de heilige Thomas
De rechtvaardigheid is de morele
deugd die bestaat in de voortdurende en vaste wil om aan God en de
naaste te geven waar ze recht op hebben. Rechtvaardigheid tegenover God
wordt "deugd van godsvrucht" genoemd. Rechtvaardigheid ten opzichte van
de mensen leidt ertoe de rechten van ieder te eerbiedigen en in de
menselijke verhoudingen de harmonie tot stand te brengen die de
rechtschapenheid bevordert ten opzichte van de personen en het algemeen
welzijn. De rechtvaardige mens, die zo dikwijls vermeld wordt in de
heilige boeken, onderscheidt zich door de tot houding geworden
rechtschapenheid van gedachten en gedrag jegens zijn naaste. "Wees niet
partijdig bij het rechtspreken: begunstig de arme niet en zie de rijke
niet naar de ogen; spreek rechtvaardig recht over uw volksgenoten" (Lev. 19, 15). "Meesters, betracht jegens uw slaven recht en billijkheid in het besef dat ook gij een meester hebt in de hemel" (Kol. 4, 1).
De sterkte is de morele deugd die in
moeilijkheden standvastigheid en volharding verzekert in het streven
naar het goede. Ze bevestigt het besluit aan de bekoringen te weerstaan
en de struikelblokken in het morele leven te overwinnen. De deugd van
sterkte maakt het mogelijk de angst te overwinnen, zelfs voor de dood en
de beproeving en de vervolgingen te trotseren. Ze stelt in staat om zó
ver te gaan dat men zichzelf verloochent en het offer van zijn leven
brengt om een rechtvaardige zaak te verdedigen. "Mijn kracht is de Heer
en mijn lofzang: Hij heeft mij redding gebracht" (Ps. 118, 1). "Weliswaar leeft gij in de wereld in verdrukking, maar hebt goede moed: Ik heb de wereld overwonnen" (Joh. 16, 33).
De matigheid is de morele deugd
die de aantrekkingskracht van de genoegens tempert en evenwicht brengt
in het gebruik van de geschapen goederen. Ze verzekert de beheersing van
de wil over de instincten en houdt de verlangens binnen de grenzen van
de betamelijkheid. De matige persoon richt de strevingen van zijn zinnen
op het goede, behoudt een gezonde bescheidenheid en "laat zich niet
meeslepen door eigen zin en kracht om te wandelen naar de begeerten van
zijn hart" (Sir. 5, 2).
De menselijke deugden worden verworven door opvoeding, door weloverwogen daden en door een telkens vernieuwde volharding. Ze worden gezuiverd en verheven door de goddelijke genade. Met de hulp van God smeden zij het karakter en schenken gemak bij het doen van het goede. De deugdzame mens is blij ze in praktijk te brengen.
Voor de mens die gewond is door de zonde is
het niet gemakkelijk het moreel evenwicht te bewaren. De gave van het
heil door Christus schenkt ons de nodige genade om te volharden in het
zoeken naar de deugden. Iedereen moet steeds deze genade van licht en
kracht vragen, tot de sacramenten naderen, meewerken met de Heilige
Geest, zijn oproepen volgen om het goede te beminnen en zich te hoeden
voor het kwaad.
Catechismus Katholieke Kerk 1807-1811 zie rkdocumenten