zondag 8 april 2018

Maandag 9 april Uitgestelde viering Hoogfeest Maria Boodschap 09.30 Plechtige Hoogmis in onze basiliek


[Uitgesteld vanwege het samenvallen van 25 maart met een dag van de Goede Week of Pasen]
Paus Leo de Grote:
Door de majesteit werd de geringheid aangenomen,
door de kracht de zwakheid,
door de eeuwigheid de sterfelijkheid.
Door de majesteit werd de geringheid aangenomen, door de kracht de zwakheid, door de eeuwigheid de sterfelijkheid. Om de schuld van onze toestand op te heffen, heeft de onaantastbare natuur zich verenigd met een aan lijden onderworpen natuur , opdat – wat een gepast geneesmiddel voor ons zou zijn – de ene en dezelfde Middelaar tussen God en de mensen, de mens Jezus Christus, zowel van de ene kant zou kunnen sterven als van de andere kant niet zou kunnen sterven.
In een ongeschonden en volmaakte natuur dan ook van een ware mens is de ware God geboren, geheel in het zijne, geheel in het onze. Het onze noemen wij, wat de Schepper vanaf het begin in ons geschapen heeft, en wat Hij wilde herstellen.
Want van datgene, wat de bedrieger de mens ingaf en wat de bedrogen mens aanvaardde, vinden wij geen spoor in de Zaligmaker. Hoewel Hij deel had aan onze menselijke gebrekkigheden, had Hij geen deel aan onze misslagen.
Hij name de gestalte aan van een dienaar zonder het vuil van de zonde, het menselijke verheffend, maar het goddelijke niet verminderend, omdat de zelf-ontlediging – waardoor Hij als de onzichtbare zich zichtbaar toonde, en de Schepper en Heer van alles toch één van de stervelingen wilde zijn – een neerbuigen was van medelijden en geen tekort in zijn macht. Derhalve, Hij, die in Gods gestalte blijvend, de mens schiep, is ook mens geworden in de gestalte van een dienaar.
De Zoon Gods gaat dan binnen in dit geringste van de wereld, afdalend van zijn hemelse zetel, maar niet wijkend van de glorie van zijn Vader, voortgebracht op een nieuwe wijze, door een nieuwe geboorte.

Op een nieuwe wijze, omdat Hij onzichtbaar in het zijne zichtbaar is geworden in het onze; onvatbaar zijnde wilde Hij tastbaar worden; vóór de tijd bestaande begon Hij in de tijd te zijn. De Heer van het heelal nam de gestalte aan van een dienaar, met verduistering van zijn onmetelijke majesteit. De onlijdelijke God achtte het niet beneden zich een mens te worden, aan lijden onderhevig, en hoewel onsterfelijk, onder de wet van de dood te vallen.
Want Hij, die waarlijk God is, is ook waarlijk mens, en in die eenheid ligt geen leugen opgesloten, daar zowel de geringheid van de mens als de verhevenheid van de Godheid hier beide onderling aanwezig zijn.
Zoals immers God niet verandert door zijn mededogen, zo verdwijnt de mens niet door zijn waardigheid. Want elk van beide gestalten doet in gemeenschap met de ander wat haar eigen is. Het Woord doet natuurlijk wat van het Woord is en het vlees werkt uit wat van het vlees is.

De ene schittert door haar wonderen, de andere gaat gebukt onder smaad. En zoals het Woord niet de gelijkheid verliest met de glorie van de Vader, zo verlaat het vlees niet de natuur van ons geslacht.
Want Hij is één en dezelfde, wat dikwijls herhaald moet worden: waarlijk Gods Zoon en waarlijk Zoon des mensen. God is Hij, omdat: in het begin was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God: en mens, omdat: het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond.


(Epist. 28 ad Flavianum, 3-4: PL 54, 763-767)