vrijdag 4 januari 2019

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Die 5 ianuarii Ad Officium lectionis Verbi visione satiabimur Bij het zien van het Woord worden wij verzadigd.



Lectio altera
Ex Sermónibus sancti Augustíni epíscopi
(Sermo 194, 3-4: PL 38, 1016-1017)
Verbi visione satiabimur
Quis hóminum omnes thesáuros sapiéntiæ et sciéntiæ nóverit in Christo occúltos atque in paupertáte carnis eius abscónditos? Quia propter nos pauper factus est, cum dives esset, ut illíus paupertáte ditarémur. Cum enim mortalitátem assúmeret mortémque consúmeret, in paupertáte se osténdit: sed divítias dilátas promísit, non ablátas amísit.
Quam multa multitúdo dulcédinis eius, quam abscóndit timéntibus se, pérficit autem sperántibus in se!
Ex parte enim scimus, donec véniat quod perféctum est. Cui capiéndo ut idónei præstarémur, ille æquális Patri in forma Dei, in forma servi factus símilis nobis, refórmat nos ad similitúdinem Dei: et factus fílius hóminis únicus Fílius Dei, multos fílios hóminum facit fílios Dei; et nutrítos servos per visíbilem formam servi, pérficit líberos ad vidéndam formam Dei.
Fílii enim Dei sumus, et nondum appáruit quid érimus. Et scimus quóniam, cum apparúerit, símiles ei érimus, quóniam vidébimus eum sícuti est. Nam qui sunt illi sapiéntiæ scientiæque thesáuri, quæ illæ divítiæ divínæ, nisi quia suffíciunt nobis? Et quæ illa multitúdo dulcédinis, nisi quia sátiat nos? Osténde ergo nobis Patrem, et súfficit nobis.
Et in quodam psalmo quidam ex nobis, vel in nobis, vel pro nobis, ait illi: Satiábor, dum manifestábitur glória tua. Ipse autem et Pater unum sunt: et qui ipsum videt, videt et Patrem. Ergo Dóminus virtútum, ipse est rex glóriæ. Convértens nos, osténdet nobis fáciem suam; et salvi érimus, et satiábimur, et suffíciet nobis.
Quod donec fiat, donec osténdat nobis quod suffíciat nobis, donec eum fontem vitæ potémus et satiémur, ínterim dum ambulántes per fidem peregrinámur ab eo, dum esurímus et sitímus iustítiam, et formæ Dei pulchritúdinem ineffábili ardóre desiderámus, formæ servi natálem devóto obséquio celebrémus.
Nondum contemplári póssumus quod génitus est ante lucíferum a Patre, frequentémus quod noctúrnis horis est natus ex Vírgine. Nondum cápimus quod ante solem pérmanet nomen eius, agnoscámus in sole pósitum tabernáculum eius.
Nondum contuémur Unicum permanéntem in Patre suo, recordémur Sponsum procedéntem de thálamo suo. Nondum idónei sumus convívio Patris nostri, agnoscámus præsépe Dómini nostri Iesu Christi.

Tweede lezing
Uit een preek van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430)
Bij het zien van het Woord worden wij verzadigd
Wie van de mensen kent alle geheime schatten van wijsheid en kennis in Christus en alles wat er schuilgaat in de armoede van zijn mensheid? Want ‘om onzentwil is Hij arm geworden, terwijl Hij rijk was, opdat wij rijk zouden worden door zijn armoede’ (2 Kor. 8, 9). Toen Hij dan de sterfelijkheid van ons aannam en de dood helemaal van ons wegnam, openbaarde Hij zich in armoede; toch verloor Hij zijn eigen rijkdom niet waarvan Hij afstand deed, maar Hij beloofde ons die voor later.
‘Hoe groot zijn uw weldaden, Heer, die Gij hebt bestemd voor hen die U vrezen. Gij schenkt ze aan ieder die tot U komt’ (Ps. 31 (30), 20-21).
Ten dele immers kennen wij, totdat het volmaakte komt. Om ons echter geschikt te maken dat te vatten, is Hij, gelijk aan de Vader in goddelijke majesteit, aan ons gelijk geworden in het bestaan van een slaaf, en vormt ons om tot de gelijkenis met God. Zo maakt de enige Zoon van God, zoon van mensen geworden, veel mensenkinderen tot kinderen van God; en de slaven, gesterkt door het zichtbare bestaan van een slaaf, maakt Hij tot vrije mensen, in staat om zijn goddelijke majesteit te aanschouwen.
‘Wij zijn immers kinderen van God, en wat wij zullen zijn, is nog niet geopenbaard; maar wij weten dat wanneer het geopenbaard wordt, wij aan Hem gelijk zullen zijn, omdat wij Hem zullen zien zoals Hij is’ (1 Joh. 3, 2). Want welke zijn die schatten van wijsheid en kennis, welke zijn die goddelijke rijkdommen? Alleen die welke ons voldoening schenken. En welke overvloed aan goedheid is het? Alleen die welke ons verzadigt. ‘Toon ons dan de Vader en dat zal ons genoeg zijn’ (Joh. 14, 8).
In een psalm zegt iemand van ons of in ons of in onze naam tot Hem: ‘Ik zal verzadigd worden, wanneer uw heerlijkheid geopenbaard wordt’ (Ps. 17 (16), 15 - Vulg.). Hij nu en de Vader zijn één: en wie Hem ziet, ziet ook de Vader. ‘De Heer van de hemelse machten, Hij is de Koning der glorie’ (Ps. 24 (23), 10). Terwijl Hij ons bekeert, toont Hij ons zijn aangezicht. Wij worden gered en verzadigd en dat is ons genoeg.
Totdat dit gebeurt, totdat Hij ons toont wat ons genoeg is, totdat wij Hem, die bron van leven, kunnen drinken en ons eraan kunnen verzadigen, laten wij zolang in geloof onze weg gaan en ver van Hem in den vreemde leven, terwijl wij hongeren en dorsten naar gerechtigheid, en met onuitsprekelijke aandrang verlangend uitzien naar de schoonheid van zijn goddelijk bestaan, met gepaste eerbied de geboortedag vieren van zijn onderworpen mensenbestaan.
Nog zijn wij niet in staat te aanschouwen dat Hij vóór de morgenster uit de Vader is geboren; laten wij daarom in groten getale vieren dat Hij in de nachtelijke uren uit de Maagd is geboren. Nog begrijpen wij niet dat zijn Naam bestaat, voordat de zon bestond; laten wij daarom erkennen dat Hij in de zon zijn woonplaats heeft.
Nog zien wij niet hoe de Eniggeborene altijd in zijn Vader verblijft; laten wij ons herinneren hoe de bruidegom uit zijn bruidsvertrek treedt. Nog zijn wij niet geschikt om aan te zitten aan het feestmaal van onze Vader, laten wij dan oog hebben voor de kribbe van onze Heer Jezus Christus.