Lectio altera
Ex Sermóne sancti Augustíni epíscopi De pastóribus
(Sermo 46, 11-12: CCL 41, 538-539)
Flagéllat,
inquit, omnem fílium quem récipit. Et tu dicis: «Forte excéptus
eris?». Si excéptus a passióne flagellórum, excéptus a número filiórum. «Itáne,
ínquies, flagéllat omnem fílium?». Prorsus flagéllat omnem fílium ut et únicum. Unicus ille de Patris
substántia natus, æquális Patri in forma Dei, Verbum per quod facta sunt ómnia,
non habébat ubi flagellarétur. Ad hoc carne indútus est, ut sine flagéllo non
esset. Qui ergo flagéllat únicum sine peccáto, relínquit cum peccáto adoptátum?
In adoptiónem vocátos nos esse Apóstolus dicit. Adoptiónem filiórum accépimus,
ut essémus único coherédes, essémus étiam heréditas eius: Póstula a me, et
dabo tibi gentes hereditátem tuam. Exémplum nobis propósuit in passiónibus
suis.
Tweede
lezing
Preek over ‘De herders’, van
de H. Augustinus, bisschop
(Sermo 46, 11-12: CCL 41, 538-539)
Leg het verband van de troost
Hij
tuchtigt, zegt de Schrift,
elk kind, dat Hij aanneemt. En gij
zegt: ‘Misschien zult ge een uitzondering zijn?’ Als gij een uitzondering zijt
bij het lijden door kwellingen, zijt gij ook een uitzondering bij het getal van
zijn kinderen. ‘Dus, zult ge zeggen, tuchtigt Hij ieder kind?’ Zeker doet Hij
dat bij ieder kind, zoals Hij het deed bij zijn enige Zoon. Die enige Zoon,
geboren uit het Wezen van de Vader, gelijk aan de Vader in Gods gestalte, het Woord, door hetwelk alles is geschapen, had
in zich geen grond om getuchtigd te worden. Daarom werd Hij met het vlees
bekleed, om niet zonder lijden te zijn. Als God dan zijn enige Zoon, die zonder
zonde was, tuchtigde, zou Hij dan zijn aangenomen kind, met zonde bevlekt,
daarvan vrijstellen? De Apostel zegt, dat wij geroepen zijn tot de aanneming.
En wij ontvingen die aanneming om mede-erfgenamen te zijn met zijn enige Zoon
en diens erfenis te zijn: Vraag Mij, dan
geef Ik U de volkeren tot erfdeel. Hij gaf ons een voorbeeld in zijn
lijden.
En Hij deed dit duidelijk
met de bedoeling, dat de zwakke niet zou bezwijken onder de komende
beproevingen, dat hij ook niet door een valse hoop zou worden bedrogen noch
door schrik zou worden verlamd. Zeg hem: Bereid
u voor op de beproeving. En misschien begint hij te wankelen, te sidderen
en wil hij niet naderkomen. Gij hebt nog een ander woord: God is getrouw; Hij zal niet toelaten, dat gij boven uw krachten
beproefd wordt. Dit beloven en het toekomstige lijden voorhouden zal de
zwakke bevestigen. Wanneer gij aan iemand, die al te bevreesd is en daardoor
terugschrikt, Gods barmhartigheid belooft, niet door te zeggen dat de
beproevingen zullen uitblijven, maar dat Hij niet toelaat dat men boven zijn
krachten beproefd wordt, hebt gij een ontmoedigd mens weer sterkte gegeven.
Er zijn er, die, bij het
horen van toekomstige beproevingen, zich des te meer wapenen en ernaar dorsten
als naar drank. Want zij menen, dat deze nog maar een zwak hulpmiddel zijn voor
gelovigen en trachten zelfs de glorie van de martelaren te bereiken. Maar er
zijn anderen, die bij het horen van de toekomstige beproevingen, die ook
noodzakelijk zullen komen, die juist voor een christen wel moeten komen en die
niemand aanvoelt dan alleen degene, die een ware christen wil zijn, door die
dreigende beproevingen gebroken worden en bezwijken.
Leg het verband van de
troost, verbind wat gebroken is. Zeg: ‘Vrees niet; Hij, in Wie gij gelooft, zal
u niet verlaten in de beproevingen. God is getrouw, die niet zal toelaten, dat
gij boven uw krachten beproefd wordt.’ Dat hoort ge niet van mij, de Apostel
zegt het, die dan ook zegt: Gij verlangt
immers het bewijs, dat Christus spreekt door mij? Als ge dit dan hoort,
hoort ge het van Christus zelf, hoort ge het van die Herder, die Israël weidt.
Tot Hem toch is gezegd Gij laat ons
tranen drinken, met mate. Want wat de Apostel zegt: Hij zal niet toelaten, dat gij boven uw krachten beproefd wordt,
dat zegt de Profeet met deze woorden: met
mate. Wil Hem dus niet wegsturen, die berispt en vermaant, die met vrees
vervult én met troost, die slaat én geneest.