zondag 22 april 2018

Preek van onze Pastoor bij Professiefeest Zr. Petra St. Odiliënberg 21 april 2018

De schriftlezingen van vandaag zijn de lezingen van de dag, van de zaterdag in de derde van Pasen. Bijzondere lezingen, omdat je als predikant in eerste instantie geneigd bent te denken dat je er bij een gelegenheid als deze, het zilveren professiefeest van Zr. Petra, weinig of niets mee kunt, maar bij nader inzien toch meer van toepassing zijn dan je in eerste instantie geneigd bent te denken. In de eerste lezing (Hand.9,31-42) hoorden wij immers over Tabita, een leerlinge van Jezus uit Joppe, die na een ernstige ziekte vroegtijdig was gestorven. In leven was zij onuitputtelijk geweest in het doen van goede werken en in het geven van aalmoezen. Daarbij had ze ook goed met naald en garen overweg gekund, want men kon heel wat kleren en mantels zien die ze gemaakt had toen ze nog in hun midden was. Maar nu was ze er niet meer: de dood had haar vroegtijdig uit het leven weggerukt.

Ik weet niet, Zr. Petra, wat mensen uit Uw omgeving dachten toen U in 1989 intrad. Of ze allemaal razend enthousiast waren, of juist niet. Misschien hebben ze zelfs hun twijfels uitgesproken: zou je dat wel doen? Weet je wel waar je aan begint? Het lijkt wel of je jezelf levend begraaft! Zo zou het inderdaad aan de buitenstaanders kunnen toeschijnen. Maar het tegendeel is waar: daar waar je jezelf lijkt te begraven, daar spreekt Jezus zijn leven-gevend woord, zijn woord dat je tot leven wekt, zijn woord dat je tot leven roept. Tot dat leven dat ons doet afsterven aan de dingen van deze wereld werd U, Zr. Petra, indertijd geroepen, tot dat leven in armoede, gehoorzaamheid en zuiverheid, hebt U zich vier jaar later, in 1993, verbonden, een leven waarin blijkbaar toch meer leven zit dan menigeen misschien denkt.

Een leven waartoe God nog altijd mensen roept, ook al horen we het meestal niet meer. Kunnen mensen het ook vanwege een gebrek aan stilte niet meer horen, maar willen mensen het ook vaak niet meer horen. Niet meer van de tijd!, zeggen ze dan. Inderdaad niet van deze tijd, maar blijkbaar ook niet van Jezus’ tijd, zoals we zojuist in het evangelie (Joh.6,60-69) hoorden: “Deze taal stuit iemand tegen de borst. Wie is nog in staat naar Hem te luisteren?”. Jezus’ woorden zijn inderdaad niet van deze tijd, van geen enkele tijd, ze komen immers uit een andere wereld, uit de wereld waar God de maatstaf is van alle dingen, en daarom zo tegengesteld aan de wereld waarin de mens steeds de maatstaf van alle dingen is geworden.

In die zin zijn wij als christen in het algemeen, maar zeker als priester en religieuzen geroepen getuigen van die andere wereld te zijn. Het kan en zal beslist ook geen toeval zijn dat Uw kloosternaam Petra is geworden, verwijzend naar de persoon van de apostel Petrus. Petrus , een gewone mens, zoals U en ik en wij allemaal, maar uiteindelijk wel de rots waarop Jezus zijn Kerk durfde bouwen. Petrus die we vandaag zowel in het evangelie als in de eerste lezing tegenkomen: in het evangelie als de vertolker van het gevoelen van zijn mede-apostelen, als Jezus ook hen vraagt: “Wilt ook Gij soms weggaan?” Petrus, die daarop niets beter wist te zeggen dan: Heer, naar wie zouden wij gaan? Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven en wij geloven dat Gij de heilige Gods zijt”. Maar ook dezelfde Petrus die in de eerste lezing van zojuist tot de gestorven Tabita durfde zeggen: “Sta op!”

25 jaar geleden was het diezelfde Petrus die in de personen van Moeder Matthea en Dom Nicolaas de Wolf na Uw professie tot U zeiden: Zr. Petra, sta op. Treed, het leven binnen, het nieuwe leven dat U in deze wereld als religieus zult leiden, afgestorven aan de dingen die men in de wereld belangrijk en onmisbaar vindt. Een leven gesymboliseerd in het habijt dat U draagt, het habijt waar U aanvankelijk zo van schrok, toen U het voor het eerste zag. Een leven ook gesymboliseerd in het latijn, de taal die U zich eigen  wist te maken en die in dit convent zijn belangrijke plaats inneemt, met name in het zingen van de getijden. Het zijn met name de schoonheid van het gregoriaans en het feit dat het al eeuwenlang op zoveel plaatsen door zoveel mensen is gezongen, die U daar blijkbaar in zo aanspreken. En vooral het gegeven dat de psalmen de lofzang vormen die God de mensen zelf in de mond heeft gelegd, zoals de H. Augustinus zegt, de psalmen die iedere keer weer opnieuw besloten worden met het ‘Gloria Patri’: de kernachtige samenvatting van iedere lofzang. Soms zeggen mensen: kan dat niet in het Nederlands? Ik begrijp het niet altijd”. Maar dat hoeft ook niet. Moeder Matthea zei blijkbaar altijd: “Als U maar weet dat U met het ‘Gloria Patri’ de goddelijke Drie-eenheid looft – dat is de kern van het gebed in de getijden”. En ook die les hebt U zich eigen gemaakt, want U zegt wel eens: “in het Gregoriaans en het Latijn is God voor mij (altijd) dichtbij”. En daarmee komen we ook weer terug bij de apostel Petrus, die ook niet allemaal begreep wat Jezus allemaal zei en deed, vooral niet toen mensen omwille van Jezus harde woorden begonnen af te haken. Hij begreep het ook niet allemaal, maar bleef wel vasthouden aan de kern: dat Jezus’ woorden niet  zomaar woorden zijn, maar woorden van eeuwig leven, woorden waarin in ieder geval meer leven zit dan de dingen van deze wereld waar mensen van denken dat ze niet zonder kunnen. En zo is het gebed, Uw band met Jezus’ Gods mensgeworden en Gods levengevende Woord, het belangrijkste in Uw leven geworden, zoals u zelf zegt. Het vult Uw dag en is de kern van Uw religieus leven. En om dat Woord dat God tot ons spreekt en ons doet leven willen wij God ook vandaag weer uitdrukkelijk dank zeggen en eer brengen: “Gloria Patri, et Filio et Spiritui Sancto - sicut erat in principio, et nunc et semper et in saecula saeculorum. Amen”.