Hymne van de Vespers Paastijd
Ad cenam Agni providi
Beati qui ad ceam Agni vocati sunt!
Zalig zij, die genodigd zijn aan de maaltijd
des Heren!
De hymne Ad cenam Agni is een van de oudste hymnen uit het Ambrosiaanse repertoire, 6e eeuw of vroeger, en wordt gebruikt in de Vespers van Paaszondag tot aan ’s Heren Hemelvaart. Bij de herziening van het brevier in 1632 door paus Urbanus VIII werd de hymne ingrijpend gewijzigd: slechts drie tekstregels van de oorspronkelijke versie bleven bewaard; de openingszin van deze gereviseerde versie luidde Ad regias Agni dapes.
De tekst wordt toegeschreven aan de H. Nicetas (335-414), bisschop van Remisiana (tegenwoordig Bela Palanka in Servië), die de Latijnse sacrale muziek bevorderde en een aantal hymnen schreef voor de liturgie. Sommige twintig-eeuwse experts op liturgisch gebied noemen hem als de auteur van het Te Deum, anderen verwijzen naar de H. Ambrosius of de H. Augustinus. Wellicht zijn er duidelijke invloeden van deze auteurs aan te wijzen, terwijl er ook dikwijls sprake is van compilatie.
Vanwege diens missionaire activiteiten huldigde zijn tijdgenoot en vriend de H. Paulinus van Nola Nicetas in zijn poëtisch werk “omdat door zijn evangelisatie de barbaren van wolven in schapen veranderden”.
Ad cenam Agni providi,
stolis salutis candidi,
post tránsitum maris Rubri
Christo canámus príncipi.
Bij de maaltijd van het zorgend
Lam,
in de witte klederen van het
heil,
laat ons, na de doortocht door de
Rode Zee,
nu onze Koning Christus loven.
Cuius corpus sanctíssimum
in ara crucis tórridum,
sed et cruórem róseum
gustándo, Deo vívimus.
Door ’t nuttigen van zijn Heilig
Lichaam,
dat aan het kruis verdorde,
maar ook door ’t drinken van zijn
rode Bloed,
leven wij voortaan voor God.
Protécti
paschæ véspero
a devastánte
ángelo,
de Pharaónis
áspero
sumus erépti
império.
Door de engel des verderfs
beschermd op Paasavond
zijn wij ontrukt aan
Farao’ s wrede gezag.
Iam pascha nostrum Christus est,
agnus occísus ínnocens;
sinceritátis ázyma
qui carnem suam óbtulit.
Nu is ons Paaslam, Christus,
het Lam, onschuldig gedood;
het Zuurdeeg van oprechtheid
Die zijn eigen Vlees ten offer
bracht.
O vera, digna hóstia,
per quam frangúntur tártara,
captíva plebs redímitur,
reddúntur vitæ præmia!
O ware en waardige offerande,
waardoor de hel verwonnen werd,
het gevangen volk is vrijgekocht,
de weldaad van het leven
teruggeschonken!
Consúrgit Christus túmulo,
victor redit de bárathro,
tyránnum
trudens vínculo
et paradísum
réserans.
Christus verrijst uit zijn graf,
de overwinnaar keert uit de
afgrond terug;
de tyran slaat Hij in boeien
en ontsluit het paradijs.
Esto perénne méntibus
paschále,
Iesu, gáudium
et nos
renátos grátiæ
tuis triúmphis
ággrega.
Wees Gij, o Jezus, voor de zielen
de blijvende vreugde van het
Pasen,
en laat ons door genade herboren,
onder uw triomfen behoren.
Iesu, tibi
sit glória,
qui morte victa prænites,
cum Patre et almo Spíritu,
in
sempitérna sæcula. Amen.
Jezus, U zij glorie, Gij die schittert
door uw overwinning op de dood,
ook aan de Vader en de milde Geest,
in de eeuwen der eeuwen. Amen.