Collectegebed
zondag 4 van de Veertigdagentijd
Deus, qui per
Verbum tuum humani generis reconcilationem mirabiliter operaris,
præsta,
quæsumus,
ut
populus christianus prompta devotione et alacri fide
ad
ventura sollemnia valeat festinare.
God, door uw
Woord brengt Gij op wonderbare wijze de verzoening van alle mensen met U tot
stand.
Geef dat uw volk
zich met grote toewijding en levendig geloof
voorbereidt op
het komende paasfeest.
Meer letterlijke
vertaling
God, die door uw
Woord op wonderbare wijze de verzoening van het menselijke geslacht bewerkt,
verleen, vragen
wij [U],
dat het
christenvolk in staat is zich met prompte toewijding en blijmoedig geloof
te haasten naar
de komende plechtigheden.
L
i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t
e n
Het collectegebed
is een nieuwe compositie voor het postconciliaire Romeinse Missaal: alleen de
anaklese van God met de betrekkelijke bijzin tot en met het “præsta, quæsumus”
is afkomstig uit het Gelasianum Vetus en andere codices (1) en wordt
aangevuld met een gedeelte van een preek
van de H. Paus Leo de Grote (+ 461).
B
i j b e l s e c o n t e x t
Col
1,19-20
Quia
in ipso complacuit omnem plenitudinem habitare et per eum reconciliare omnia in
ipsum, pacificans per sanguinem crucis eius, sive quæ in terris sive quæ in
cælis sunt.
Want in Hem heeft
de ganse Volheid van God willen wonen, en door Hem alles met Zich willen
verzoenen - alles, wat op aarde is en in de hemel - nadat Hij vrede had
gebracht door het Bloed van zijn Kruis.
Col
1, 22
Nunc
autem reconciliavit in corpore carnis eius per mortem exhibere vos sanctos et
immaculatos et irreprehensibiles coram ipso.
Ook u heeft Hij
thans in zijn vleselijk Lichaam verzoend door de dood, om u heilig en vlekkeloos
voor zijn aanschijn te doen staan.
Rom
5,10-11
Si
enim cum inimici essemus reconciliati sumus Deo per mortem Filii eius, multo
magis reconciliati salvi erimus in vita ipsius; non solum autem, sed et gloriamur
in Deo per Dominum nostrum Iesum Christum, per quem nunc reconciliationem accepimus.
Want zo we met
God zijn verzoend door de Dóód van zijn Zoon, toen we nog vijanden waren, hoeveel
te meer zullen we gered worden door het Léven, nu we met Hem zijn verzoend. En dit
niet alleen; maar we roemen zelfs in God door onze Heer Jezus Christus, door
wie we thans de verzoening hebben verworven.
G
e t u i g e n i s s e n v a n d e V
a d e r s
Fulgentius
Ruspensis, Tractatus De fide ad Petrum (Cap. 22. 62:
CCL 91A, 726.750)
Iste
iitur est, qui in se uno totum exhibuit quod esse necessarium ad redemptionis
nostræ sciebat effectum, idem scilicet sacerdos et sacrificium, idem Deus et
templum; sacerdos, per quem sumus reconciliati; sacrificium, quo reconciliati;
templum, in quo reconciliati; Deus, cui reconciliati. Solus tamen sacerdos,
sacrificium et templum, quia hæc omnia Deus secundum formam servi; non autem
solus Deus, quia hoc cum Patre et Spíritu Sancto secundum formam Dei.
Deze is het, die
in zich alleen alles uitvoerde, wat Hij wist dat nodig was voor de voltooiing van
onze verlossing; Hij was namelijk tegelijk Priester en Offer, God en Tempel:
Priester, door wie wij zijn verzoend; Offer, waardoor wij zijn verzoend;
Tempel, waarin wij zijn verzoend, en God met Wie wij zijn verzoend. Hij alleen
was: de Priester, het Offer en de Tempel: dit alles was God in de gestalte van
een dienstknecht; maar God was Hij niet alleen, want God was Hij met de Vader
en de Heilige Geest.
Origines,
Ex Homiliis in Leviticum, Hom. 9, 5. 10: PG 12, 515.523
Si
ergo considerem verum pontificem meum, Dominum Iesum Christum, quomodo, in
carne quidem positus, per totum annum erat cum populo, annum illum de quo ipse
dicit: Evangelizare pauperibus misit me, et vocare annum Dómini acceptum, et
diem remissionis, adverte quomodo semel in anno isto, in die repropitiationis
intrat in sancta sanctorum, hoc est, cum impleta dispensatione penetrat cælos,
et intrat ad Patrem, ut eum propitium humano generi faciat, et exoret pro omnibus
credentibus in se.
Hanc
repropitiationem eius, qua hominibus repropítiat Patrem, sciens Ioannes apostolus,
dicit: Hæc dico, filioli, ut non peccemus. Quod et si peccaverimus, advocatum
habemus apud Patrem, Iesum Christum, iustum, et ipse est repropitiatio pro peccatis
nostris.
Sed
et Paulus similiter de hac repropitiatione commemorat, cum dicit de Christo:
Quem posuit Deus propitiationem in sanguine ipsius per fidem. Igitur dies
propitiationis manet nobis usquequo finem mundus accipiat.
Als ik dan mijn
ware Hogepriester aanschouw, de Heer Jezus Christus, in het vlees verschenen,
geheel het jaar door bij het volk, in dát jaar namelijk waarvan Hij zelf zegt: Hij
heeft Mij gezonden om aan de armen de Blijde Boodschap te brengen, en een
genadejaar af te kondigen van de Heer en de dag der vergiffenis, bemerk dan,
dat Hij eenmaal in dat jaar, op de dag van de Verzoening, in het Heilige der
Heiligen binnentrad, dat wil zeggen, wanneer Hij, na de vervulling van zijn
zending, de hemelen binnenging naar de Vader, om Hem te verzoenen met het
menselijk geslacht, en daar te bidden voor allen die in Hem geloven.
In het bewustzijn
van deze zijn Verzoening, waarmee Hij de Vader met de mensen verzoent, schrijft
de apostel Johannes: Kinderen, dit schrijf ik u, opdat gij niet zoudt
zondigen. En mocht iemand zondigen, dan hebben wij een voorspreker bij de
Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige. En Hij is de verzoening voor onze
zonden. Maar ook Paulus spreekt in diezelfde zin over de verzoening als hij
van Christus zegt: Die God als verzoening heeft gesteld in zijn Bloed door
het geloof. Dus blijft die dag der verzoening voor ons tot de wereld een
einde neemt.
Maximus,
Epistola11: PG
91,454-455
(...)
divinum Dei ac Patris Verbum (quinimmo, primum illud solumque infinítæ bonitatis
insigne), nulla verborum vi explicabili demissionis modo, inque rem nostram
inclinationis, nobíscum per carnem versari dignatum est; illa tum operatum, tum
passum ac locutum quibus decebat nos, cum inimici ac hostes essemus, Deo et
Patri reconciliari; ac qui extranei a beata vita facti eramus, ad eam rursus
revocari.
(...) Het
goddelijk Woord van de Vader heeft (ja, als eerste en enige teken van de
oneindige goedheid) zich verwaardigd met ons in menselijke gedaante om te gaan
op een wijze van zelfvernedering en neerbuiging naar ons, die met geen woorden
is te beschrijven; toen heeft Hij dát gedaan, dát geleden en gepreekt, waardoor
Hij ons, toen wij zijn vijanden waren, met God de Vader moest verzoenen; om ons,
die van het gelukzalige leven waren buitengesloten, daarheen terug te voeren.
Gregorius
Nazianzenus, Oratio
45,23-24: PG 36, 645-655
Si Joseph
Arimathæus sis, ab eo, qui cruci affixit, corpus pete; tuum fiat mundi piaculum
Zijt gij een
Joseph van Arimathea, vraag dan om het Lichaam aan hem, die Het aan het kruis sloeg:
het verzoeningsmiddel voor de wereld worde uw bezit.
Isaac
Abbas, Sermo 42: PL 194, 1832
Iustus
in seipso, et iustificans seipsum ipse. Solus Salvator, solus salvatus; qui in
corpore suo super lignum pertulit, quod de corpore suo per aquam abstulit.
Iterum per lignum et aquam salvatus, Agnus Dei, qui tollit, quæ pertulit,
peccata mundi, sacerdos et sacrificium, et Deus qui, se sibi offerens, se
per se sibi, sicut Patri et Spiritui Sancto, reconciliavit.
Hij [Christus] is
rechtvaardig in zichzelf en rechtvaardigt zichzelf. Hij alleen is de Verlosser,
alleen de verloste: Die in zijn lichaam op het kruis als last tot het einde
heeft gedragen, wat Hij door het water van de Doop van zijn lichaam heeft afgewassen.
Hij maakt zalig zowel door het kruis als door het water. Het Lam Gods, dat wegneemt
de zonden der wereld, die Hij gedragen heeft. priester en offerande, en God, zichzelf
aan zichzelf opdragend, die Zich door Zichzelf heeft verzoend met Zichzelf,
alsook met de Vader en de Heilige Geest.
I n h o u d
Het collectegebed
roemt God vanwege zijn wonderbaarlijk verzoeningswerk. Hij bewerkt dit door
zijn Woord, en deze goddelijke zorg voor de mensen is geenszins afgesloten.
Zoals immers de tegenwoordige tijd van het werkwoord “operaris” laat zien,
duurt deze in het heden nog voort: “Pater meus usque modo operatur et ego
operor” – “Tot op de dag van vandaag is mijn Vader voortdurend aan het
werk, en houd ook Ik niet op met werken”(Jo 5,17).
Het is wellicht
geen toeval, dat hier niet van de Zoon van God, maar van Hem als het Woord
wordt gesproken. Want daarmee wordt de relatie gelegd met de Proloog van het
Evangelie van Sint Jan, waar staat geschreven: “Omnia per ipsum facta sunt,
et sine ipso est nihil, quod factum est” – “Alles is door Hem geworden en
zonder Hem is niets geworden van wat geworden is” (Jo 1,3). Ook de Brief
aan de Hebreeën verwijst naar het Woord, de Zoon van God “die alles in
stand houdt door zijn machtig woord”( Hebr 1,3b).
“Zijn Mensheid
immers was, in vereniging met de Persoon van het Woord, het instrument van ons
heil. Daarom is in Christus de volmaakte verzoening voor ons herstel tot stand
gekomen en werd ons de volheid geschonken van de goddelijke eredienst” (Sacrosanctum
Concilium, nr.5).
Hetgeen de oratie
roemt als werk van God door het Woord, de volledige schuldvereffening tot onze
verzoening (2) is niets minder dan een tweede schepping. Dat Hij de menselijke
natuur wonderbaarlijk heeft geschapen en op nog wonderbaarlijker wijze heeft
hersteld, is immers een in de liturgie geliefde gedachte: vgl. de oratie van
het Lezingenofficie en de Dagmis van Kerstmis:
Deus,
qui humanæ substantiæ dignitatem et mirabiliter condidisti et mirabilius reformasti,
(...) Liturgia Horarum editio altera
1985, dl. 1 [LH1], p. 350,356. (God, op wonderbare wijze hebt Gij de mens
geschapen en op nog wonderlijker wijze in zijn waardigheid hersteld)
Op de vraag
waarom God de eerste mens niet verhinderd heeft te zondigen geeft de heilige
Leo de Grote als antwoord: “Door de onuitsprekelijke genade van Christus hebben
wij een groter goed ontvangen dan dat wij door de afgunst van de demon verloren
hadden” (Sermo 73,4). En de heilige
Thomas van Aquino zegt: “Niets verzet zich ertegen dat de menselijke natuur na
de zonde tot een hoger doel bestemd is. God laat immers toe dat er kwaad
geschiedt om er een groter goed uit te doen ontstaan. Vandaar wordt in Rom
5,20 gezegd: ‘Waar de zonde heeft gewoekerd, werd de genade mateloos’ terwijl
de Kerk in het Exsultet uitroept: ‘O gelukkige schuld, waaraan wij een
zodanige en zo’n grote Verlosser danken!’ ” (S. Th. 3,1,3 ad 3) (3).
Terwijl het
wonderbaarlijk herstel in de Kersttijd op de Menswording wordt teruggevoerd,
komt de liturgie met het motief van “de nieuwe schepping” in de Boetetijd vóór
Pasen, wanneer het Paasmysterie van de Dood en de Verrijzenis van Christus
wordt gevierd.
“Pascha”, ”overgang”,
dat wil zeggen dat Goede Vrijdag en Pasen de beslissende dagen zijn.
Om deelachtig te
worden aan het genadewerk van God door het Woord, past het de gelovigen zich te
haasten naar de “komende plechtigheden”. Daarbij moeten een prompte toewijding
en een blijmoedig, levendig geloof aan hun voeten vleugels geven.
In het jaar C
leest men op deze zondag 2 Kor 5,17‑21. Paulus schrijft hier grandioze
zinnen over de verzoening, die God door Christus bewerkt. Ook deze passage is
een passend commentaar bij de openingszin van het collectegebed van deze
zondag. Ook hier is de uitwerking van de verzoening de nieuwe schepping: “Zo is
dus wie in Christus is, een nieuwe schepping: het oude is voorbij, het nieuwe
is al gekomen”(5,17).
Het werk van
verzoening door Christus eenmaal op het Kruis door het Offer van zijn Lichaam
en Bloed tot stand gebracht, wordt door de Kerk - Christus= woord: Doet
dit tot mijn gedachtenis indachtig - in het H. Misoffer voortgezet zoals
het Gebed over de Gaven van deze zondag getuigt. De gaven die God
blijmoedig worden aangeboden zijn niet enkel brood en wijn, maar remedium
sempiternum - het eeuwige heilsmiddel: het Lichaam en Bloed van Jezus
Christus.
De inhoud van het
tweede gedeelte van de oratie, de eigenlijke bede in de finale bijzin: dat de
christenen in staat mogen zijn zich met prompte toewijding en blijmoedig geloof
naar de komende plechtigheden te haasten, komt overeen met de liturgische plaats
van de oratie op zondag Lætare, de 4e zondag van de Vasten,
half-vasten. De eerste woorden van de Introitus Lætáre, Jerúsalem
geven de stemming van deze dag weer en heel de liturgie spreekt van blijdschap.
De Kerk nodigt uit tot een ogenblik verpozing met de opwekking om met prompte
bereidwilligheid en blijmoedig geloof naar Pasen te snellen. Op te merken is
dat in de 3e eeuw te Rome het strenge vasten eerst nu moest beginnen.
Een vergelijkbare
verpozing met eveneens een vreugdevolle aansporing bevat de oratie Deus, qui
conspicis populum tuum op zondag Gaudete, 3e zondag van
de Advent.
(1)
Vat.
reg. lat. 316; 1e helft 8e eeuw. Uitg. C. Mohlberg 1960 en E. Moeller, J.M.
Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum III, D, pars altera,
Turnhout 1993, nr. 1998
(2)
Cf Sacram. Veronense (Leonianum). Uitg. C. Mohlberg, Rome, 1956, n.1265, p.162
(3)
KKK
412