zaterdag 14 maart 2015

Collectegebed zondag 4 van de Veertigdagentijd - met grote toewijding en levendig geloof voorbereiden op het komende paasfeest.


Collectegebed zondag 4 van de Veertigdagentijd

Deus, qui per Verbum tuum humani generis reconcilationem mirabiliter operaris,
præsta, quæsumus,
ut populus christianus prompta devotione et alacri fide
ad ventura sollemnia valeat festinare.

God, door uw Woord brengt Gij op wonderbare wijze de verzoening van alle mensen met U tot stand.
Geef dat uw volk zich met grote toewijding en levendig geloof
voorbereidt op het komende paasfeest.

Meer letterlijke vertaling
God, die door uw Woord op wonderbare wijze de verzoening van het menselijke geslacht bewerkt,
verleen, vragen wij [U],
dat het christenvolk in staat is zich met prompte toewijding en blijmoedig geloof
te haasten naar de komende plechtigheden.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n

Het collectegebed is een nieuwe compositie voor het postconciliaire Romeinse Missaal: alleen de anaklese van God met de betrekkelijke bijzin tot en met het “præsta, quæsumus” is afkomstig uit het Gelasianum Vetus en andere codices (1) en wordt aangevuld met een gedeelte van een preek van de H. Paus Leo de Grote (+ 461).

B i j b e l s e  c o n t e x t

Col 1,19-20
Quia in ipso complacuit omnem plenitudinem habitare et per eum reconciliare omnia in ipsum, pacificans per sanguinem crucis eius, sive quæ in terris sive quæ in cælis sunt.

Want in Hem heeft de ganse Volheid van God willen wonen, en door Hem alles met Zich willen verzoenen - alles, wat op aarde is en in de hemel - nadat Hij vrede had gebracht door het Bloed van zijn Kruis.

Col 1, 22
Nunc autem reconciliavit in corpore carnis eius per mortem exhibere vos sanctos et immaculatos et irreprehensibiles coram ipso.

Ook u heeft Hij thans in zijn vleselijk Lichaam verzoend door de dood, om u heilig en vlekkeloos voor zijn aanschijn te doen staan.

Rom 5,10-11
Si enim cum inimici essemus reconciliati sumus Deo per mortem Filii eius, multo magis reconciliati salvi erimus in vita ipsius; non solum autem, sed et gloriamur in Deo per Dominum nostrum Iesum Christum, per quem nunc reconciliationem accepimus.

Want zo we met God zijn verzoend door de Dóód van zijn Zoon, toen we nog vijanden waren, hoeveel te meer zullen we gered worden door het Léven, nu we met Hem zijn verzoend. En dit niet alleen; maar we roemen zelfs in God door onze Heer Jezus Christus, door wie we thans de verzoening hebben verworven.

G e t u i g e n i s s e n  v a n  d e  V a d e r s

Fulgentius Ruspensis, Tractatus De fide ad Petrum (Cap. 22. 62: CCL 91A, 726.750)
Iste iitur est, qui in se uno totum exhibuit quod esse necessarium ad redemptionis nostræ sciebat effectum, idem scilicet sacerdos et sacrificium, idem Deus et templum; sacerdos, per quem sumus reconciliati; sacrificium, quo reconciliati; templum, in quo reconciliati; Deus, cui reconciliati. Solus tamen sacerdos, sacrificium et templum, quia hæc omnia Deus secundum formam servi; non autem solus Deus, quia hoc cum Patre et Spíritu Sancto secundum formam Dei.


Deze is het, die in zich alleen alles uitvoerde, wat Hij wist dat nodig was voor de voltooiing van onze verlossing; Hij was namelijk tegelijk Priester en Offer, God en Tempel: Priester, door wie wij zijn verzoend; Offer, waardoor wij zijn verzoend; Tempel, waarin wij zijn verzoend, en God met Wie wij zijn verzoend. Hij alleen was: de Priester, het Offer en de Tempel: dit alles was God in de gestalte van een dienstknecht; maar God was Hij niet alleen, want God was Hij met de Vader en de Heilige Geest.

Origines, Ex Homiliis in Leviticum, Hom. 9, 5. 10: PG 12, 515.523
Si ergo considerem verum pontificem meum, Dominum Iesum Christum, quomodo, in carne quidem positus, per totum annum erat cum populo, annum illum de quo ipse dicit: Evangelizare pauperibus misit me, et vocare annum Dómini acceptum, et diem remissionis, adverte quomodo semel in anno isto, in die repropitiationis intrat in sancta sanctorum, hoc est, cum impleta dispensatione penetrat cælos, et intrat ad Patrem, ut eum propitium humano generi faciat, et exoret pro omnibus credentibus in se.
Hanc repropitiationem eius, qua hominibus repropítiat Patrem, sciens Ioannes apostolus, dicit: Hæc dico, filioli, ut non peccemus. Quod et si peccaverimus, advocatum habemus apud Patrem, Iesum Christum, iustum, et ipse est repropitiatio pro peccatis nostris.
Sed et Paulus similiter de hac repropitiatione commemorat, cum dicit de Christo: Quem posuit Deus propitiationem in sanguine ipsius per fidem. Igitur dies propitiationis manet nobis usquequo finem mundus accipiat.

Als ik dan mijn ware Hogepriester aanschouw, de Heer Jezus Christus, in het vlees verschenen, geheel het jaar door bij het volk, in dát jaar namelijk waarvan Hij zelf zegt: Hij heeft Mij gezonden om aan de armen de Blijde Boodschap te brengen, en een genadejaar af te kondigen van de Heer en de dag der vergiffenis, bemerk dan, dat Hij eenmaal in dat jaar, op de dag van de Verzoening, in het Heilige der Heiligen binnentrad, dat wil zeggen, wanneer Hij, na de vervulling van zijn zending, de hemelen binnenging naar de Vader, om Hem te verzoenen met het menselijk geslacht, en daar te bidden voor allen die in Hem geloven.
In het bewustzijn van deze zijn Verzoening, waarmee Hij de Vader met de mensen verzoent, schrijft de apostel Johannes: Kinderen, dit schrijf ik u, opdat gij niet zoudt zondigen. En mocht iemand zondigen, dan hebben wij een voorspreker bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige. En Hij is de verzoening voor onze zonden. Maar ook Paulus spreekt in diezelfde zin over de verzoening als hij van Christus zegt: Die God als verzoening heeft gesteld in zijn Bloed door het geloof. Dus blijft die dag der verzoening voor ons tot de wereld een einde neemt.

Maximus, Epistola11: PG 91,454-455
(...) divinum Dei ac Patris Verbum (quinimmo, primum illud solumque infinítæ bonitatis insigne), nulla verborum vi explicabili demissionis modo, inque rem nostram inclinationis, nobíscum per carnem versari dignatum est; illa tum operatum, tum passum ac locutum quibus decebat nos, cum inimici ac hostes essemus, Deo et Patri reconciliari; ac qui extranei a beata vita facti eramus, ad eam rursus revocari.

(...) Het goddelijk Woord van de Vader heeft (ja, als eerste en enige teken van de oneindige goedheid) zich verwaardigd met ons in menselijke gedaante om te gaan op een wijze van zelfvernedering en neerbuiging naar ons, die met geen woorden is te beschrijven; toen heeft Hij dát gedaan, dát geleden en gepreekt, waardoor Hij ons, toen wij zijn vijanden waren, met God de Vader moest verzoenen; om ons, die van het gelukzalige leven waren buitengesloten, daarheen terug te voeren.

Gregorius Nazianzenus, Oratio 45,23-24: PG 36, 645-655
Si Joseph Arimathæus sis, ab eo, qui cruci affixit, corpus pete; tuum fiat mundi piaculum

Zijt gij een Joseph van Arimathea, vraag dan om het Lichaam aan hem, die Het aan het kruis sloeg: het verzoeningsmiddel voor de wereld worde uw bezit.

Isaac Abbas, Sermo 42: PL 194, 1832

Iustus in seipso, et iustificans seipsum ipse. Solus Salvator, solus salvatus; qui in corpore suo super lignum pertulit, quod de corpore suo per aquam abstulit. Iterum per lignum et aquam salvatus, Agnus Dei, qui tollit, quæ pertulit, peccata mundi, sacerdos et sacrificium, et Deus qui, se sibi offerens, se per se sibi, sicut Patri et Spiritui Sancto, reconciliavit.

Hij [Christus] is rechtvaardig in zichzelf en rechtvaardigt zichzelf. Hij alleen is de Verlosser, alleen de verloste: Die in zijn lichaam op het kruis als last tot het einde heeft gedragen, wat Hij door het water van de Doop van zijn lichaam heeft afgewassen. Hij maakt zalig zowel door het kruis als door het water. Het Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, die Hij gedragen heeft. priester en offerande, en God, zichzelf aan zichzelf opdragend, die Zich door Zichzelf heeft verzoend met Zichzelf, alsook met de Vader en de Heilige Geest.

I n h o u d

Het collectegebed roemt God vanwege zijn wonderbaarlijk verzoeningswerk. Hij bewerkt dit door zijn Woord, en deze goddelijke zorg voor de mensen is geenszins afgesloten. Zoals immers de tegenwoordige tijd van het werkwoord “operaris” laat zien, duurt deze in het heden nog voort: “Pater meus usque modo operatur et ego operor” – “Tot op de dag van vandaag is mijn Vader voortdurend aan het werk, en houd ook Ik niet op met werken”(Jo 5,17).

Het is wellicht geen toeval, dat hier niet van de Zoon van God, maar van Hem als het Woord wordt gesproken. Want daarmee wordt de relatie gelegd met de Proloog van het Evangelie van Sint Jan, waar staat geschreven: “Omnia per ipsum facta sunt, et sine ipso est nihil, quod factum est” – “Alles is door Hem geworden en zonder Hem is niets geworden van wat geworden is” (Jo 1,3). Ook de Brief aan de Hebreeën verwijst naar het Woord, de Zoon van God “die alles in stand houdt door zijn machtig woord”( Hebr 1,3b).
“Zijn Mensheid immers was, in vereniging met de Persoon van het Woord, het instrument van ons heil. Daarom is in Christus de volmaakte verzoening voor ons herstel tot stand gekomen en werd ons de volheid geschonken van de goddelijke eredienst” (Sacrosanctum Concilium, nr.5).


Hetgeen de oratie roemt als werk van God door het Woord, de volledige schuldvereffening tot onze verzoening (2) is niets minder dan een tweede schepping. Dat Hij de menselijke natuur wonderbaarlijk heeft geschapen en op nog wonderbaarlijker wijze heeft hersteld, is immers een in de liturgie geliefde gedachte: vgl. de oratie van het Lezingenofficie en de Dagmis van Kerstmis:
Deus, qui humanæ substantiæ dignitatem et mirabiliter condidisti et mirabilius reformasti, (...) Liturgia Horarum editio altera 1985, dl. 1 [LH1], p. 350,356. (God, op wonderbare wijze hebt Gij de mens geschapen en op nog wonderlijker wijze in zijn waardigheid hersteld)

Op de vraag waarom God de eerste mens niet verhinderd heeft te zondigen geeft de heilige Leo de Grote als antwoord: “Door de onuitsprekelijke genade van Christus hebben wij een groter goed ontvangen dan dat wij door de afgunst van de demon verloren hadden” (Sermo 73,4). En de heilige Thomas van Aquino zegt: “Niets verzet zich ertegen dat de menselijke natuur na de zonde tot een hoger doel bestemd is. God laat immers toe dat er kwaad geschiedt om er een groter goed uit te doen ontstaan. Vandaar wordt in Rom 5,20 gezegd: ‘Waar de zonde heeft gewoekerd, werd de genade mateloos’ terwijl de Kerk in het Exsultet uitroept: ‘O gelukkige schuld, waaraan wij een zodanige en zo’n grote Verlosser danken!’ ” (S. Th. 3,1,3 ad 3) (3).

Terwijl het wonderbaarlijk herstel in de Kersttijd op de Menswording wordt teruggevoerd, komt de liturgie met het motief van “de nieuwe schepping” in de Boetetijd vóór Pasen, wanneer het Paasmysterie van de Dood en de Verrijzenis van Christus wordt gevierd.
Pascha”, ”overgang”, dat wil zeggen dat Goede Vrijdag en Pasen de beslissende dagen zijn.
Om deelachtig te worden aan het genadewerk van God door het Woord, past het de gelovigen zich te haasten naar de “komende plechtigheden”. Daarbij moeten een prompte toewijding en een blijmoedig, levendig geloof aan hun voeten vleugels geven.

In het jaar C leest men op deze zondag 2 Kor 5,17‑21. Paulus schrijft hier grandioze zinnen over de verzoening, die God door Christus bewerkt. Ook deze passage is een passend commentaar bij de openingszin van het collectegebed van deze zondag. Ook hier is de uitwerking van de verzoening de nieuwe schepping: “Zo is dus wie in Christus is, een nieuwe schepping: het oude is voorbij, het nieuwe is al gekomen”(5,17).


Het werk van verzoening door Christus eenmaal op het Kruis door het Offer van zijn Lichaam en Bloed tot stand gebracht, wordt door de Kerk - Christus= woord: Doet dit tot mijn gedachtenis indachtig - in het H. Misoffer voortgezet zoals het Gebed over de Gaven van deze zondag getuigt. De gaven die God blijmoedig worden aangeboden zijn niet enkel brood en wijn, maar remedium sempiternum - het eeuwige heilsmiddel: het Lichaam en Bloed van Jezus Christus.

De inhoud van het tweede gedeelte van de oratie, de eigenlijke bede in de finale bijzin: dat de christenen in staat mogen zijn zich met prompte toewijding en blijmoedig geloof naar de komende plechtigheden te haasten, komt overeen met de liturgische plaats van de oratie op zondag Lætare, de 4e zondag van de Vasten, half-vasten. De eerste woorden van de Introitus Lætáre, Jerúsalem geven de stemming van deze dag weer en heel de liturgie spreekt van blijdschap. De Kerk nodigt uit tot een ogenblik verpozing met de opwekking om met prompte bereidwilligheid en blijmoedig geloof naar Pasen te snellen. Op te merken is dat in de 3e eeuw te Rome het strenge vasten eerst nu moest beginnen. 
Een vergelijkbare verpozing met eveneens een vreugdevolle aansporing bevat de oratie Deus, qui conspicis populum tuum op zondag Gaudete, 3e zondag van de Advent. 

(1)    Vat. reg. lat. 316; 1e helft 8e eeuw. Uitg. C. Mohlberg 1960 en E. Moeller, J.M. Clément en  B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum III, D, pars altera, Turnhout 1993, nr. 1998
(2)    Cf Sacram. Veronense (Leonianum). Uitg. C. Mohlberg, Rome, 1956, n.1265, p.162

(3)    KKK 412