Ex Tractátu
sancti Cypriáni epíscopi et mártyris
De domínica
oratióne
(Nn. 8-9: CSEL 3, 271-272)
Tweede lezing
Uit het tractaat over het
‘Onze Vader’ van de H. Cyprianus, bisschop-martelaar
(Nn. 8-9: CSEL 3, 271-272)
Voor ons is het gebed openbaar en gemeenschappelijk
Voor alles heeft de Leraar
van de vrede en de Meester van de eenheid gewild, dat wij niet individueel en
afzonderlijk zouden bidden, zodat iemand wanneer hij bidt dat alleen voor zich
doet. Wij zeggen niet: Mijn Vader, die in
de hemel zijt, noch: Geef mij heden
mijn brood, noch vraagt ieder apart, dat hem zijn schuld zou worden
vergeven of dat hij niet in de bekoring worde gebracht, en men vraagt niet voor
zichzelf alleen van het kwaad bevrijd te worden. Voor ons is het gebed openbaar
en gemeenschappelijk, en wanneer wij bidden, dan bidden wij niet voor één
persoon maar voor het volk, omdat wij als volk één zijn.
De God van vrede en de
Meester van de eendracht, die ons de eenheid leerde, wilde dat de enkeling zó
voor allen bad, zoals Hij zelf allen in één heeft gedragen. Die wet van het
gebed onderhielden de drie jongemannen in de vuuroven; zij vormden één koor in
hun gebed en door hun eensgezindheid van geest waren zij één hart. De
goddelijke Schrift getuigt hiervan, want terwijl ze ons leert hoe zij baden, toont
ze ons een voorbeeld, dat wij bij ons gebed moeten navolgen om ook zo te kunnen
zijn. Toen, zegt de Schrift, hieven die drie een loflied aan, en
verheerlijkten en zegenden God uit één mond. Zij spraken als uit één mond
en toch had Christus hen nog niet geleerd hoe zij moesten bidden.
Bij hun gebed was hun woord
doeltreffend en krachtdadig, omdat hun vreedzaam, eenvoudig en geestelijk gebed
de Heer voor hen won. Wij zien, dat ook de Apostelen en de andere leerlingen na
de Hemelvaart des Heren aldus gebeden hebben. Zij bleven allen, zegt de Schrift, eensgezind volharden in het gebed, samen met de vrouwen, met Maria, de
Moeder van Jezus, en met zijn broeders. Zij volhardden eensgezind in het
gebed, door hun vurig en eensluidend gebed getuigend dat God, die de mensen eensgezind in een huis doet samenwonen, alleen
diegenen in zijn goddelijke en eeuwige woning opneemt, bij wie er in
eensgezindheid wordt gebeden.
Hoe verscheiden, zeer
geliefde broeders, zijn de mysteries van het ‘Onze Vader’, hoeveel in aantal en
hoe groot, wel kort in één gebed samengebracht, maar rijk in geestelijke
kracht, zodat er niets is in onze gebeden en smekingen, wat niet in deze
samenvatting van de hemelse leer ligt vervat. Zo, zegt de Heer, moet ge bidden: Onze Vader, die in de hemel
zijt.
De nieuwe mens, herboren en
voor zijn God door de genade weer hersteld, noemt Hem op de eerste plaats Vader, omdat hij nu zijn kind begon te
zijn. Hij kwam, zegt Johannes, in het zijne, maar de zijnen aanvaardden Hem
niet. Aan allen echter, die Hem wel aanvaardden, aan hen die in zijn Naam
geloven gaf Hij het vermogen om kinderen van God te worden. Hij dus, die
gelooft in zijn Naam en kind van God is geworden, moet hiervandaan beginnen,
dat hij zowel dank brengt als belijdt, dat hij een kind van God is, terwijl hij
God, die in de hemel is, zijn Vader noemt.