Christus ontvangt brood en wijn voor de H.
Eucharistie
Om U onze liefde aan te bieden als een gave die U
aangenaam is.
I n l e i d i n g
Het
sleutelwoord ‘sacrificium’ in het Gebed over de gaven van deze zondag belicht
het verzoenende karakter van het ene en volmaakte Offer van Christus,
geactualiseerd in het Misoffer hier en nu. Het Eucharistisch offer is immers
eveneens een offer van verzoening, vrede bewerkend tussen God en degenen die
het offer opdragen. Teneinde deze vrede zo volmaakt mogelijk te doen zijn,
zuivert het ook degenen die offeren, van zonde en oriënteert hun geest en hart
opnieuw op God.
De
Vader wil door dit Offer verzoend (placatio) en verheerlijkt (laus) worden.
Daarom vraagt de oratie allereerst dat het offer wordt aanvaard.
Aan
deze eerste bede wordt een tweede toegevoegd: gereinigd door de werkzaamheid
van dit heilige Offer, willen ook de gelovigen zelf God hun liefde aanbieden.
En daar zijn genade dat slechts kan geven vraagt de oratie hierom. Het Offer
van Christus is eens en voor altijd aanvaard: Hij is derhalve voor altijd
gezeten aan de rechterhand van God, na slechts één enkel Offer voor de zonden
te hebben gebracht en zo heeft Hij in hen die Hij heiligt een blijvende
volkomenheid bewerkt (vgl. Hebr 10, 12.14). De bede om aanvaarding belicht
derhalve het aspect dat het Eucharistische Offer, in Christus, door Hem en met
Hem, ook als een van ons afkomstig Offer door de Vader wordt
aangenomen. Dat gaat echter niet zonder dat gelijktijdig het offer van onze
liefde wordt aanvaard, een liefde die door de kracht van het liturgisch offer
gereinigd is en de bezieling vormt God door een welgevallige levenswandel
waardig te dienen.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Suscipe, Domine, sacrificium placationis et laudis,
et præsta, ut, huius
operatione mundati,
beneplacitum tibi nostræ
mentis offeramus affectum.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer,
aanvaard dit offer van verzoening en aanbidding,
en
zuiver ons door deze viering,
Werkvertaling
Aanvaard, Heer, dit offer van verzoening
en lof,
en geef, dat wij, gezuiverd door de
werking van dit offer,
U een zielsgesteltenis aanbieden die U
welgevallig is.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
Het
Gebed over de gaven van vandaag is de Secreta van het misformulier van zaterdag
na Aswoensdag in het Romeins Missaal, zowel in de editie van 1962 als van 1970.
Elementen van deze oratie zijn te vinden in het Sacramentarium Leonianum
(Verona, Kapittelbibl. LXXXV; 2e helft 6e eeuw) en in het
Sacramentarium Gelasianum Vetus (Vat. reg. lat. 316, eerste helft 8e
eeuw), namelijk in het laatste in het misformulier van zondag Quinquagesima en
voor de Quatertemperdagen in december.
(Zie: E. Moeller, J.M. Clément en B.
Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, IX, S-V, Brepols, Turnhout 1996, nr.
5785 abc, p. 125-127.
S t r u c t u u r a
n a l y s e e n s t i j l f i g u r e n
1. Suscipe, Domine, sacrificium placationis et laudis,
2a. et præsta, 2b. ut, 3.
huius operatione mundati,
beneplacitum tibi nostræ
mentis offeramus affectum.
Het
Gebed over de gaven bestaat uit een enkele zin, verdeeld over twee halfzinnen
verbonden door de coniunctie et. In beide halfzinnen staat het prædicaat in de
imperativusvorm waarmee de Heer, Domine, wordt aangesproken. De tweede halfzin
bevat een finale/consecutieve bijzin ingeleid door het voegwoord ut met het
prædicaat offeramus in de coniunctivusvorm vanwege het wens-, gebedskarakter.
Deze bijzin wordt onderbroken door de tussenzin huius operatione mundati,
waarbij voor het prædicaat mundati het subject ontleend wordt aan het in het prædicaat
offeramus opgesloten subject (wij).
Kern
van de oratie is dat het offer zelf de God welgevallige zielsgesteltenis
bewerkt waarmee het offer wordt/zou moeten worden aangeboden.
Ad
1
Suscipe,
aanvaard, neem aan, - prædicaat van de hoofdzin in de imperativusvorm dat zich
richt tot God de Vader, Domine, anaklese in de vocativusvorm. Suscipe >
suscipere, suscepi, susceptum, 3, wordt frequent gebruikt in de Gebed over de
gaven in de Tijd door het Jaar alsook in
de bijzondere liturgische tijden, zoals Advent, Vasten en Paastijd. De
imperativusvorm Suscipe vraagt God de gaven, het offer en de lof van de Kerk te
aanvaarden. Dit is de eerste bede.
Sacrificium
placationis et laudis, het offer van verzoening en lof – object van het
prædicaat suscipe met sacrificium in de accusativusvorm vergezeld van twee
genitivusvormen, die het substantivum sacrificium nader specificeren: genitivus
explicativus.
De
openingszin bevat alliteratie van de s: suscipe..sacrificium en
klank-/eindrijm bij placationis en laudis.
Ad
2a-2b
et
præsta, en verleen, geef - een tweede prædicaat in de imperativusvorm, gericht
tot Domine van r. 1., gevolgd door een finale/doelaanwijzende resp.
consecutieve/gevolghebbende bijzin ingeleid door het voegwoord ut die als
object van de tweede bede gelezen kan worden.
Ut…offeramus,
op-/zodat wij mogen offeren – 1e persoon pluralis van de
coniunctivusvorm præsentis activi van het verbum offerre, obtuli, oblatum 3.,
met betekenissen 1. brengen of dragen vóór, tegemoet dragen 2. tegemoet gaan,
zich vertonen 3. aanbieden, aanbrengen 4. offeren, opofferen. De coniunctivusvorm
kan in het licht van de voorafgaande tussenzin ook worden gelezen als een
potentialis: slechts door een zo goed mogelijke zuivering kunnen de gaven van
hen die offeren aan God worden aangeboden. Vergelijk de vele vindplaatsen in
het boek Exodus waar Mozes de Joden oproept zich te reinigen alvorens met hun
offers voor Jahweh te treden.
Beneplacitum
tibi nostræ mentis […] affectum, een U aangename gesteltenis van ons gemoed –
het object van het prædicaat offeramus, waarbij te onderscheiden: de congruerende
accusativusvormen beneplacitum affectum vergezeld van de congruerende
genitivusvormen nostræ mentis, een genitivus partitivus en tibi als
bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm (dativus commodi, van voordeel). Offeramus
en affectum laten medeklinkerrijm zien.
Ad
3
Huius
[sacrificii] operatione mundati, gezuiverd [zijnde] door de werking van dit
[offer], tussenzin die informatie geeft over de gesteltenis van degenen die offeren.
Mundati, participium perfecti passivi 1e
pers. pluralis, congruerend met de in de
persoonsvorm offeramus uitgedrukte 'wij'.
Operatione huius [sacrificii] ,
bijwoordelijke bepaling in de ablativusvorm die hier een oorzaak of middel
aanduidt ablativus causæ/instrumentalis) vergezeld van de genitivusvorm huius
(genitivus sing. onz. van het aanwijzende voornaamwoord hoc) die verwijst naar
het antecedent sacrificium (r. 1). Huius is een bijvoeglijke bepaling.
De
congruerende adiectivum- en substantivumvormen beneplacitum… affectum vormen
een hyperbaton (uiteenplaatsing).
De
overheersende –u klank in deze oratie is opvallend: suscipe, sacrificium, ut,
huius, mundati, beneplacitum, offeramus,
affectum.
Fraai
is ook de herhaling van de klank pla- in placationis (r. 1) en beneplacitum (r.
2b).
V o c a b u l a r i u m
Placatio, -onis, vr. , verzoening, bevrediging,
zoengeld, losprijs is een substantivumvorm van het verbum placare 1., dat
betekent verzoenen, bevredigen, tot bedaren brengen, zich laten verzoenen. Het
substantivum betekent ook handeling om God te verzoenen en is aldus synoniem
met propitiatio dat ook erbarming en genade als betekenissen heeft. Een
voorbeeld van placatio in de Secreta van de Liturgie voor de overledenen in MR
1962: “…maiestatem tuam suppliciter deprecantes: ut per hæc piæ placationis
officia, pervenire mereatur ad requiem æternam”, laat hem/haar, terwijl wij uwe
majesteit ootmoedig smeken, door deze dienst van vrome verzoening tot de
eeuwige rust geraken.
Een enkel woord over het begrip mens, - tis.
Dit betekent in de kern ‘geest’. In
bijbelse taal zijn hart en geest vaak onderling uitwisselbare begrippen. Het
hart-geest concept kan verwijzen naar de hele persoon (pars pro toto). In de dictionnaire van A. Blaise & A.
Dumas OSB, Le vocabulaire Latin des principaux thèmes litugiques (Brepols,
Turnhout, 1966) wordt onder het lemma mens opgemerkt: “l’âme, l’esprit (opp. au corps)… ziel,
geest (als tegengesteld aan lichaam”). Het begrip mens verwijst dus niet alleen
naar het denkproces, maar ook naar het hart, de innerlijke gesteltenis, en
wordt in de gebeden dikwijls vergezeld van de toevoeging pura of puris
mentibus, munda, purificata, digna, secura, sincera, maar ook in een hieraan
tegengestelde en versterkende combinatie “Dispersit superbos mente cordis sui”,
trotsen van hart slaat Hij uiteen”, Lc 1. 51 (Magnificat).
Het Nederlandse woord ‘mens’ dat geen verband houdt
met het Latijnse woord mens, gaat terug op het Indo-Germaanse stamwoord ‘man’.
Operatio, -onis vr. : substantivum bij het verbum
operor, operatus sum, deponens, I, : 1. bezig zijn met 2. arbeiden, werken,
werkzaam zijn 3. beschouwen. Dit interessante liturgisch begrip kwamen wij
eveneens in combinatie van een vorm van het verbum mundare reeds tegen in het
Gebed over de gaven van de 5e zondag van de Veertigdagentijd “ … et
famulos tuos …. huius sacrificii tribuas operatione mundari”. Het betekent in eerste instantie: het werken,
werk, verrichting, arbeid, karwei, operatie. In antieke inscripties betekent
het ook “een religieuze verrichting, een
godsdienstige plechtigheid, offerdienst. Christelijke auteurs gebruiken het ook
in de betekenis van “weldadigheid, caritas”.
In de oraties, zoals ook hier, verwijst “operatio”
vooral naar het theologisch concept van het innerlijke bovennatuurlijke effect
van de liturgische handeling of van het
eucharistisch Sacrament. In de oratio super munera van de 4e zondag
van Pasen wordt een ander facet belicht: “…ut continua nostræ reparationis
operatio perpetuæ nobis fiat causa lætitiæ”, opdat/zodat het
voortdurende werk van ons herstel voor ons oorzaak van eeuwige vreugde worde.
Hier heeft operatio de betekenis van scheppend werk van God
(operatio divina), als sacramentele handeling of sacramenteel effect.
Affectus, -us, m. is afgeleid van het compositum
ad- of afficere, -feci, -fectum 3., te vertalen als ‘aandoen’. Om dit begrip
goed te begrijpen moeten we ook kijken naar een andere afleiding van afficere,
te weten het zelfstandig naamwoord affectio, onis vr.: met betekenissen
stemming, gemoedsgesteltenis, genegenheid - dynamisch begrip, mogelijk aan
verandering onderhevig - terwijl het begrip ‘habitus’ wijst op een bestendige
houding.
De Romeinse schrijver en taalkundige
Aulus Gellius (2e eeuw) gebruikte het woord affectus als vertaling
van het Griekse woord ‘pathos’.
Terugkerend naar het Latijn, schrijven
Blaise & Dumas voor affectus: sentiment, gesteltenis, aandoening. In de
aanhef van de Preces van de Vespers van maandag in de derde week van het
Psalterium wordt het substantivum affectus gebruikt in combinatie met het
adiectivum sincerus: “Ideo eum (= Christum] sincero animi affectu exoremus”,
laten wij Hem smeken met vertrouwvol hart. De genitivusvorm animi is synoniem
voor mentis en verleent een extra nadruk aan het begrip sincero affectu.
Beneplacitum, -i, onz.: genoegen,
tevredenheid. Als substantivum samengesteld uit bene en placitum behoort dit
woord veeleer tot de liturgische taal als tot het algemeen Christelijke Latijn:
“Dirige actus nostros in beneplacito tuo”, richt onze handelingen
overeenkomstig Uw welbehagen (Collectegebed zondag onder het octaaf van
Kerstmis, MR 1962). B & D zegt dat beneplacitum het welbehagen betekent dat
God schept in iets wat Hij doet, wij doen of hoe wij zijn: “secundum
beneplacitum voluntatis suæ”, overeenkomstig het welbehagen van Zijn wil, Ef 1,
5. Het bijvoeglijke naamwoord beneplacitus, -a, -um, aangenaam – wordt gebruikt
in de oratie van vandaag.
In plaats van de samengestelde
adiectivumvorm beneplacitus gebruikt het Sacramentarium van Verona altijd bene
placitus.
Voor een goed begrip van de oratie en
met name voor de context van het begrip beneplacitus is het goed onderstaande
passage uit de Brief van Sint Paulus aan de Efeziërs (1, 3-10) te bestuderen:
Gezegend is God, de Vader van onze Heer
Jezus Christus, die ons in de hemelen in Christus
heeft gezegend met elke geestelijke
zegen.
In Hem heeft Hij ons uitverkoren vóór de
grondlegging der wereld,
om heilig en vlekkeloos te zijn voor
zijn aangezicht.
In liefde heeft Hij ons voorbestemd zijn
kinderen te worden door Jezus Christus,
naar het welbehagen van zijn wil
(secundum beneplacitum voluntatis suæ),
tot lof van de heerlijkheid van zijn
genade.
Hiermee heeft Hij ons begiftigd in de
Geliefde,
in wie wij de verlossing hebben door
zijn bloed, de vergiffenis van de zonden,
dank zij de rijkdom van zijn genade.
Die heeft Hij ons meegedeeld
als een overvloed van wijsheid en
inzicht.
Want Hij heeft ons zijn geheim
raadsbesluit doen kennen,
de beslissing die Hij in Christus had
genomen
ter verwezenlijking van de volheid van
de tijden:
het heelal in Christus onder één Hoofd
te brengen,
alle wezens in de hemelen en alle wezens
op aarde, in Hem.
G e t u i g e n i s
v a n d e V a d e r s
H.
Augustinus
Wilt Gij God behagen? Dat moet ge leren inzien, wat ge bij u zelf
moet doen om God met u te verzoenen. Let goed op dezelfde psalm [50 (51)], want
daar leest men: Want hadt Gij een offergave gewild, dan had ik U ze zeker
gebracht; in brandoffers hebt Gij geen behagen. Dus zult ge maar zonder
offer zijn? Dus niets offeren? Met geen offergave God willen verzoenen? Wat
hebt ge daar gezegd? Had Gij een offergave gewild, dan had ik ze U zeker
gegeven; in brandoffers hebt Gij geen welbehagen. Lees verder, luister en
zeg: Een offer voor God is een vermorzelde geest; een vermorzeld en
vernederd hart wordt door God niet versmaad. Door weg te werpen, wat ge
wilde brengen, hebt ge het juiste gevonden om te offeren. Immers, bij uw
vaderen offerde men offers van vee, en dat werden offergaven genoemd. Als
Gij een offergave had gewild, dan had ik ze U zeker gebracht. Dat soort
offers vraagt Gij dus niet, en toch vraagt Gij een offer.
In
brandoffers hebt Gij geen behagen,
zegt de Schrift. Maar als Gij U dan niet verheugt over brandoffers, zult Gij
dan zonder offers blijven? Dat zeker niet. Een offer voor God is een
vermorzelde geest; een vermorzeld en vernederd hart wordt door God niet
versmaad. Hier hebt ge, wat ge kunt offeren. Ge behoeft uw kudde niet
nauwkeurig te monsteren, geen schapen klaar te maken en door te dringen tot de
uiterste landstreken om er reukwerken weg te halen. Zoek in uw eigen hart wat
God aangenaam is. Dat hart moet zich vermorzelen. Wat vreest ge, dat zo’n
vermorzeld hart zal omkomen? Hier hebt ge het: God, schep in mij een zuiver
hart. Maar om te bewerken, dat uw hart tot een zuiver hart wordt
herschapen, moet het onreine erin vermorzeld worden. Laten wij aan onszelf
mishagen, wanneer wij zondigen, omdat de zonden aan God mishagen. Maar omdat
wij niet zonder zonde zijn, laten wij dan hierin minstens op God gelijken, dat
hetgeen Hem mishaagt, ook ons mishaagt. Dan zijt gij tenminste in één opzicht
met Gods Wil verenigd, omdat datgene, wat u in u zelf mishaagt, ook Hém
mishaagt, die u gemaakt heeft.
S. Augustini Sermo 19, 2-3; CCL 41,252-254
What sacrifice can I offer to God that
is worthy of his mercy? Shall I look for a victim from among my herds? No, I
will freely offer a sacrifice of praise. Freely: for his sake alone, not for
any other reason. If you praise him for anything else you do not praise him
freely. Understand what I mean: suppose you praise God so that he may make you
rich. If your riches could be acquired any other way, you would not praise him.
By all means ask him for what you will profit you for all eternity, but love
and praise him for himself alone. “Praise his name for he is good”- not for any
other reason. Remember God does not ask of us anything he has not already given
us. He does not say: “Look at your fields and herds and see what you can offer
me as a holocaust”. A holocaust is an offering wholly consumed by fire, and
love itself is a blazing fire. When the soul is on fire with the love of God it
draws the whole man to its purpose, leaving no room for lesser loves. If you
want to offer him the holocaust of which he has said, “It is ever before my
eyes”, be ablaze with divine love, thanking him for forgiving you whatever is
evil.
(S.
Augustini Enarr. in ps 53,10; in Ps 49,15)
H.
Irenæus van Lyon
De
offergave van de Kerk, die de Heer in heel de wereld beval op te dragen, wordt
door God als een zuiver Offer beschouwd en is Hem aangenaam; niet omdat hij van
ons een offer nodig heeft, maar omdat hij, die offert, zelf geëerd wordt in
dat, wat hij offert, als zijn gave wordt aanvaard. Want door ons geschenk aan
een koning tonen wij hem onze eer en genegenheid; de Heer nu wil, dat wij in
alle eenvoud en onschuld Hem ons offer brengen, als Hij zegt: “Als gij uw gave
komt brengen naar het altaar, en daar schiet u te binnen, dat uw broeder iets
tegen u heeft, laat dan uw gave voor het altaar achter, ga u eerst met uw
broeder verzoenen en kom dan terug om uw gave aan te bieden”.
Men moet God dus de eerstelingen van zijn
schepping offeren, zoals ook Mozes zegt: “Ge moogt niet met lege handen voor de
Heer, uw God, verschijnen”; waar de mens zijn dankbaarheid toont, is dit aan
God welgevallig en ontvangt hij die eer, die van God komt.
Wij moeten God ons offer brengen en op elk
punt dankbaar bevonden worden jegens God onze Schepper; in onze zuivere
bedoeling, in geloof zonder huichelarij, in een vast vertrouwen, in een vurige
liefde Hem de eerstelingen van zijn schepping offerend. En dat zuivere offer
brengt alleen de Kerk aan de Schepper, als zij Hem met dankzegging uit zijn
eigen schepping een offer brengt.
(Adversus
hæreses / Tegen de ketters, Lib 4, 18, 1-2.: SChr. 1000, 596-598)
Origines
Wij,
die de Schepper van dit heelal dankzeggen, eten brood, dat onder gebeden en
dankzegging is opgedragen, brood, dat door dat gebed wordt tot een zeker heilig
Lichaam, dat heiligheid schenkt aan degenen die het in goede gesteltenis
nuttigen.
(Contra Celsum, VIII, 33)