Eerste lezing (Wijsh. 2, 12.17-20)
Uit het boek Wijsheid.
De ongelovigen zeggen:
“Wij willen de vrome belagen;
want hij is ons een ergernis,
en is een aanklacht tegen onze lauwheid.
Hij beschuldigt ons,
dat wij de wet niet onderhouden;
en verwijt ons onze tuchteloosheid.
Laat ons eens zien of zijn woorden wel waar zijn
en nemen we als proef op de som
wat er gebeurt bij zijn dood.
Want als de rechtvaardige een zoon van God is,
zal God hem te hulp komen
en hem bevrijden uit de greep van zijn vijand.
Onderwerpen we hem aan een smadelijke proef
om met foltering te achterhalen hoe zachtmoedig hij is
en om ons te overtuigen van zijn verdraagzaamheid.
Laten we hem veroordelen tot een schandelijke dood;
naar eigen zeggen geniet hij immers bijzondere bescherming.”
Tweede lezing (Jak. 3, 16-4, 3)
Uit de brief van de heilige apostel Jakobus.
Broeders en zusters,
waar naijver en eerzucht heersen,
daar treft men ook onrust aan
en allerlei minderwaardige praktijken.
De wijsheid van omhoog is vóór alles rein,
maar ook vredelievend, vriendelijk,
altijd voor rede vatbaar,
rijk aan barmhartigheid en vruchten van goede daden,
onpartijdig en oprecht.
Gerechtigheid is een vrucht van de vrede
en slechts wie de vrede nastreven zullen haar oogsten.
Waar komen bij u die vechtpartijen en ruzies vandaan?
Toch alleen van uw eigen hartstochten,
die u niet met rust laten?
Gij begeert dingen, die gij niet kunt krijgen.
Gij moordt en benijdt
en gij kunt uw doel niet bereiken.
Dan gaat gij vechten en strijden.
Gij hebt niets,
omdat gij niet bidt.
En als gij bidt,
krijgt ge het niet,
omdat gij verkeerd bidt,
met de bedoeling namelijk
om wat ge krijgt uit te geven voor uw boze lusten.
Evangelie (Mc. 9, 30-37)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus.
In die tijd gingen Jezus en zijn leerlingen weg van de berg en trokken Galilea door;
maar Hij wilde niet dat iemand het te weten kwam, want Hij was bezig zijn leerlingen te onderrichten.
Hij zeide hun:
“De Mensenzoon wordt overgeleverd in de handen der mensen
en ze zullen Hem doden;
maar drie dagen na zijn dood zal Hij weer opstaan.” Zij begrepen die woorden wel niet,
maar schrokken ervoor terug Hem te ondervragen.
Zij kwamen in Kafarnaüm
en, eenmaal thuis, ondervroeg Hij hen:
“Waar hebt ge onderweg over getwist?”
Maar zij zwegen, want ze hadden onderweg
een woordenwisseling gehad over de vraag
wie de grootste was.
Toen zette Hij zich neer,
riep de twaalf bij zich en zei tot hen:
“Als iemand de eerste wil zijn,
zal hij de laatste van allen moeten wezen
en de dienaar van allen.”
Hij nam een kind en zette het in hun midden;
Hij omarmde het en sprak tot hen:
“Wie een kind als dit opneemt in mijn Naam,
neemt Mij op; en wie Mij opneemt,
neemt niet Mij op, maar Hem die Mij gezonden heeft.”