Memoria
Introductio
Ulisippone (Lisboa) in
Lusitania natus est circa finem sæculi XII. Inter canonicos regulares sancti
Augustini adscitus, paulo post adeptum sacerdotium ad Fratres Minores
transgressus est, ut fidei propagationi incumberet inter Africæ populos. In
Gallia tamen et in Italia munere prædicationis magno cum fructu fungens, multos
hæreticos convertit et primus in suo Ordine theologiam Fratres docuit. Sermones
scripsit doctrina et suavitate perfusos. Mortuus est Patavii anno 1231.
Lectio altera
Ex Sermónibus
sancti Antónii de Pádova presbýteri
(I, 226)
Inleiding
Antonius
werd tegen het einde van de 12e eeuw te Lissabon geboren. Kort na zijn priesterwijding
ging hij van de reguliere kanunniken van Sint Augustinus, bij wie hij
ingetreden was, over naar de minderbroeders, met de bedoeling het geloof in
Noord - Afrika te gaan verkondigen. Maar zijn werkterrein werd Frankrijk en
Italië, waar hij met veel vrucht het predikambt vervulde, velen die door
dwaalleraren waren misleid tot de kerk terugbracht en als eerste in zijn orde
met het theologie-onderwijs aan zijn medebroeders belast werd. De preken die
hij heeft nagelaten onderscheiden zich door hun leerstellige inhoud. Hij stierf
te Padua in 1231.
Tweede lezing
Uit een preek van
de heilige priester Antonius van Padua († 1231)
Een taal is pas echt levend, als
de daden spreken
Wie van de
heilige Geest vervuld wordt, spreekt ‘in vreemde talen’ (Hand. 2, 4). De
verschillende talen zijn de verschillende manieren waarop wij voor Christus
getuigen: nederigheid, armoede, geduld en gehoorzaamheid. Zo’n taal spreken
wij, als wij deze deugden in ons leven voor anderen zichtbaar maken.
Een taal is pas
echt levend, als de daden spreken. Wij zijn vol mooie woorden, maar zonder
daden, en daarom door de Heer vervloekt, zoals Hijzelf de vijgeboom heeft
vervloekt, waaraan Hij geen vruchten vond, maar enkel bladeren. ‘Voor een
verkondiger’, zegt Gregorius, ‘is het een grondbeginsel dat hijzelf doet wat
hij verkondigt. Het is zinloos de kennis van de wet te verspreiden, als men
door zijn handelen dit onderricht tenietdoet.’
Maar de apostelen
‘begonnen te spreken naargelang de Geest hun te vertolken gaf’ (Hand. 2, 4). Gelukkig
wie spreekt zoals de Geest hem ingeeft en niet volgens zijn eigen stemming.
Want er zijn mensen die zeggen wat hun eigen geest hun ingeeft, of die de
woorden van anderen stelen en ze als hun eigen woorden aanbieden en aan
zichzelf toeschrijven. Over dergelijke mensen zegt de Heer bij Jeremia: ‘Ik
verzeker u: Ik zal de profeten die mijn woorden van elkaar stelen - godsspraak
van de Heer. Ik zal de profeten die al wat over hun lippen komt, als orakels
beschouwen - godsspraak van de Heer. Ik zal de profeten die mijn volk misleiden
met hun zogenaamde dromen, met hun leugens en hun woordenvloed - godsspraak van
de Heer. Ik heb hen niet gezonden. Ik heb hun geen opdracht gegeven. Zij zijn
voor dit volk van geen enkel nut - godsspraak van de Heer’ (Jer. 23, 30-32).
Laten wij dus
spreken zoals de heilige Geest het ons ingeeft, en Hem nederig en toegewijd
vragen dat Hij zijn genade in ons stort, zodat wij op Pinksteren de vijftig
dagen vol maken door de volmaakte beheersing van onze vijf zintuigen te
vermenigvuldigen met het onderhouden van de tien geboden. Mogen wij vervuld
worden van een diepe geest van berouw en ontstoken door vurige tongen van
lofprijzing. Dan zullen wij als brandende toortsen in de heerlijkheid van de
heiligen de Drieëne God mogen aanschouwen.