Liturgia Horarum –
Getijdengebed
22 augustus – Gedachtenis van Maria, Koningin
Lezing uit de Homilieën van de H.
Amedeüs van Lausanne, bisschop
Koningin van de wereld en
van de vrede
Zie hoe reeds terecht vóór
de Opneming van Maria ten hemel haar wonderbare naam schitterde over heel de
aarde en haar allergrootste roem zich overal had verspreid nog voordat zij in
haar heerlijkheid tot boven de hemelen werd opgenomen. Want het paste, dat de
Maagd Maria, ook wegens de eer van haar Kind, eerst op aarde zou heersen en dan
daarna de hemelse glorie zou ontvangen. Het paste dat haar roem zich hier
beneden zou verbreiden om daarna in volheid het heilige daarboven binnen te
gaan, toenemend in deugd maar ook in heerlijkheid door Gods Geest.
Terwijl zij dus nog
aanwezig was in het vlees, ontving zij al een voorproef van het toekomstige
rijk, zich nu eens tot God verheffend door haar onuitsprekelijke grootheid, dan
weer afdalend tot haar naasten door haar onbeschrijfelijke liefde. Door het
eerstgenoemde ontving zij veelvuldig de diensten van de engelen, om het
laatstgenoemde werd zij vereerd door de dienst der mensen. Haar stonden Gabriël
met andere engelen bij: Haar diende, met de andere Apostelen, Johannes,
verheugd om het feit, dat hem als maagd de Moedermaagd op het Kruis werd
aanbevolen. Die engelen verheugden zich erover, in Haar hun Koningin te zien,
de apostelen hun Meesteres, en beiden dienden haar met hartelijke toewijding.
Terwijl zij verblijft op
de hoogste toppen der deugd en zij als een zee vol goddelijke gaven en een
afgrond van genaden is, waardoor zij allen overtrof, schenkt zij in volle
overvloed haar gunsten uit aan het gelovige en dorstige volk. Aan lichamen
schonk zij genezing en aan zielen gezondheid; zij was machtig doden naar
lichaam en ziel op te wekken. Wie ging ooit ziek of bedroefd van haar heen of
onkundig van hemelse mysteriën? Wie ging niet blij en verheugd naar huis terug,
nadat hij van Maria, de Moeder des Heren, verkregen had wat hij verlangde?
Zij is de Bruid, die van
zulke gaven overvloeit, de Moeder van de enige Bruidegom, zacht en liefelijk in
haar weelde, als een bron in de menselijke tuinen; een put met levende en
levengevende wateren, die onstuimig neerstromen van de goddelijke Libanon, van
de berg Sion tot aan de omliggende en vreemde volken. Zelf gevoed door hemelse
wateren leidt zij deze af in stromen van vrede en gaven van genaden. Nu dus de
Maagd der maagden door God en zijn Zoon, de Koning der Koningen, de hemel werd
binnengeleid onder gejuich van de engelen, van zich verblijdende aartsengelen
en van een hemel, die met die lofzangen instemt, is de profetie van de Psalmist
in vervulling gegaan, die tot de Heer zegt: De
Koningin staat aan uw rechterhand in ofir-brokaat.
(Hom. 7: SCh 72, 188. 190. 192. 200)