Uit de apostolische brief Dies Domini van paus Johannes Paulus II van 31 mei 1998
De zondag in het liturgisch jaar
Hoewel de wekelijks terugkerende dag des Heren in de oudste traditie van de Kerk geworteld is en van levensbelang is voor de Christen, heeft een ander ritme niet lang op zich laten wachten: de jaarcyclus. Het stemt overeen met de psychologie van de mens jaardagen te vieren en zo de herinnering aan belangrijke gebeurtenissen in het verleden te koppelen aan de terugkeer van data en seizoenen. En wanneer het om beslissende gebeurtenissen voor het leven van een volk gaat, is het normaal dat de jaarlijkse herdenking ervan een feestelijke sfeer oproept die de eentonigheid van de dagen komt doorbreken.
De belangrijkste heilsgebeurtenissen waarop het leven van de Kerk berust zijn volgens het plan van God nauw verbonden met Pasen en Pinksteren, jaarlijkse feesten van de joden die op profetische wijze een voorafbeelding waren. Toen de Christenen vanaf de tweede eeuw in aanvulling op het wekelijks Pasen een jaarlijks Paasfeest gingen vieren, bood dat de mogelijkheid het overwegen van het mysterie van de gestorven en verrezen Christus een ruimere opzet te geven. Het Paasfeest, voorafgegaan door een vasten als voorbereiding, gevierd tijdens een lange wake, voortgezet tijdens de vijftig dagen die naar Pinksteren voeren is het "hoogfeest der hoogfeesten", de dag bij uitstek voor de initiatie van de doopleerlingen geworden. Als zij door het Doopsel werkelijk sterven voor de zonde en verrijzen tot een nieuw leven, is dat omdat Jezus "is overgeleverd om onze misslagen en opgewekt om onze rechtvaardiging" (Rom. 4, 25) 1 . In nauwe verwantschap met het Paasmysterie krijgt ook het Pinksterfeest, de dag waarop de Heilige Geest neerdaalde over de apostelen die met Maria bijeenwaren en waarop de zending naar alle volkeren begon, een bijzondere glans. 2
Een soortgelijke gedachtenislogica heeft geleid tot de opbouw van het gehele liturgische jaar. Zoals het Tweede Vaticaans Concilie benadrukt, heeft de Kerk in de loop van het jaar "het gehele mysterie van Christus door de jaarkring heen, vanaf de menswording en de geboorte tot de Hemelvaart, de Pinksterdag en de afwachting van de zalige hoop en de verschijning van de Heer willen ontplooien. Door zo de verlossingsmysteries te vieren, ontsluit zij voor de gelovigen de rijke schat van heilsdaden en verdiensten van haar Heer; en wel zo, dat deze mysteries te allen tijde in zekere zin tegenwoordig worden gesteld, opdat de gelovigen ermee in contact komen en van heilsgenade worden vervuld." 3
Naast Pasen en Pinksteren is ontegenzeggelijk de Geboorte van de Heer een ander zeer plechtig feest; de Christenen overwegen die dag het mysterie van de menswording en overdenken het Woord van God dat zich verwaardigd heeft onze mensheid aan te nemen om ons deelgenoot te maken van zijn goddelijkheid.
En het Concilie zegt verder: "Bij de viering van deze jaarlijkse kring van de mysteries van Christus vereert de kerk met een bijzondere liefde de zalige moeder van God, Maria, die onverbrekelijk met het heilswerk van haar Zoon is verbonden." 4 Op dezelfde wijze "verkondigt de kerk immers het paasmysterie in de heiligen, die met Christus hebben geleden en met Hem zijn verheerlijkt" 5 door de invoering van de gedachtenissen van martelaren en andere heiligen in de jaarcyclus bij gelegenheid van hun jaarlijkse feestdag. De in een authentiek liturgische geest gevierde gedachtenis van de heiligen versluiert de centrale plaats van Christus niet. Zij verheft integendeel deze plaats door de kracht van zijn Verlossing te tonen. Zoals Paulinus van Nola zingt, "alles gaat voorbij, de heerlijkheid van de heiligen blijft bestaan in Christus die alles vernieuwt en toch dezelfde blijft". 6 Deze intrinsieke relatie tussen de heerlijkheid van de heiligen en die van Christus is vastgelegd in de ordening van het liturgisch jaar en vindt juist in het fundamentele en dominerende karakter van de zondag als dag des Heren zijn meest sprekende uitdrukkingsvorm. Door de tijd van het liturgisch jaar te volgen met het onderhouden van de zondag die het hele jaar zijn ritme geeft, wordt de geestelijke en kerkelijke verbondenheid van de Christen intens op Christus gericht in wie hij zijn bestaansgrond heeft en bij wie hij zijn voedsel en inspiratie vindt.
Referenties naar deze alinea vanuit documenten:
► Martyrologium Romanum, 10
79
De zondag verschijnt als het natuurlijk model om de hoogfeesten van het liturgisch jaar te begrijpen en te vieren. De waarde ervan voor het christelijk bestaan is zo groot, dat de Kerk besloten heeft het belang ervan te benadrukken door voor de gelovigen de verplichting in te voeren deel te nemen aan de eucharistie en de rust in acht te nemen ook al vallen deze hoogfeesten op een doordeweekse dag. 7 8 Het aantal van dergelijke feesten is in de loop der tijden wisselend geweest afhankelijk van de maatschappelijke en economische omstandigheden, en ook van hun verwevenheid met de kerkelijke traditie, en bovendien van de bijval van de burgerlijke wetgeving. 9 10 In de huidige kerkrechtelijke en liturgische regeling is voorzien, dat elke Bisschoppenconferentie op grond van de eigen omstandigheden in een of ander land de lijst van geboden feestdagen mag bekorten. Een eventuele beslissing in die richting behoeft de voorafgaande expliciete goedkeuring van de Apostolische Stoel, 11 12 en in dat geval moet de viering van een mysterie van de Heer, zoals de Openbaring van de Heer, Hemelvaart, Sacramentsdag, volgens de liturgische voorschriften verschoven worden naar de zondag, opdat de gelovigen de overweging van het mysterie niet behoeven te missen. 13 Zielenherders moet er veel aan gelegen zijn dat de gelovigen worden aangespoord deel te nemen aan de mis bij gelegenheid van feesten van een zekere importantie die door de week gevierd worden. 14
80
Nu moeten we een specifiek pastoraal probleem aan de orde stellen; het betreft de veel voorkomende situaties waarin culturele en volkstradities de viering van de zondag en andere liturgische feesten dreigen te overwoekeren door de geest van het authentiek christelijk geloof te vermengen met elementen die daar vreemd aan zijn en die deze zouden kunnen misvormen. In dat geval moet men in de catechese en bij daarvoor geschikte pastorale activiteiten, duidelijke taal spreken en verwijderen wat niet verenigbaar is met het evangelie van Christus. Men moet echter niet uit het oog verliezen, dat dergelijke tradities - en dat geldt, naar analogie, ook voor nieuwe culturele voorstellen vanuit de burgersamenleving - vaak waarden in zich hebben die zonder probleem samengaan met de eisen van het geloof. Het is de taak van de zielenherders zorgvuldig te werk te gaan en te zorgen dat de in een bepaalde maatschappelijke cultuur en vooral in de volksvroomheid aanwezige waarden onverlet blijven door te bewerkstelligen dat de liturgische vieringen, met name die van de zondag, er niet van te lijden hebben, maar er juist baat bij hebben. 15