Vere dignum et iustum eest, æquum et
salutare:
Te quidem, Domine, omni tempore confiteri,
sed in hoc potisssimum gloriosius
prædicare,
cum Pascha nostrum immolatum est Christus.
U danken wij, Heer God, omwille van uw
heerlijkheid,
en om heil en genezing te vinden zullen wij
uw Naam verkondigen al onze dagen,
maar vooral in deze tijd bezingen wij U.
Want ons Paaslam, Christus, is voor ons
geslacht.
Per quem in æternam vitam filli lucis
oriuntur,
et regni cælestis atria fidelibus
reserantur.
Quia mors nostra est eius morte redempta,
et in eius resurrectione vita omnium
resurrexit.
Aan Hem danken de kinderen van het licht
hun geboorte tot eeuwig leven.
Aan Hem danken Gods uitverkorenen hun
toegang tot het rijk der hemelen.
Want door zijn sterven zijn wij van de dood
verlost,
door zijn verrijzenis zijn ook wij ten
leven opgewekt.
Quapropte, profusis paschalibus gaudiis,
totus in orbe terrarum mundus exsultat.
Sed et supernæ virtutes atque angelicæ
potestates
hymnum gloriæ tuæ concinunt,
sine fine dicentes:
Sanctus, Sanctus, Sanctus!
Vreugde om het Paasfeest vervult ons,
mensen die op aarde wonen,
vreugde vervult de Engelen in de hemel,
de Machten en de Krachten die U loven,
die U dit lied toejuichen zonder einde:
Sanctus, Sanctus, Sanctus!