Collectegebed zondag 5 van de
Veertigdagentijd
Zijn liefde leeft en werkt in ons
Quæsumus, Domine, Deus noster,
ut in illa caritate, qua Fílius tuus diligens mundum morti se tradidit,
inveniamur ipsi, te opitulante, alacriter ambulantes.
Heer onze God, uit liefde tot
de wereld heeft uw Zoon zich aan de dood overgeleverd. Wij bidden U: geef ons
uw hulp om, naar zijn voorbeeld, blijmoedig een leven van liefde te leiden.
L i t u r g i s c h e a n t e c e
d e n t e n
Het collectegebed van vandaag
kwam niet voor in de vorige edities van het Romeinse Missaal. Het is afkomstig
uit het Liber Mozarabicus Sacramentorum,
f.706. (De Mozarabische liturgie was ook de bron voor het collectegebed van de
2e zondag van de Veertigdagentijd en voor de Vastenhymne Attende Domine et miserere). De
Mozarabische ritus die teruggaat tot op de 6e eeuw, is de tweede
best gedocumenteerde Latijnse katholieke ritus voor wat betreft overgeleverde handschriften.
In 1085 werd deze ritus afgeschaft behalve in een zestal parochies in Spanje.
In 1500 werd een Mozarabisch Missaal uitgegeven waarin een aantal elementen uit
de Romeinse ritus was opgenomen en dat vervolgens werd goedgekeurd door paus Julius
II (+1513). Franciscus kardinaal Ximenez de Cisneros (+1517) richtte in Toledo
een kapel en een college van 13 priesters op, wier taak het zou zijn de
Mozarabische ritus te handhaven zelfs na de hervormingen van het Concilie van
Trente en het opleggen van de Romeinse ritus. Een nieuwe editie van het Missale Hispano-Mozarabicum werd
gepubliceerd in 1991; paus Johannes-Paulus II celebreerde de H.Mis volgens dit
Missaal in de jaren 1992 en 2000.
De 5e zondag van
de Veertigdagentijd werd traditioneel Passiezondag genoemd maar sinds de Novus
Ordo draagt Palmzondag ook die naam, zodat de aanduiding 1e en 2e
Passiezondag het onderscheid duidelijk moet maken. Met de 5e zondag
begon de “Passietijd”. Deze zondag werd ook Iudica-zondag
genoemd naar het beginwoord van de Introitus (Ps 42,1) en soms – maar niet in onze traditie – Repus, een afkorting van repositus (analoog
begrip voor absconditus of
“verborgen”) omdat vanaf deze liturgische dag tot het einde van de viering van
de Passie van de Heer op Goede Vrijdag de kruisen en beelden in de kerken met
paarse of rode doeken worden bedekt. Het
is als het ware een “reduceren” van de liturgie, de Kerk ondergaat een
liturgische dood vóór het Paasfeest.
Het is een bijzondere
gewaarwording, wanneer men vóór de 1e Vespers van deze zondag het
koor betreedt en de kruisen met paarse doeken ziet bedekt en alle ornamenten
uit kapel en kloostergangen zijn verwijderd nadat eerder bij het begin van de
Vasten de muziek, de bloemen en het Alleluia
reeds uit de liturgie waren
verdwenen.
Na de Eucharistieviering in
de avond van Witte Donderdag wordt het H.Sacrament naar een andere plaats
overgebracht, het altaar wordt ontbloot, de klokken zwijgen vanaf het Gloria en
de altaarschellen rinkelen niet langer maar worden vervangen door houten
kleppers. Goede Vrijdag is een a-liturgische dag en bij het begin van de
Paaswake zijn we zelfs beroofd van het licht! Deze liturgische dood van de Kerk
geeft aan hoe Christus zichzelf van zijn heerlijkheid ontledigde om ons te
verlossen van onze zonden en om ons te leren wie wij zijn. Als wij met hart en
ziel ons kunnen invoegen in de liturgie van de Kerk waarin deze sacrale
mysteries worden geactualiseerd en gevierd, delen we door onze actieve
ontvankelijkheid in de verlossende mysteries van het Lijden, de Dood en de
Verrijzenis van Christus maar heeft dit delen ook diep ernstige consequenties
voor ons eigen leven en dood. De actieve ontvankelijkheid steunt op de genade
van ons Doopsel en de gewone staat van genade.
I n h o u d
“Ambulate in dilectione,
sicut et Christus dilexit nos et tradidit semetipsum pro nobis oblationem”
- Leid een leven van liefde naar het
voorbeeld van Christus die ons heeft bemind en zich voor ons heeft overgeleverd
als offergave (Ef 5,2).
Met deze aansporing en
tegelijkertijd vermaning uit de Brief aan de Efeziërs hangt het collectegebed
van deze zondag samen. Het “blijmoedig een leven van liefde leiden” in de
Nederlandse vertaling is niets anders dan waarop de oratie doelt als zij zegt
“ut in illa caritate…..inveniamur ipsi”, dat wij zelf in die liefde worden
bevonden, dat is, dat wij zelf deze liefde beoefenen. “Die liefde” is de liefde
“waarmee Christus ons heeft bemind en zich voor ons heeft overgegeven”, “die
liefde waarmee de Zoon de wereld heeft bemind en zich aan de dood heeft
overgeleverd”. Het gebed verklaart verder waarin deze liefde zich manifesteert:
“te opitulante, alacriter ambulantes” – om met uw hulp blijmoedig een leven van
liefde te leiden.
Het
woord opitulante in de constructie
van een ablativus absolutus trekt onmiddellijk de aandacht. Opitulari is een deponens, een deponent
werkwoord (in passieve vorm met actieve betekenis), dat “bijstaan, hulp
verlenen, helpen, te hulp komen” betekent. Alacriter is het bijwoord van alacer,
en betekent “levendig, fris, monter, geestdriftig, vurig”. Afgeleid van alacer heeft het een element van
blijheid, opgewektheid, vrolijkheid. Tradere
betekent “overdragen, overhandigen, overgeven, overleveren”. Op het werkwoord quæsumus – in dit collectegebed prominent
vooraan – komen we een andere keer terug.
Er
zijn parallellen tussen de collectegebeden van de Veertigdagentijd en die van
de Advent. We zien thema’s van beweging, van een pelgrimstocht. Wij gaan
inderdaad op naar een groot feest van de Kerk, maar belangrijker is dat we ons
definitief op weg begeven naar de mysteries welke de oraties voor ons actueel ontvouwen.
Als we een blik slaan op de
commentaren van de H. Augustinus van Hippo (+430), zijn wij als gedoopten die
het Mystieke Lichaam van Christus vormen, de Kerk, met de Heer, het hoofd van
de Kerk, onderweg naar Jeruzalem: het Jeruzalem van ons eigen
lijden en het nieuwe Jeruzalem van onze verrijzenis. Christus legde deze tocht
zó af dat wij deze ook kunnen maken en kunnen worden verlost. In de liturgie is
de ene en de gehele mystieke Christus onderweg, met name gedurende de
Veertigdagentijd. Elk jaar legt Christus in ons die weg van zijn Lijden af, en
wij leggen in Hem de weg af die in liturgisch kader uitgezet is door onze
heilige Moeder de Kerk en haar gewijde bedienaren. Wij moeten onszelf met hart,
geest en wil verenigen met de mysteries die worden uitgedrukt in de liturgie.
“Toen de dagen van zijn
verheffing hun vervulling tegemoet gingen, aanvaardde Hij vastbesloten de reis
naar Jeruzalem” (Lc 9,51).
Ons
lijden, onze weg naar Jeruzalem ligt in ons gewetensonderzoek en in een goede
biecht, in onze werken van zelfversterving en van barmhartigheid.
Met het vertalen van het
element in het collectegebed “te opitulante” met “geef ons uw hulp…” kunnen we
op het terrein komen van de Pelagiaanse discussie. De Latijnse collectegebeden
vermijden zelfs alles wat maar kan zwemen naar het Pelagianisme (1) als het
gaat om Gods “hulp”. In het collectegebed van vandaag lezen we (letterlijk): dat wij zelf in die liefde
waarmee uw Zoon uit liefde tot de wereld zich aan de dood heeft overgeleverd,
mogen worden bevonden”. In het Latijn spreken we over caritas, naastenliefde,
offerliefde welke van de kant van God met betrekking tot ons vrije genadegaven
zijn. Caritas is de theologische
deugd die ons in staat stelt God vanwege Hem zelf te beminnen en onze naasten
zoals onszelf. De Nederlandse vertaling van het collectegebed wil dat wij “naar
zijn voorbeeld” een leven van liefde leiden. De “sensus catholicus” gaat echter
verder. Zeker, Christus en zijn liefde zijn ons volmaakt “voorbeeld”. Maar de
Latijnse versie verbindt ons veel
intiemer met die liefde, en wel in die mate dat Gods “hulp” actueel er in
voorziet dat wij alles wat we doen in een
diepe eenheid met Christus’ eigen liefde doen. Wij zijn zozeer één met Hem
dat wij in onze liefde als Christus worden. Zijn liefde leeft en werkt in en
door ons. Zij is de onze en wij zijn de zijne. Dat is meer dan een voorbeeld
ter navolging of een steuntje in de rug Christus zelf is in ons werkzaam.
Onze krijgsdienst en
discipline als milites Christi (“strijders van Christus) gaan veel verder dan
het goede voorbeeld. De eerste eigen prefatie voor deze liturgische tijd wijst
op het belang van meer toeleg op het bidden, van grotere aandacht voor de
liefde tot de naaste en grotere trouw aan de sacramenten om in die gesteldheid
met vreugde en een zuiver hart naar het Paasfeest op te gaan. Vooral heilzaam in
dit kader is de volledige, actieve en bewuste deelname aan het de liturgie met
name aan het mysterie van de H. Mis en de H. Biecht.
(1)
Het Pelagianisme, onder andere
bitter bevochten door de H. Augustinus van Hippo in de 4e en 5e eeuw, was een
ketters geloof dat stelde dat de erfzonde de menselijke natuur niet had verwond
en dat onze wil in staat is het goede of kwade te kiezen zonder de hulp van
Gods genade. Daarnaast geloofde hij wel dat Gods genade bij elke goede daad
hielp. Pelagius geloofde niet dat de gehele mensheid schuldig in de zin van Adam was. Hij vond dat Adam de mensheid door zijn slechte
voorbeeld had veroordeeld, en dat Christus' goede voorbeeld de mensheid een weg
naar de verlossing bood, door het offer en door de opvoeding van de wil, maar
dat de mensheid zelf volledig de verantwoordelijkheid droeg voor zijn redding.
(Tekst voor het grootste deel onder dank ontleend aan Father Zuhlsdorf,WDTPRS)