Lectio altera
Ex Sermóne sancti Augustíni epíscopi De pastóribus
(Sermo 46, 6-7:
CCL 41, 531-533)
Ex Sermóne sancti Augustíni epíscopi De pastóribus
Tweede lezing
Preek over
‘De herders’, van de H. Augustinus, bisschop
(Sermo 46, 6-7:
CCL 41, 531-533)
Niemand zoeke zijn eigen
belang, maar dat van Jezus Christus
Nadat wij
iets gezegd hebben over het drinken van
de melk, laten wij dan nu eens nagaan, wat het betekent zich te kleden met de
wol. Wie melk geeft, geeft voedsel; wie wol geeft, geeft aanzien. Bij het volk
zoeken zij, die zichzelf weiden en niet de schapen, deze twee zaken: het gemak
om zich het nodige aan te schaffen en de gunst van eer en lof.
De
kleding toch wordt daarom juist als een eer aangezien, omdat ze de naaktheid
bedekt. Want elke mens is op zich onbeduidend. Wie uw leider ook moge zijn, wat
is hij anders dan wat gij zelf zijt? Hij is met vlees bekleed, is sterfelijk,
eet, slaapt, staat op; hij wordt geboren en zal sterven. Als gij dus bedenkt,
wat hij eigenlijk op zich is, is hij een mens. Maar hoe meer gij hem eert, des
te meer bedekt gij als het ware wat onbeduidend is.
Ziet eens
wat een ere-kleed dezelfde Paulus van het goede Godsvolk had ontvangen, toen
hij zei: Gij hebt mij ontvangen als een
engel van God. Ik verzeker u; gij zoudt zo mogelijk uw ogen hebben uitgerukt om
ze mij te geven. Maar toen hem zo’n grote eer werd betuigd, heeft hij toen
soms, omwille van die bewezen eer, de dwalenden gespaard om te voorkomen, dat
hij misschien zou worden geminacht of minder geprezen zou worden, als hij hen
berispte? Als hij dat gedaan had, zou hij bij hen behoren, die zichzelf weiden
en niet hun schapen. Hij zou dan bij zichzelf gezegd hebben: Wat gaat mij dat
aan? Laat ieder maar doen, wat hij wil; mijn onderhoud is veilig, mijn eer is veilig:
ik heb voldoende melk en wol; laat ieder maar zijn eigen gang gaan. Is volgens
u dus alles in orde, als iedereen zijn eigen gang gaat? Ik wil u niet als
herder aanstellen, maar u zien als een gewoon lid van de grote kudde: Als één lid lijdt, lijden alle ledematen
mee.
Als dan
de Apostel hun in herinnering brengt, hoe zij hem gezind waren, wilde hij de
schijn vermijden alsof hij hun eerbetuigingen vergeten was en getuigt dan, dat
zij hem als een engel van God hebben ontvangen en zij zich zo mogelijk hun ogen
wilden uitrukken om ze hem te geven. En toch kwam hij toen tot een kwijnend
schaap, een bedorven schaap, om de wonde uit te snijden, niet om het bederf te
ontzien. Ben ik dan, zegt hij, uw vijand geworden, omdat ik u de waarheid
zeg? Zie, Hij nam van de melk van de schapen, zoals wij hier boven hebben
gezegd, en kleedde zich met de wol van zijn schapen, maar toch verwaarloosde
hij zijn schapen niet. Hij zocht immers niet zijn eigen belang, maar dat van
Jezus Christus.
Het voorbeeld van Paulus
Toen Paulus eens in grote behoeftige
omstandigheden verkeerde, geboeid als hij was door zijn prediking van de
waarheid, werden er door de broeders enkelen gezonden om hem te helpen in zijn
nood en gebrek. Hen dankend antwoordde hij en zei: Gij hebt er goed aan gedaan
mij te helpen in mijn moeilijkheden. Ik heb geleerd in alle omstandigheden
mijzelf genoeg te zijn. Ik weet, wat overvloed is en ik weet, wat armoede is.
Alles vermag ik in Hem, die mij kracht geeft. Toch hebt gij er goed aan gedaan
hulp te zenden in mijn nood.
Maar om te tonen, wat hij zelf eigenlijk
zocht bij hun weldoen aan hem – om niet onder hen te behoren, die zichzelf
weiden in plaats van hun schapen – verheugt hij zich, niet zozeer over hun hulp
in zijn nood, maar meer over hun vruchtbaar geloof. Want wat zocht hij hier? Niet
dat het mij om uw giften te doen is, zegt hij; wat ik zoek is de vrucht (van uw
geloof). Niet om zelf verzadigd te worden, maar om te voorkomen, dat gij zonder
vrucht blijft.
Wie dus niet in staat zijn te doen, wat Paulus
deed, namelijk door eigen arbeid in leven blijven, laten zij de melk van hun
schapen aannemen en zo in hun behoeften voorzien, maar daarbij de zwakheid van
de schapen niet verwaarlozen. Zij moeten dit ook niet zoeken als eigen gerief,
zodat zij de schijn op zich laden uit nooddwang het Evangelie te verkondigen,
maar laten zij het licht van het Woord der Waarheid verspreiden, om de mensen
ermee te verlichten. Zij zijn immers als lampen, zoals gezegd is: Houdt uw
lenden omgord en uw lampen brandend; en Men steekt toch ook niet een lamp aan,
om ze onder de korenmaat te zetten, maar men plaatst ze op de standaard, zodat
ze licht geeft voor allen, die in huis zijn. Zo moet ook uw licht stralen voor
de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken, die in de
hemel is.
Als dus een lamp in uw huis zou worden
aangestoken, zoudt gij er dan geen olie bijgieten, om ze niet te laten uitgaan?
Maar als dan uw lamp, na er olie te hebben ingegoten, niet zou branden,
verdiende ze zeker niet op de kandelaar gezet te worden, maar zou ze terstond
stuk geslagen worden. Waar dus ergens van geleefd wordt, is het een kwestie van
noodzaak om dit aan te nemen, en het is de taak van de liefde om te geven. Laat
men het Evangelie toch niet als een soort koopwaar beschouwen, zodat de prijs
ervoor dat is, wat zij ervoor aannemen, die zeggen, dat zij ervan moeten leven.
Want als zij zo’n koop sluiten, verkopen zij toch wel iets groots voor een lage
prijs. Laten ze gerust het nodige levensonderhoud aannemen van het volk, maar
het loon voor hun ambt van de Heer. De mensen toch zijn niet in staat het loon
te geven aan hen, die hen in evangelische liefde dienen. Zij verwachten hun
loon alleen van die zijde vanwaar ook de gelovigen hun heil verwachten.
Wat wordt
hun dan verweten? Waarom worden zij beschuldigd? Omdat zij, toen zij de melk
opdronken en zich met de wol kleedden, de schapen zelf verwaarloosden. Zij
zochten hun eigen belang, niet dat van Jezus Christus.