Uit de
Preken van de H. Augustinus, bisschop
De Heer is ons genadig
geweest
Gelukkig zijn wij, als
wij, wat wij horen en zingen, ook doen. Want ons horen is een zaad, maar ons
doen is de vrucht van het zaad. Nu ik dit vooruit gezegd heb, zou ik uw liefde
willen aanmanen om niet onvruchtbaar de kerk binnen te gaan door wél zoveel moois
te aanhoren maar niet goed te handelen. Want aan Zijn genade danken wij ons heil, zoals de Apostel zegt: niet om de werken, opdat niemand zich zou
beroemen; want aan Zijn genade danken wij ons heil. Er ging immers (van
onze kant) geen goed leven aan vooraf, dat Hij vanuit den hoge beminde en
waarom Hij sprak: Laten wij die mensen tegemoet treden en helpen, want zij
leven zo voorbeeldig. Hem mishaagde ons leven, Hem mishaagde alles in ons wat
wij deden, maar Hem mishaagde niet wat Hijzelf in ons bewerkte. Derhalve, wat
wij deden, zal ons verwerpen; wat Hij deed, zal ons redden.
Wij waren dus niet goed.
Maar Hij ontfermde zich over ons en zond zijn Zoon om te sterven, niet voor de
goeden maar voor de slechten, niet voor rechtvaardigen maar voor goddelozen.
Want Christus is voor goddelozen
gestorven. En wat volgt er dan? Men
zal niet licht iemand winden, die zijn leven geeft voor een rechtvaardige, al
zou misschien iemand het wagen voor goeden te sterven. Er wordt misschien
iemand gevonden, die het waagt voor een goede te sterven. Maar wie wil er
sterven voor een slechte, een onrechtvaardige, een misdadiger, tenzij Christus
alleen, die zo rechtvaardig was, dat Hij ook onrechtvaardigen rechtvaardig
maakt?
Wij bezaten, mijn broeder,
hoegenaamd geen goede werken, alleen maar slechte. Hoewel de werken van de
mensen dusdanig waren, heeft zijn barmhartigheid de mensen niet in de steek
gelaten. En zo zond God zijn Zoon om ons vrij te kopen, niet met goud noch met
zilver maar met de prijs van zijn vergoten bloed, toen het onbevlekte Lam naar
de slachtbank werd geleid voor zijn besmeurde schapen, die wel besmeurd waren
maar niet geheel bedorven. Deze genade hebben wij ontvangen. Laten wij dan zo
leven, dat wij die genade waardig zijn en die genade geen onrecht aan doen.
Zulk een groot geneesheer kwam tot ons en vergaf ons al onze zonden. Als wij nu
opnieuw ziek willen worden, zullen wij niet alleen een verderf voor onszelf
worden, maar ook ondankbaar jegens de geneesheer.
Laten wij dus zijn wegen
volgen, die Hij ons toont, vooral de weg van de nederigheid, omdat Hij zelf
voor ons die Weg is geworden. Want Hij toont ons de weg van de nederigheid door
zijn geboden en maakt die voor ons gereed door voor ons te lijden. Om dus voor
ons te kunnen sterven, is het Woord,
dat niet sterven kon, Vlees geworden en
heeft onder ons gewoond. De ontsterfelijke nam de sterfelijkheid op Zich om
voor ons te sterven en om door zijn dood onze dood te doden.
Dat deed de Heer, dit
heeft Hij voor ons gedaan. De grote werd vernederd, de vernederde gedood, maar
na gedood te zijn is Hij ook verrezen en verheven om ons, die dood waren, niet
in de verwerping te laten, maar in Zich te verheffen door de verrijzenis uit de
doden, ons die Hij nu heeft verheven tot het geloof en de belijdenis van rechtvaardigen.
Dat gaf Hij ons als weg: de nederigheid. Als wij die beoefenen, zullen wij de
Heer belijden en niet zonder reden zingen: Wij
zullen U loven, o God, U loven en uw Naam aanroepen.
(Sermo 23A, 1-4; CCL 41q,321-323)