woensdag 5 september 2018

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Hebdomada XXII per annum feria III Veritas Domini manet in æternum. De waarheid des Heren blijft in eeuwigheid.


Lectio altera

Thomas a Kempis E Libro De imitatióne Christi
(Lib. 3, 14)
Veritas Domini manet in æternum

Intonas super me iudícia tua, Dómine, et timóre ac tremóre cóncutis ómnia ossa mea, et expavéscit ánima mea valde.
Sto attónitus et consídero, quia cæli non sunt mundi in conspéctu tuo.
Si in ángelis repperísti pravitátem nec tamen pepercísti, quid fiet de me?
Cecidérunt stellæ de cælo, et ego pulvis quid præsúmo?
Quorum ópera videbántur laudabília, cecidérunt ad ínfima, et qui comedébant panem angelórum, vidi síliquis delectári porcórum.
Nulla est ergo sánctitas, si manum tuam, Dómine, súbtrahas; nulla prodest sapiéntia, si gubernáre desístas; nulla iuvat fortitúdo, si conserváre désinas.
Nam relícti mérgimur et perímus; visitáti vero erígimur et vívimus.
Instábiles quippe sumus, sed per te confirmámur; tepéscimus, sed a te accéndimur.
Absórpta est omnis gloriátio vana, in profunditáte iudiciórum tuórum super me.
Quid est omnis caro in conspéctu tuo? Numquid gloriábitur lutum contra formántem se?
Quómodo potest érigi vanilóquio, cuius cor in veritáte subiéctum est Deo?
Non eum totus mundus ériget, quem véritas sibi subiécit, nec ómnium laudántium ore movébitur, qui totam spem suam in Deo firmávit.
Nam et ipsi qui loquúntur, ecce omnes nihil; defícient enim cum sónitu verbórum; véritas autem Dómini manet in ætérnum.

Tweede lezing

Thomas a Kempis Uit de ‘Navolging van Christus’
(Lib. 3, 14)

De waarheid des Heren blijft in eeuwigheid

Gij doet over mij uw oordelen als een donder weerklinken, Heer; Gij doet heel mijn gebeente sidderen en beven en zijn ziel is zeer ontsteld.
Ik sta verbijsterd en bedenk, dat de hemelen niet zuiver zijn voor uw aanschijn.
Als Gij in de engelen boosheid hebt aangetroffen en ze niet hebt gespaard, wat zal er dan met mij gebeuren?

Sterren zijn van de hemel gevallen en wat zou ik, die stof ben, mij dan verbeelden?
Zij, wier werken lofwaardig schenen, hebben zichzelf verlaagd en die het brood der engelen aten, zag ik zich vermeien in zwijnendrek.
Er bestaat dan ook geen heiligheid, Heer, als Gij uw hand terugtrekt; geen wijsheid heeft enig nut, als Gij ophoudt deze te besturen; geen kracht helpt, als Gij ze niet in stand houdt.

Want van U verlaten, zinken wij weg en komen om; maar als wij door U worden bezocht, kunnen wij ons oprichten en leven.
Wij zijn immers onstandvastig, maar door U worden wij bevestigd; wij verflauwen, maar worden door U in vurigheid ontstoken.
Verzwolgen is alle ijdele zelfverheerlijking in de diepte van uw oordelen over mij.

Wat is alle vlees voor uw aanschijn? Kan het leem roemen tegenover hem, die het kneedde?
Hoe kan hij zich bij ijdele roem verheffen, wiens hart in waarheid onderworpen is aan God?
Neen, heel de wereld zal hem niet verheffen, die zich aan de waarheid heeft onderworpen: Wie heel zijn hoop op God heeft gesteld, zal daar de lof van alleen niet worden geraakt.
Want zie, ook dezen, die spreken, betekenen niets; zij verdwijnen immers met de klank van hun woorden; maar de waarheid des Heren blijft in eeuwigheid