zondag 10 juni 2018

Liturgia Horarum Het begin van de hoop en het einde van ons geloof

Begin van de brief, toegeschreven aan Barnabas (ca. 130)

Het begin van de hoop op leven en het einde van ons geloof.

Weest gegroet in vrede, broeders en zusters, in de naam van de Heer die u heeft bemind.
De weldaden die gij van God gekregen hebt, zijn overvloedig en groot. Ik verheug me uitermate over het geluk en de luister van uw geest; zo hebt ge de genade ontvangen en werd de geestelijke gave in u geplant. Ik verheug me nog meer - in de hoop daardoor gered te worden - omdat ik zie dat de Geest waarlijk in u werd uitgestort uit de rijke bron van de Heer. Dit heeft me bij u getroffen tijdens mijn bezoek waarnaar ik verlangde.
Door mijn gesprekken met u ben ik veel te weten gekomen. Daarom ben ik ervan overtuigd en ben ik me ervan bewust dat de Heer met mij de weg van de gerechtigheid is gegaan. Ik word gedwongen u meer te beminnen dan mezelf, omdat een groot geloof en een grote liefde in u wonen, ingegeven door de hoop op zijn leven. Ik dacht bij mezelf: als ik tracht u iets mee te delen van wat ikzelf gekregen heb, zal het me ten goede gerekend worden zulke geesten nuttig te zijn geweest. Daarom heb ik me gehaast u enkele woorden toe te sturen, opdat gij samen met het geloof ook de volmaakte kennis zoudt bezitten.
Door de profeten heeft de Heer ons het verleden en het heden bekendgemaakt, en ons een voorsmaak gegeven van de toekomst. Als we alles, één voor één, zien gebeuren zoals de Heer het voorspeld heeft, moeten we vooruitgaan in de vreze van de Heer door een rijker en edeler leven. Niet als leraar maar als een van u, wil ik u slechts enkele dingen leren waaruit gij in de huidige wereld vreugde kunt putten.
Omdat de dagen slecht zijn en de vijand machtig is, moeten we goed op onszelf letten en zoeken naar de wil van God. Vrees en geduld helpen ons geloof; volharding en onthouding strijden met ons mee. Als deze deugden zuiver blijven, gaan ze in blijdschap samen met wijsheid, inzicht, wetenschap en kennis.
Door al de profeten heeft de Heer ons geopenbaard dat Hij geen slachtoffers, geen brandoffers, geen gaven nodig heeft. ‘Wat heb Ik aan al uw offers, zegt de Heer. Ik ben verzadigd van de brandoffers van uw rammen en van het vet van uw mestkalveren. Ik heb geen behagen in het bloed van stieren en bokken, ook niet als gij komt om voor Mij te verschijnen. Wie heeft dat uit uw handen gevraagd? Loopt niet langer mijn voorhoven plat. Uw tarwemeel offert gij tevergeefs. Uw wierook is Me een gruwel. Uw nieuwe maan en uw sabbat kan Ik niet uitstaan’ (Jes. 1, 11 -13).