Dit jaar zag het er vanwege de buxusmot naar uit dat we een welhaast palmloos begin van de Goede Week zouden meemaken. Wat schetste echter onze verbazing toen we ineens over zelfs nog meer palm dan voorgaande jaren leken te beschikken. Dankzij allerlei goede en inventieve mensen (waarvoor nogmaals onze dank) die nog uit allerlei hoeken en gaten palm hadden weten te bemachtigen, konden en mochten wij dit jaar echter zoiets als een wonderbare palmvermenigvuldiging beleven. En dat kwam maar al te goed uit, want palmtakjes vinden nog altijd gretig aftrek. Anders ligt dat met het wijwater dat in de paasnacht wordt gezegend. Daar is vandaag de dag toch minder vraag naar. En dat terwijl wijwater en een palmtakje toch vaak ‘hand in hand’ gaan: met een palmtakje worden immers traditiegetrouw voorwerpen en personen met wijwater besprenkeld om ze te zegenen.
Wijwater en een palmtakje: een bijzondere combinatie, zoals ook water en vuur een bijzondere combinatie vormen. Normaal gesproken gaan water en vuur niet zo goed samen, maar met Pasen des te meer en des te beter. Dan wordt immers niet alleen het water gezegend dat symbool staat voor (hét) leven, maar ook het vuur dat verwijst naar het licht van de verrijzenis dat zelfs de duisternis van zonde en dood nog weet te doordringen.
‘Die twee zijn als water en vuur’, wordt wel eens gezegd van twee personen die elkaar niet kunnen verdragen. Inderdaad kan vuur met water worden bestreden (geblust) en ook het omgekeerd is het geval: als je water maar lang genoeg verwarmt verdampt het. Toch worden met Pasen uitgerekend deze tegenpolen bij elkaar gebracht om met elkaar een strijd op leven en dood uit te vechten, een strijd waarin Christus, de Vorst des Levens, die de dood onderging, als overwinnaar uit tevoorschijn treedt (vgl. tekst van de hymne ‘vicitmae paschali laudes’).
Die strijd van leven en dood, van leven op dood, wordt ook wel vergeleken met een doortocht, de doorgang van de duisternis naar het licht, van de dood naar het leven. Daarin ziet men ook wel eens de betekenis van het woord Pasen (Pascha): ‘phase’ - ‘doortocht’ (mede als verwijzing naar de bekende doortocht van Joodse volk door de Rode Zee). Door als eerste die doortocht te maken is Jezus voor ons niet alleen de Weg geworden die leidt naar de Waarheid en het Leven (vgl. Joh.14,6), maar ook de Deur (vgl. Joh.10,9) die toegang geeft tot het eeuwig leven, de deur van het paradijs die ten gevolge van de zonde van de eerste mens op slot was gegaan (vgl. Gen. 3,24).
Met het nieuwe vuur van de paaskaars wordt de nacht verlicht waarvan geschreven staat: “voor U is het donker niet duister, de nacht zo licht als de dag” (ps.139); met het gewijde water worden wij ter herinnering aan ons doopsel besprenkeld, opdat wij “die door het doopsel samen met Christus zijn begraven, ook met Hem uit het graf zullen opstaan”. Water en vuur: normaal gesproken gaat dat niet zo goed samen, maar wij christenen kunnen daar goed mee leven: ze dóén ons zelfs leven. Want ze verwijzen ook nog eens naar de sacramenten waarin en waardoor wij zijn herboren: naar ons doopsel (water) en ons vormsel (vuur). Om nog maar te zwijgen van de symbolen van brood en wijn, die niet alleen naar Jezus’ lijden en sterven verwijzen, maar Zijn lijden en sterven ook nog eens tegenwoordig stellen: de Eucharistische gaven van Jezus’ Lichaam en Bloed die wij ontvangen als onderpand van het nieuwe en eeuwige leven dat wij met Pasen vieren. Mede namens ons pastoraal team en ons kerkbestuur: Zalig Pasen!
Jos. L’Ortye, pastoor