Uit een preek van de zalige Guerric, abt van Igny († 1157)
Maria, moeder van Christus en moeder van de christenen.
Maria heeft één zoon ter wereld gebracht, de enige zoon van zijn aardse moeder, zoals Hij ook de enige Zoon is van zijn hemelse Vader. Deze Moedermaagd, de enige die er zich op mag beroemen de enige Zoon van de Vader ter wereld te hebben gebracht, omhelst haar enige zoon in allen die tot zijn lichaam behoren. Zij schaamt er zich niet voor moeder genoemd te worden van allen in wie ze ziet dat haar zoon Christus al gevormd is of gevormd wordt.
De Eva van vroeger was eerder een stiefmoeder dan een echte moeder. Zij heeft haar kinderen prijsgegeven aan het vonnis van de dood nog vóór ze het licht hadden gezien. Zij heet wel ‘moeder van alle levenden’, maar in werkelijkheid blijkt zij de oorzaak van de dood der levenden. Zij is de moeder van hen die moeten sterven, want door haar moederschap heeft zij de dood in de wereld gebracht. Omdat Eva haar naam niet waar kon maken, heeft Maria het geheim van die naam verwerkelijkt. Evenals de kerk waarvan zij het beeld is, is zij de moeder van allen die tot het leven herboren worden. Zij is waarlijk de moeder van het Leven waardoor alle mensen leven. En omdat zij het Leven zelf ter wereld heeft gebracht, heeft zij allen die hierdoor zouden leven als het ware doen herboren worden.
Omwille van dit mysterie weet de heilige moeder van Christus dat zij de moeder van de christenen is. Zij toont zich ook een moeder door hen met zorg en genegenheid te omringen. Nooit is zij hard tegen haar kinderen, alsof het haar kinderen niet zijn. Haar schoot die slechts eenmaal een kind droeg, maar nooit onvruchtbaar zal zijn, houdt niet op vruchten van liefde voort te brengen.
Als Paulus, de dienaar van Christus, door zijn vaderlijke zorg en zijn verlangen altijd weer aan nieuwe kinderen het leven schenkt, totdat Christus in hen is gevormd (vgl. Gal. 4, 19), hoeveel te meer dan de moeder zelf van Christus? Paulus schonk hun het leven door het woord van de waarheid te verkondigen dat hen deed herboren worden. Maria echter deed het op een veel heiliger en verhevener wijze, door het Woord zelf ter wereld te brengen. Bij Paulus prijs ik de dienst van de verkondiging, maar bij Maria bewonder en vereer ik veeleer het geheim van haar moederschap.
Zie nu eens of ook de kinderen van hun kant hun moeder erkennen. Als van nature gedreven door een vertrouwvolle liefde, nemen zij in allerlei moeilijkheden en gevaren eerst hun toevlucht tot het aanroepen van haar naam, zoals kleine kinderen tot de schoot van hun moeder. Daarom vind ik het niet ongerijmd op deze kinderen toe te passen wat haar door de profeet beloofd is: ‘Uw kinderen zullen in u wonen (Jes. 62, 5 Vulg), hoewel wij weten dat deze belofte op de eerste plaats betrekking heeft op de kerk. Nu al wonen wij onder de hoede van de moeder van de Allerhoogste en zijn wij onder haar schutse geborgen als onder de schaduw van haar vleugels. Later zullen wij deelhebben aan haar verheerlijking en geborgen zijn in haar schoot. Dan zullen allen zich verheugen en als uit één mond hun moeder toeroepen. ‘Tot ons aller vreugde vinden wij onze woning in u, heilige Moeder van God’ (Vgl. Ps. 87 (86), 7).