Uit de brief van de heilige martelaar Ignatius, bisschop van Antiochië (†na 107), aan de Romeinen
Niet alleen moet ik de naam dragen van christen, maar ik moet het ook blijken te zijn.
Nooit zijt gij op iemand afgunstig geweest; gij zijt een leermeester geweest voor anderen. Maar ik wil dat wat gij leert en voorschrijft, van kracht blijft. Bidt voor mij slechts om uitwendige en innerlijke kracht om niet alleen te spreken, maar om werkelijk te willen wat ik zeg. Dan draag ik niet alleen de naam van christen, maar blijk ik het ook te zijn. Want pas als ik christen blijk te zijn, zal ik die naam echt kunnen dragen. Dan zal ik werkelijk een gelovige zijn, wanneer ik niet meer zichtbaar ben voor de wereld. Jezus Christus, onze God, openbaart zich immers duidelijker nu Hij bij zijn Vader is. Christendom is niet iets van overredingskunst maar van innerlijke kracht die blijkt, wanneer men door de wereld wordt gehaat.
Ik schrijf aan alle kerken en ik verzeker iedereen dat ik graag voor God wil sterven, maar dan moet gij me dit niet verhinderen. Ik bezweer u: bewijst mij geen dienst die mij niet welkom is. Laat mij een prooi worden van de wilde dieren om bij God te kunnen komen. Ik ben koren voor God en zal vermalen worden tussen de kaken van de wilde dieren om zuiver brood van Christus te worden.
Lokt die beesten liever naar mij toe; dat ze mijn graf worden en niets van mijn lichaam overlaten. Dan zal ik na mijn dood niemand tot last zijn. Pas dan zal ik echt leerling zijn van Christus, als de wereld mijn lichaam niet meer zal zien. Smeekt Christus voor mij dat ik door het werk van de wilde dieren een offer word voor God. Ik kan u geen bevelen geven zoals Petrus en Paulus. Zij waren apostelen, ik ben een veroordeelde; zij waren vrije mensen, maar ik ben tot nu toe een slaaf. Alleen als ik zal lijden, zal ik een vrijgelatene van Jezus Christus worden en als een vrije mens in Hem verrijzen. Op dit ogenblik leren mijn boeien mij naar niets anders te verlangen.
Van Syrië tot Rome vecht ik met wilde beesten, te land en ter zee, dag en nacht gebonden aan tien luipaarden, dat wil zeggen: een afdeling soldaten. Als ik goed voor hen ben, wordt hun gedrag juist slechter. Door hun slechte behandeling leer ik des te meer. Maar daarom ben ik nog niet gerechtvaardigd.
Moge ik vreugde beleven aan de beesten die voor mij gereed staan. Ik hoop dat zij spoedig met mij klaar zullen zijn. Ik zal ze lokken, met de bedoeling dat ze mij snel verslinden en het mij niet vergaat zoals sommigen die zij uit vrees niet durven aan te raken. En als zij onwillig zijn, zal ik ze dwingen. Neemt mij dit niet kwalijk; ik weet wat goed voor mij is. Nu pas word ik echt leerling. Laat niets dat zichtbaar of onzichtbaar is, mij door misplaatste ijver beletten tot Christus te komen. Brandstapel, kruis, gevechten met wilde beesten die mij verscheuren en uiteenrukken, die mijn beenderen breken, mijn ledematen verminken en mijn gehele lichaam verbrijzelen, ja, de ergste martelingen door de duivel mogen mijn lot zijn, als ik maar mag komen tot Jezus Christus.