donderdag 18 juni 2020

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Hebdomada XI per annum feria V Post subsidium cibi petitur et venia delicti. Na de versterking met voedsel vragen wij de vergeving van onze zonde




Lectio altera

Ex Tractátu sancti Cypriáni epíscopi et mártyris
De domínica oratióne
(Nn. 18. 22: CSEL 3, 280-281. 283-284
Tweede lezing

Uit het tractaat over het ‘Onze Vader’ van de H. Cyprianus, bisschop-martelaar
(Nn. 18. 22: CSEL 3, 280-281. 283-284
Na de versterking met voedsel vragen wij de vergeving van onze zonde

Daarna vragen wij in ons gebed: Geef ons heden ons dagelijks brood. Dit kan men geestelijk en letterlijk opvatten, omdat beide opvattingen naar Gods plan tot ons heil dienen. Want Christus is het Brood des levens, en dit brood is niet voor allen, maar voor ons. En zoals wij zeggen Onze Vader, omdat Hij de Vader is van die Hem kennen en in Hem geloven, zo spreken wij ook van ons brood, omdat Christus het brood is van hen, die zoals wij met zijn Lichaam verbonden zijn.

Wij vragen, dat dit brood ons dagelijks wordt gegeven, om te voorkomen dat wij, die in Christus zijn en dagelijks zijn Eucharistie ontvangen tot voedsel van ons heil, door een tussenkomende zware zonde – waardoor wij uitgesloten en niet in gemeenschap verenigd van het hemels brood weerhouden worden – van het Lichaam van Christus gescheiden worden. Want zelf verkondigt Christus als Hij zegt: Ik ben het levend Brood, dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid. Het brood, dat Ik zal geven is mijn Vlees ten bate van het leven der wereld.

Wanneer Hij dus zegt, dat hij zal leven in eeuwigheid, die van zijn brood zal eten, zoals het duidelijk is, dat zij leven, die zich met zijn Lichaam verenigen en de Eucharistie waardig ontvangen, zo moet men van de andere kant ook vrezen en bidden om niet van Christus’ Lichaam gescheiden te worden en zijn zaligheid te verliezen, daar Christus zelf dreigend zegt: Als gij het Vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn Bloed niet dringt, hebt gij het leven niet in u. En daarom bidden wij, dat ons Brood, dit is Christus, ons dagelijks wordt gegeven om, in Christus blijvend en levend, niet zijn heiliging te missen en van zijn Lichaam gescheiden te worden.

Hierna bidden wij, wegens onze zonden, met de woorden: En vergeef ons onze schuld, zoals ook wij aan andere hun schuld vergeven. Na de sterking met voedsel bidden wij nu om vergiffenis voor onze zonden.

Hoe noodzakelijk, hoe voorzichtig en heilzaam worden wij vermaand, dat wij zondaars zijn, die gedwongen worden voor hun zonden te bidden, God om vergeving te vragen en ons geweten te onderzoeken! Opdat niemand zich vleie met zijn onschuld en eerder door zelfverheffing zou omkomen, wordt het ons ingeprent, dat wij dagelijks zondigen, omdat ons bevolen wordt dagelijks te bidden om vergeving van onze zonden.

Zo tenslotte maant ons ook Johannes in zijn Brief: Als wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en is de waarheid niet in ons, maar als wij onze zonden belijden, zal Hij die getrouw is en rechtvaardig, ons de zonden vergeven. In zijn Brief zijn beide met elkaar verbonden: dat wij om onze zonden moeten bidden én dat wij, als wij bidden, vergeving hopen te verkrijgen. Zo zegt de apostel dus, dat de Heer getrouw is om de zonden te vergeven, omdat Hij zijn belofte getrouw is, want die ons leerde te bidden voor onze schulden en zonden, beloofde ook zijn vaderlijke barmhartigheid en de vergeving, die zou volgen.