Ex Sermónibus sancti Cæsárii Arelaténsis epíscopi (Sermo 159, 1. 3-6: CCL 104, 650. 652-654)
Quomodo Christum sequi?
Durum vidétur, fratres caríssimi, et quasi grave esse iudicátur illud, quod Dóminus in Evangélio imperávit, dicens: «Si quis vult post me veníre, ábneget semetípsum sibi». Sed non est durum, quod ille ímperat, qui ádiuvat ut fiat quod ímperat.
Abneget se et tollat crucem suam et sequátur Christum. Et quo sequéndus est Christus, nisi quo ábiit? Nóvimus enim, quia surréxit, ascéndit in cælum: illo sequéndus est. Plane desperándum non est, quia ipse promísit, non quia homo áliquid potest. Longe a nobis erat cælum, ante quam caput nostrum iísset in cælum. Iam quare desperámus nos ibi futúros, si membra illíus cápitis simus? Ergo unde? Quia multis timóribus et dolóribus laborátur in térra: sequámur Christum, ubi summa est felícitas, summa pax, perpétua secúritas.
Sed qui Christum sequi desíderat, áudiat apóstolum dicéntem: «Si quis dicit se in Christo manére, debet quómodo ille ambulávit et ipse ambuláre». Sequi vis Christum? Esto húmilis, ubi ille húmilis fuit: noli humilitátem eius contémnere, si vis ad illíus altitúdinem perveníre.
Aspera quidem facta est via, quando homo peccávit; sed plana est, quando eam Christus resurgéndo calcávit, et de angustíssima sémita stratam regálem fecit. Per istam viam duóbus pédibus cúrritur, id est, humilitátis et caritátis. In hoc omnes deléctat celsitúdo: sed humílitas primus gradus est. Quid tendis pedem ultra te? Cádere vis, non ascéndere. A primo gradu, id est, ab humilitáte íncipe, et ascendísti.
Et ídeo Dóminus et Salvátor noster non solum dixit ábneget seípsum sibi, sed áddidit: tollat crucem suam, et sequátur me. Quid est, tollat crucem suam? Ferat quicquid moléstum est: sic me sequátur. Cum cœperit me móribus et præcéptis meis sequi, multos habébit contradictóres, multos habébit prohibitóres, multos habébit non solum derisóres, sed étiam persecutóres. Et hoc non solum de pagánis, qui extra ecclésiam sunt, sed étiam ex illis, qui intus vidéntur esse córpore, sed foris sunt óperum pravitáte, et, cum de solo nómine christiáno gloriéntur, bonos tamen christiános iúgiter persequúntur. Isti tales sic sunt in membris ecclésiæ, quómodo mali humóres in córpore. Tu ergo si Christum sequi desíderas, crucem eius portáre non dífferas: tólera malos, noli subcúmbere.
Unde, si vólumus implére illud, quod Dóminus dixit, si quis vult post me veníre, tollat crucem suam et sequátur me, quod ait apóstolus cum Dei adiutório studeámus implére: ut habéntes victum et vestítum, his conténti simus; ne forte, si plus quam opórtet terrénam substántiam quæréntes vólumus dívites fíeri, incidámus in temptatiónem et láqueum diáboli, et desidéria multa et inutília et nocíva, quæ mergunt hómines in intéritum et perditiónem. De qua temptatióne Dóminus nos sub sua protectióne liberáre dignétur.
Vertaling:
Uit de preken van de heilige Caesarius van Arles, bisschop (Sermo 159, 1.3-6: CCL 104, 650.652-654)
Hoe Christus volgen?
Geliefde broeders, het lijkt hard te zijn en men meent dat het als het ware streng is wat de Heer in het Evangelie heeft opgedragen, toen Hij zei: ‘Als iemand Mij wil volgen, laat hij zichzelf verloochenen’. Maar het is niet hard. Want Hij die het opdraagt, helpt om wat Hij opdraagt, ook te laten gebeuren.
Laat hij zichzelf verloochenen en zijn kruis op zich nemen en Christus volgen. En waarheen anders moet Christus gevolgd worden dan daar waar Hij naartoe is gegaan? Omdat Hij verrezen is, weten wij immers dat Hij naar de hemel is opgestegen: daarheen moet Hij gevolgd worden. Het is duidelijk: er moet niet gewanhoopt worden. Niet omdat de mens iets vermag, maar omdat Hij het zelf heeft beloofd. De hemel was ver van ons vandaan, voordat ons Hoofd er was binnengegaan. Waarom wanhopen wij er dan nog aan dat wij daar zullen zijn, als wij de ledematen zijn van dat Hoofd? Waarom? Omdat men op aarde onder vele angsten en pijnen gebukt gaat. Laten we Christus volgen. Bij Hem is het grootste geluk, de grootste vrede, de eeuwige zekerheid.
Maar laat hij, die verlangt om Christus te volgen, naar de Apostel luisteren die zegt: ‘Als iemand beweert in Christus te blijven, moet hij de weg gaan die ook Christus gegaan is.’ Wilt gij Christus volgen? Wees nederig daar waar Hij nederig was; geringschat niet zijn nederigheid, als ge zijn verhevenheid wilt bereiken.
Moeilijk was de weg toen de mens gezondigd had; maar de weg werd effen omdat Christus hem door zijn verrijzen heeft betreden en van een zeer smal pad een koninklijk plaveisel heeft gemaakt. Over deze weg snelt men met twee voeten voort: de ene voet is de nederigheid, de andere de liefde. De verhevenheid van deze laatstgenoemde voet is voor allen bekoorlijk: maar de voet van de nederigheid zet de eerste stap. Waarom zet gij uw voet verder dan ge kunt? Gij wilt niet opstijgen naar de hemel, ge wilt vallen! Begin met de eerste stap - dat wil zeggen met de nederigheid - en ge zijt opgestegen.
Daarom ook heeft onze Heer en Verlosser niet alleen gezegd: ‘Laat hij zichzelf verloochenen.’ Maar voegde Hij eraan toe: ‘Laat hij zijn kruis opnemen en Mij volgen.’ Wat wil dat zeggen, ‘laat hij zijn kruis opnemen’? Het wil zeggen: laat hij alwat lastig is verdragen en Mij zó volgen. Wanneer hij is begonnen Mij in mijn leefwijze en voorschriften te volgen, zal hij veel tegenstanders hebben, veel mensen die hem zullen hinderen. Hij zal niet alleen veel bespotters hebben, maar ook vervolgers. En dit niet alleen van de kant van de heidenen, die buiten de Kerk zijn. Ook van de kant van hen, die binnen het Lichaam lijken te zijn, doch door de slechtheid van hun daden erbuiten verblijven. Op de naam ‘christen’ gaan zij prat, maar ondertussen vervolgen ze de goede christenen voortdurend. Dergelijke mensen zijn temidden van de ledematen van de Kerk als slechte lichaamssappen binnen een lichaam. Indien gij er echter naar verlangt om Christus te volgen, stel het dragen van zijn kruis dan niet uit: verdraag de kwaadwillenden en zwicht niet.
Indien wij de woorden van de Heer - ‘als iemand Mij wil volgen, laat hij zijn kruis opnemen en Mij volgen’ - willen volbrengen, laten wij dan met Gods hulp trachten te volbrengen wat de Apostel gezegd heeft: Wij moeten tevreden zijn met het voedsel en de kleding die wij hebben. Zo zullen wij niet toevallig - wanneer we, op zoek naar meer aardse goederen dan passend is, rijk willen worden - in de verleiding en valstrik van de duivel terechtkomen, en in de vele nutteloze en schadelijke verlangens, die mensen onderdompelen in ondergang en verderf. Van deze verleiding nu moge de Heer ons, onder zijn bescherming, bevrijden.