Eerste lezing (Mal. 1,14b-2, 2b.8-10)
Uit de Profeet Maleachi.
Ik ben een grote koning - zegt de Heer van de hemelse machten -
en mijn Naam wordt gevreesd onder de volken.
Daarom geldt voor u, priesters, dit besluit:
Wanneer gij niet luistert
en wanneer gij u niet bekommert om de glorie van mijn Naam
- zo spreekt de Heer van de hemelse machten -
dan laat Ik een vloek over u komen,
dan vervloek Ik de zegeningen, die u gegeven zijn.
Gij zijt van de weg afgeweken
en hebt door uw lering velen laten struikelen;
gij hebt het verbond met Levi teniet gedaan,
- zo spreekt de Heer van de hemelse machten -.
Daarom zal Ik zorgen dat gij bij het hele volk verguisd en versmaad wordt,
omdat gij mijn wegen niet hebt bewandeld
en in uw lering de mensen naar de ogen hebt gezien.
Hebben wij niet allen één Vader?
Heeft niet één God ons geschapen?
Waarom bedriegen wij elkaar dan
en schenden wij daarmee het verbond,
dat met onze vaderen is gesloten?
Tweede lezing (1 Tess. 2,7b-9.13)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Tessalonica.
Broeders en zusters,
wij zijn zachtzinnig met u omgegaan
als een moeder, die haar kinderen voedt en koestert.
We waren u zo innig genegen,
dat wij u graag met het evangelie van God
ons eigen leven hadden geschonken;
zo lief waart gij ons geworden.
Gij herinnert u toch, broeders en zusters,
onze moeite en inspanning.
Terwijl wij u het evangelie van God verkondigden,
hebben wij dag en nacht gewerkt
om maar niemand van u tot last te zijn.
En daarom danken wij God zonder ophouden,
dat gij het goddelijk woord der prediking
van ons hebt ontvangen en aanvaard,
niet als een woord van mensen,
maar als wat het inderdaad is:
het woord van God;
en het blijft werkzaam in u die gelooft.
Evangelie (Mt. 23,1-12)
In die tijd sprak Jezus tot het volk en tot zijn leerlingen:
“Op de leerstoel van Mozes
hebben de schriftgeleerden en de Farizeeën plaats genomen.
Doet en onderhoudt daarom alles wat zij u zeggen,
maar handelt niet naar hun werken;
want zelf handelen zij niet naar hun woorden.
Zij maken bundels van zware, haast ondraaglijke lasten
en leggen die de mensen op de schouders,
maar zelf zullen ze er geen vinger naar uitsteken.
Alles wat zij doen,
doen zij om bij de mensen op te vallen;
zij maken immers hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot,
ze zijn belust op de ereplaats bij de maaltijden
en de voornaamste zetels in de synagogen,
ze laten zich graag groeten op de markt
en willen door de mensen ‘rabbi’ genoemd worden.
Maar gij moet u geen rabbi laten noemen.
Gij hebt maar één Meester en gij zijt allen broeders.
En noemt niemand van u op aarde ‘Vader’;
gij hebt maar één Vader, de hemelse.
En laat u ook geen ‘leraar’ noemen;
gij hebt maar één leraar, de Christus.
Wie de grootste onder u is, moet uw dienaar zijn.
Al wie zichzelf verheft, zal vernederd
en wie zichzelf vernedert, zal verheven worden.”