6
augustus
Liturgia Horarum – Getijdengebed
Uit een
preek over de Gedaanteverandering des Heren, van Anastasius Sinaïta, bisschop
Het is ons goed hier te zijn
Dit mysterie heeft Jezus
zijn leerlingen geopenbaard op de berg Thabor. Want nadat Hij, onder hen
wandelend, gesproken had over zijn Rijk en over zijn tweede komst in
heerlijkheid, om hen, die misschien nog niet voldoende zeker waren van wat Hij
over zijn Rijk had voorzegd, tenslotte op de allerzekerste manier tot in het
diepst van hun hart daarvan te overtuigen. En opdat zij door wat zij nu
meemaken in het toekomstige gebeuren zouden geloven, toonde Hij hun op
wonderbare wijze de goddelijke openbaring op de berg Thabor, als een
voorafbeelding van het Rijk der hemelen. Alsof Hij kortweg dit wilde zeggen: “Om
te voorkomen, dat er onder u een tijd van ongeloof zou ontstaan, daarom nu
terstond zeg Ik u: Voorwaar, er zijn er
onder de hier aanwezigen, die de dood niet zullen ervaren voordat zij de
Mensenzoon zullen zien komen in de glorie van zijn Vader”.
Om aan te tonen, dat de
macht van Christus overeenkomt met zijn Wil, voegt de Evangelist eraan toe: Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jacobus en
Johannes met Zich mee en bracht hen boven op een hoge berg. Hij werd voor hun
ogen van gedaante veranderd, zijn gelaat begon te stralen als de zon en zijn
kleed werd glanzend als sneeuw. Opeens verschenen Mozes en Elias, die zich met
Hem onderhielden.
Dit zijn de wonderen van
het huidige feest, dat is voor ons het heilzame mysterie, dat nu op de berg
vervuld is. Want tegelijk brengt zowel de dood van Christus als zijn feest ons
nu te samen. Om derhalve tot in het diepst van deze onuitsprekelijke en heilige
mysteriën te kunnen doordringen tegelijk met de daartoe uitgekozen door God
geïnspireerde leerlingen, moeten wij naar die goddelijke en heilige stem
luisteren, die ons vanuit den hoge, vanaf de bergtop zonder ophouden
samenroept.
Daarheen moeten wij ons
haasten – vol moed zeg ik – zoals Jezus, die hier in de hemel onze Leider en Voorloper
is, met Wie wij eens geestelijk zullen schitteren, terwijl onze ziel in zekere zin
nieuwe trekken heeft gekregen, wij naar zijn Beeld zijn gevormd, en voor altijd
van gedaante veranderd, zoals Hij zelf, deelgenoot geworden aan de goddelijke
natuur en tot het hoogste toegankelijke.
Laten wij daarheen
snellen, vol vuur en blijdschap, en laten wij tot in het binnenste van de wolk
doordringen, geworden als Mozes en Elias, of als Jacobus en Johannes. Wees
zoals Petrus, weggevoerd in het goddelijk visioen en in de verschijning,
omgevormd door die heerlijke Gedaanteverandering, verheven uit de wereld,
ontrukt aan de aarde. Laat het vlees achter u, verlaat de schepping en keer u
naar de Schepper, tot wie Petrus in verrukking uitriep: Heer, het is goed voor ons hier te zijn.
Zeker, Petrus, het is voor ons werkelijk goed hier te zijn
met Jezus en hier voor altijd te blijven. Wat is er gelukkiger, wat grootser,
wat voortreffelijker dan met God te zijn, aan Hem gelijkvormig te worden, in
het Licht bevonden te worden? Eenieder van ons, die God in zich heeft en in
zijn goddelijk beeld is herschapen, kan zonder twijfel ook met vreugde
uitroepen: Het is voor ons goed hier te
zijn, waar alles licht is, waar vreugde is en zaligheid en blijdschap, waar
alles in het hart rustig is, sereen en heerlijk, waar (Christus) onze God wordt
aanschouwd. Daar waar Hij met de Vader zijn verblijf vestigt en daar aankomend
zegt: Vandaag is dit huis heil ten deel
gevallen; waar met Christus schatten zich ophopen van eeuwige goederen;
waar de eerstelingen en de afbeeldingen van de toekomstige eeuwen als in een spiegel
worden weergegeven.
(Nn.
6-10 Mélanges d’archéologie et d’histoire
67 [1955], 241-244)