Uit een preek van de zalige Aelred, abt van Rievaulx († 1167)
Elk van beide vrouwen vervult haar eigen rol.
Indien
onze ziel een huis is, dan moeten er ook twee vrouwen in wonen. De ene
zal zich neerzetten aan de voeten van Jezus om te luisteren naar zijn
woord, de andere zal Hem bedienen, opdat Hij zich zou kunnen voeden. Let
dus op. Indien alleen Maria in dit huis was, zou er niemand zijn die
Jezus te eten geeft. Was daar enkel Marta, niemand zou zich verheugen in
het woord en de aanwezigheid van de Heer. Daarom betekent Marta die
handeling, waarbij een mens zich inspant voor Christus. Maria is echter
het teken van de rust, waarin de mens vrij is van lichamelijke
bezigheden en door lezing, gebed en beschouwing genoegen schept in de
bekoorlijkheid van God.
Zolang Christus arm is
en over de wereld wandelt met honger en dorst, moeten die beide vrouwen
gestalte krijgen in één en dezelfde persoon. Zolang gij en ik en anderen
op deze wereld zijn, is ook Christus op de wereld, indien wij werkelijk
zijn ledematen zijn. Zolang de ledematen honger en dorst hebben, zolang
ook heeft Christus honger en dorst. Vandaar dat Marta in dit armzalig
en moeitevol leven noodzakelijk in ons huis moet zijn, dat wil zeggen:
dat onze ziel zich moet inlaten met het lichamelijk werk. Dit is het
deel van Marta. Maar in onze ziel moet ook Maria aanwezig zijn, dit is:
het geestelijk werk. Af en toe moeten wij de tijd nemen om te zien hoe
bekoorlijk en hoe goed de Heer is, tijd nemen om ons aan Jezus’ voeten
neer te vleien en te luisteren naar zijn woord. Op geen enkele manier
moet men Maria verwaarlozen wegens Marta, noch Marta wegens Maria. Want
als gij Marta uit het oog verliest, wie zal Jezus dan te eten geven? Zo
gij Maria veronachtzaamt, wat hebt gij eraan dat Jezus uw huis is
binnengereden, daar gij toch niets van de aangenaamheid van zijn
gezelschap proeft?
Weet dan dat deze vrouwen in
dit leven nimmer gescheiden mogen worden. Wanneer de tijd komt dat Jezus
niet langer arm zal zijn, hongerig of dorstig, dan zal alleen Maria ons
geestelijk handelen, het hele huis van ons hart, inpalmen.
Het
zal weieens gebeuren dat Marta Maria wil opeisen voor het werk, maar
dit moet men haar niet toestaan. Dit is een bekoring. Let dus op.
Wanneer wij moeten vrij zijn voor de lezing en het gebed, laat bij ons
niet de gedachte opkomen dat wij dit of dat werk moeten doen, als ware
dit noodzakelijk. Dan is het alsof Marta Maria riep om haar te helpen.
Maar het oordeel van de Heer is goed en juist. Hij geeft Marta niet het
bevel dat zij mede met Maria moet gaan neerzitten, noch dat Maria moet
opstaan en opdienen met Marta. Hij wil dat elk van beiden haar eigen rol
vervult. Beiden zijn dierbaar en aangenaam aan de Heer. Beiden worden
door de Heer bemind.
Ook zegt de Heer nog: ‘Maria heeft het beste deel gekozen, en het zal haar niet ontnomen worden’ (Lc. 10, 42).
Met deze woorden schenkt de Heer ons een grote troost. Het deel
namelijk van Marta zal ons ontnomen worden, doch niet het deel van
Maria. Wie zou geen hekel hebben aan die lasten en zorgen, indien zij
ons steeds moesten bijblijven? Daarom troost de Heer ons. Laten wij
handelen op mannelijke wijze en moedig die lasten en zorgen dragen, in
het besef dat er een einde aan zal komen. Wie zou zich fel bekommeren om
de geestelijke troost, zo die niet langer dan dit leven duren zou? Maar
het deel van Maria zal ons niet ontnomen worden, integendeel, het zal
groter worden. En wat wij hier met kleine druppeltjes beginnen te
smaken, zullen wij na dit leven drinken totdat wij haast geestelijk
dronken zijn, zoals de profeet het uitdrukt: ‘Gij voedt hen met het
beste uit uw huis, Gij drenkt hen aan de stroom van uw heerlijkheden’ (Ps. 36 (35), 9).