vrijdag 30 september 2016

Liturgia Horarum H. Hieronymus - De heilige Schrift niet kennen, is Christus niet kennen.

Uit het commentaar van de heilige priester Hiëronymus († 420) op de profeet Jesaja
 
De heilige Schrift niet kennen, is Christus niet kennen.
 
Ik geef wat ik schuldig ben, gehoorzaam aan de voorschriften van Christus, die zegt: ‘Onderzoekt de Schriften’ (Joh. 5, 39), en: ‘Zoekt en gij zult vinden’ (Mt. 7, 7) om niet het andere woord te horen: ‘Gij vergist u, omdat gij noch de Schrift noch Gods macht kent’ (Mt. 22, 29). Want als Christus volgens de apostel Paulus ‘Gods kracht en Gods wijsheid’ (1 Kor. 1, 24) is, zal ook hij die de heilige Schrift niet kent, Gods kracht en Gods wijsheid niet kennen. De heilige Schrift niet kennen, is Christus niet kennen.
Daarom zal ik de huisvader navolgen die uit zijn schat nieuw en oud te voorschijn haalt (vgl. Mt. 13, 52); en ook de bruid die in het Hooglied zegt: ‘Jonge vruchten en oude: ik spaarde ze voor u, mijn beminde’ (Hoogl. 7, 14). En zo ga ik Jesaja uitleggen om hem niet alleen als profeet, maar ook als evangelist en apostel voor te stellen. Want hij zegt over zichzelf en de overige evangelisten: ‘Hoe welkom zijn de voeten van de vreugdeboden die de vrede komen melden en het goede nieuws brengen’ (Jes. 52, 7). En tot hem spreekt God als tot een apostel: ‘Wie zal Ik zenden en wie zal gaan in onze Naam?’ En hij antwoordde: ‘Hier ben ik, zend mij’ (Jes. 6, 8).
Men mene niet dat ik de onderwerpen van dit boek kort wil samenvatten, omdat dit gedeelte van de heilige Schrift alle mysteries van de Heer bevat. Hij wordt verkondigd als de Emmanuël, geboren uit de Maagd, als bewerker van schitterende daden en tekenen, als gestorven en begraven en verrezen uit de doden en als de Verlosser van alle volken. Wat zou ik hier gaan spreken over menselijke wetenschappen? Immers, al wat er in de heilige Schrift aan heiligs staat opgetekend, al wat de menselijke taal kan voortbrengen en wat het verstand kan bevatten, ligt in dit boek van de profeet opgesloten. Over de mysteries erin getuigt de schrijver zelf: ‘Elk visioen is voor u als de tekst van een verzegeld boek: geeft men het aan iemand die kan lezen met het verzoek: lees dit eens, dan zal hij zeggen: dat kan ik niet, het is verzegeld. Geeft men het aan iemand die niet kan lezen, met het verzoek: lees dit eens, dan zegt hij: ik kan niet lezen’ (Jes. 29, 11-12).
Als dit iemand niet veel zegt, laat hij dan eens luisteren naar dit andere woord van de apostel Paulus: ‘Wat de profeten betreft: twee of drie mogen het woord voeren en de overigen moeten het beoordelen. Wanneer een ander, die nog gezeten is, een openbaring krijgt, moet de eerste zwijgen’ (1 Kor. 14, 29 -30). Maar hoe kunnen zij zwijgen, daar het in de macht van de Geest ligt, die door de profeten spreekt, om ofwel te zwijgen ofwel te spreken? Want als zij begrepen wat zij zeiden, is alles vol wijsheid en verstand. Er kwam ook geen luchtstroom, door de stem bewogen, tot hun oren. Maar God sprak in de geest van zijn profeten, volgens hetgeen een andere profeet zegt: ‘De engel die in mij sprak’ (Zach. 1, 9), en: ‘Hij heeft de Geest van zijn Zoon in ons hart gezonden die roept: Abba, Vader!’ (Gal. 4, 6), en: ‘Ik zal luisteren naar hetgeen de Heer God in mij spreekt’ (Ps. 85 (84), 9 - LXX).

30 september - H. Hieronymus, priester en kerkleraar

Hiëronymus werd omstreeks 340 te Stridon in Dalmatië geboren. Tijdens zijn studie te Rome werd hij aldaar gedoopt. In zijn verlangen naar een ascetisch leven trok hij naar het Oosten waar hij zich als kluizenaar vestigde. Als priester naar Rome teruggekeerd, werd hij secretaris van paus Damasus en begon hij de heilige Schrift in het Latijn te vertalen. Tevens bevorderde hij het religieuze leven. De rest van zijn leven bracht hij in Betlehem door, waar hij zich op bijzondere wijze voor de kerk verdienstelijk maakte door het schrijven van vele theologische werken, vooral bijbelcommentaren. Hij stierf in 420 te Betlehem.

God, Gij hebt de heilige priester Hiëronymus een levendige liefde voor de Schrift gegeven. Wij vragen dat uw volk de weg vindt naar de tafel van uw goddelijk Woord en daar ontdekt hoe al wat leeft bij U begint.

donderdag 29 september 2016

Angelis suis mandavit de te - Gregoriaans

Liturgia Horarum H. Gregorius de Grote - Het woord ‘engelen’ duidt op hun taak, niet op hun aard.

Uit een homilie van de heilige paus Gregorius de Grote († 604) over het evangelie
Het woord ‘engelen’ duidt op hun taak, niet op hun aard.
Het zij u bekend dat het woord ‘engelen’ duidt op hun taak, niet op hun aard. Want die heilige geesten van het hemels vaderland zijn wel altijd ‘geesten’, maar kunnen niet altijd ‘engelen’ genoemd worden. Zij zijn dan alleen ‘engelen’ - dat wil zeggen: ‘boden’ - wanneer zij met een boodschap belast zijn. Zij die minder belangrijke boodschappen overbrengen, worden ‘engelen’ genoemd, maar zij die met hoogst belangrijke boodschappen belast zijn, heten ‘aartsengelen’.
Vandaar dat niet een gewone engel, maar de aartsengel Gabriël naar de maagd Maria gezonden werd. Want voor deze dienst kon alleen een engel van de hoogste rang in aanmerking komen, omdat hij de meest verhevene van alle boodschappen moest overbrengen.
Bovendien hebben sommige aartsengelen ook een eigen naam om hierdoor aan te duiden wat zij vermogen als zij handelend optreden. Niet in de heilige stad waar het aanschouwen van de almachtige God een volmaakte kennis verleent, dragen deze aartsengelen elk een eigen naam alsof zij anders niet herkenbaar zouden zijn, maar wanneer zij tot ons komen voor het uitvoeren van een opdracht, dragen zij bij ons een aparte naam die ontleend is aan deze opdracht. Zo betekent Michaël: ‘Wie is als God?’; Gabriël: ‘Kracht van God’; Rafaël: ‘God geneest’.
Iedere keer als het om iets wonderbaars gaat, is er sprake van de zending van Michaël. Bijgevolg wordt door dit optreden en door deze naam te kennen gegeven dat niemand kan doen wat alleen God vermag. De oude vijand die in zijn hoogmoed aan God gelijk wilde zijn, sprak: ‘Ik klim naar de hemel, hoog boven de sterren plaats ik mijn troon en word aan de Allerhoogste gelijk’ (Jes. 14, 13v). Maar bij het einde van de wereld, wanneer hij met al zijn kracht zal worden overgelaten aan de laatste straf om geheel en al ten onder te gaan, zal hij met de aartsengel Michaël moeten strijden, zoals Johannes zegt: toen brak er een oorlog uit tegen de aartsengel Michaël (vgl. Apok. 12, 7).
Gabriël, die ‘Kracht van God’ wordt genoemd, wordt naar Maria gezonden. Hij kwam namelijk Hem aankondigen die nederig wilde verschijnen om tegen de boze geesten in de hemelen te strijden. Hij die komen zou als de Heer, de sterke, de machtige, de held in de strijd, moest dus door de ‘Kracht van God’ aangekondigd worden.
Rafaël tenslotte wordt, zoals gezegd, vertaald met ‘God geneest’. Immers, als een geneesheer raakte hij de ogen van Tobit aan en verdreef de duisternis van zijn blindheid. Hij die gezonden wordt om te genezen, mag dus terecht de naam ‘God geneest’ dragen.

maandag 26 september 2016

Liturgia Horarum - 26 september "Kostbaar is de door van de martelaren"

Uit een preek van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430)

Kostbaar is de dood van de martelaren, vrijgekocht door de losprijs van Christus’ dood

De roemrijke daden van de heilige martelaren die als bloemen de kerk overal tooien, laten ons met eigen ogen vaststellen hoe waar het is wat wij zo juist gezongen hebben: ‘Kostbaar is in het oog van de Heer het sterven van zijn getrouwen’ (Ps. 116B (115), 6). Dit sterven is inderdaad kostbaar in onze ogen en in de ogen van de Heer voor wiens Naam het volbracht is.
Maar hun dood ontleent zijn waarde aan de dood van Eén. Voor de dood van hoevelen heeft deze Ene door zijn eigen dood een prijs betaald? Want als Hij niet gestorven was, zou de graankorrel zich niet vermenigvuldigd hebben. Gij hebt gehoord wat Hij gezegd heeft toen Hij zijn lijden naderde, toen Hij onze verlossing naderde: ‘Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen; maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort’ (Joh. 12, 24).
Op het kruis betaalde Hij een grote prijs. Daar werd de beurs geopend die onze losprijs bevatte; toen zijn zijde met een lanssteek werd geopend, vloeide er de losprijs voor de gehele wereld uit.
Allen zijn zij gekocht, gelovigen en martelaren. Maar het geloof van de martelaren is beproefd: hun bloed getuigt daarvan. Wat aan hen besteed is, hebben zij teruggegeven. Zij hebben volbracht wat Johannes zegt: ‘Christus heeft zijn leven voor ons gegeven. Dus zijn wij ook verplicht ons leven te geven voor onze broeders en zusters’ (1 Joh. 3, 16).
Elders wordt gezegd: wanneer ge aan een rijke tafel aanzit, let dan goed op wat u wordt voorgezet, want iets dergelijks moet gij ook zelf bereiden (vgl. Spr. 23, 1). Een rijke tafel is het, waar de gastheer zichzelf als maaltijd aanbiedt. Niemand geeft zichzelf als spijs aan zijn gasten; alleen Christus onze Heer doet dat. Hij is degene die uitnodigt, Hijzelf is ook de spijs en de drank. De martelaren hebben dus begrepen wat zij aten en dronken, want zij hebben iets dergelijks teruggegeven.
Maar hoe konden zij iets dergelijks teruggeven, als Hij die het eerst betaalde, niet gaf wat zij konden teruggeven? ‘Hoe kan ik mijn dank betuigen voor al wat de Heer mij gaf? De beker des heils zal ik nemen’ (Ps. 116B (115), 3).
Wat is dat voor een beker? De bittere en heilzame beker van het lijden: de beker die de zieke niet zou durven aanraken als de geneesheer zelf er niet eerst uit gedronken had. Zelf is Hij die beker. Deze beker herkennen wij in de woorden van Christus zelf: ‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan’ (Mt. 26, 39).
Van diezelfde beker zeiden de martelaren: ‘De beker des heils zal ik nemen, aanroepen de naam van de Heer’ (Ps. 116B (115), 4). Zijt gij dan niet bang dat gij zult bezwijken? Neen, luidt het antwoord. Waarom niet? Omdat ‘ik de naam van de Heer zal aanroepen’. Hoe zouden de martelaren overwinnen, als de Heer zelf niet in de martelaren overwon? Hij heeft immers gezegd: ‘Verheugt u, want Ik heb de wereld overwonnen’ (Joh. 16, 33). De hemelse Koning leidde hun denken en hun spreken; door hen overwon Hij de duivel op aarde en in de hemel kroonde Hij de martelaren. Gelukkig zij die zo uit deze beker gedronken hebben. Hun lijden nam een einde en zij ontvingen alle eer.

J.S. Bach - Zion Hort Die Wachter Singen

zaterdag 24 september 2016

Liturgia Horarum Origenes -Hoe wij moeten bidden

Uit het boek van de priester Origenes († 253/254) over het gebed
Hoe wij moeten bidden.
Over onze wijze van bidden zegt Paulus: ‘Ik wil dat op elke plaats waar de gemeente samenkomt om te bidden, de mannen hun handen opheffen in een geest van godsvrucht die haat en ruzie uitsluit. Eveneens dat de vrouwen daarbij op passende wijze gekleed zijn en zich liever sieren met bescheidenheid en ingetogenheid dan met ingewikkelde kapsels, met goud, parels of dure kleren; wat vrouwen siert, is dat zij hun godsvrucht tonen door goede daden’ (1 Tim. 2, 8-10).
Over onze wijze van bidden gaat ook de volgende tekst: ‘Als gij uw gave komt brengen naar het altaar en daar schiet u te binnen dat uw broeder iets tegen u heeft, laat dan uw gave daar voor het altaar achter, ga u eerst met uw broeder verzoenen en kom dan terug om uw gave aan te bieden’ (Mt. 5, 23-24). Want geen groter geschenk kan door ons verstand naar God worden opgezonden dan het zoetgeurende woord van een gebed van iemand die zich niet bewust is van enige kwade reuk die voortkomt uit de zonde. Hierop slaat ook dit: ‘Weigert elkaar de gemeenschap niet, tenzij met onderling goedvinden en voor een beperkte tijd om u aan het gebed te wijden; en kom daarna weer samen; anders zou de satan zich over uw gebrek aan zelfbeheersing kunnen verheugen’ (1 Kor. 7, 5).
Dat alles wist Paulus en hij kon daaraan nog veel meer uit de Wet en de Profeten en uit de volheid van het evangelie toevoegen, en met een bonte afwisseling bij de uitleg van ieder onderdeel. Toch zegt hij vanuit een bescheiden houding en tegelijk heel eerlijk, omdat hij inzag hoeveel hij nog te kort schoot in kennis over de inhoud en de vorm van ons gebed: ‘Wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden’ (Rom. 8, 26). Aan dit woord voegt hij toe, hoe het gemis kan worden aangevuld, als iemand die het niet weet, zichzelf waardig maakt dit tekort te laten aanvullen. Want hij zegt: ‘De Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. En Hij die de harten doorgrondt, weet waar de Geest op zint, want Hij pleit voor de heiligen naar Gods bedoeling’ (Rom. 8, 26.27).
Maar Hij die in het hart van de zaligen ‘Abba, Vader’ (Gal. 4, 6) roept, de Geest, Hij weet goed dat het kreunen ‘in ons lichaam’ slechts dient als ‘een last’ (vgl. Wijsh. 9, 15) voor hen die gevallen zijn of van het goede pad zijn afgeweken. En ‘met onuitsprekelijke verzuchtingen pleit Hij’ bij God, en door zijn grote menslievendheid en barmhartigheid neemt Hij ons zuchten op zich. In zijn wijsheid ziet Hij dat ‘onze ziel tot in het stof vernederd is’ (Ps. 44 (43), 26) en in ons ‘armzalige lichaam’ (Fil. 3, 21) opgesloten ligt, en daarom pleit Hij niet met gewone verzuchtingen bij God, maar met onuitsprekelijke, zoals de ‘onzegbare woorden die geen mens mag uitspreken’ (2 Kor. 12, 4).
Voor deze Geest is het niet voldoende te pleiten bij God. Hij versterkt zijn smeken en dringt aan, denk ik, voor hen die glansrijk zegevieren. Zo was Paulus, toen hij zei: ‘Over dit alles zegevieren wij glansrijk’ (Rom. 8, 37). Eenvoudig ‘pleiten’ doet de Geest vermoedelijk voor hen, die niet zo zijn dat zij glansrijk zegevieren, en ook niet zo, dat zij overwonnen worden, maar die overwinnen.
Paulus zegt dus: ‘Wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden; maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen’ (Rom. 8, 26). Een andere plaats is daarmee verwant: ‘Ik moet bidden met mijn geest maar ook met mijn verstand, ik moet Gods lof zingen met mijn geest maar ook met mijn verstand’ (1 Kor. 14, 15). En ons verstand kan niet bidden, tenzij eerst de Geest als het ware in zijn toehoorder gebeden heeft; ook niet zingen en in zuiver ritme en harmonisch, met maat en samenklank, de Vader in Christus huldigen, als niet eerst de Geest die ‘alles doorgrondt, zelfs de diepste geheimen van God’ (1 Kor. 2, 10), Hem prijst en bezingt, van wie Hij de diepten heeft doorvorst en, zoals Hij dat kan, begrepen.

Salve Regina (Simple Tone)

Cardinal Newman Mary is the "Virgo Fidelis," the most Faithful Virgin"

Mary is the "Virgo Fidelis," the most Faithful 

THIS is one of the titles of the Blessed Virgin, which is especially hers from the time of her Assumption and glorious Coronation at the right hand of her Divine Son. How it belongs to her will be plain by considering some of those other instances in which faithfulness is spoken of in Holy Scripture.

The word faithfulness means loyalty to a superior, or exactness in fulfilling an engagement. In the latter sense it is applied even to Almighty God Himself who, in His great love for us, has vouchsafed to limit His own power in action by His word of promise and His covenant with His creatures. He has given His word that, if we will take Him for our portion and put ourselves into His hands, He will guide us through all trials and temptations, and bring us safe to heaven. And to encourage and inspirit us, He reminds us, in various passages of Scripture that He is the faithful God, the faithful Creator. {

And so, His true saints and servants have the special title of "Faithful," as being true to Him as He is to them; as being simply obedient to his will, zealous for His honour, observant of the sacred interests which He has committed to their keeping. Thus Abraham is called the Faithful; Moses is declared to be faithful in all his house; David, on this account, is called the "man after God's own heart"; St. Paul returns thanks that "God accounted him faithful"; and, at the last day, God will say to all those who have well employed their talents, "Well done, good and faithful servant."

Mary, in like manner, is pre-eminently faithful to her Lord and Son. Let no one for an instant suppose that she is not supremely zealous for His honour, or, as those who are not Catholics fancy, that to exalt her is to be unfaithful to Him. Her true servants are still more truly His. Well as she rewards her friends, she would deem him no friend, but a traitor, who preferred her to Him. As He is zealous for her honour, so is she for His. He is the Fount of grace, and all her gifts are from His goodness. O Mary, teach us ever to worship thy Son as the One Creator, and to be devout to thee as the most highly favoured of creatures.

Prefatie Maria "het levenslicht heeft zij geschonken aan “het licht der wereld"

Heilige Vader, machtige eeuwige God, om recht te doen
aan uw heerlijkheid, om heil en genezing te vinden zullen
wij U danken, altijd en overal. En nu vandaag verheerlijken
wij U omwille van de heilige maagd Maria, die,
overschaduwd door de heilige Geest, uw Woord ontvangen
heeft en in haar schoot gedragen; zij heeft de luister van
haar maagdelijkheid bewaard, het levenslicht heeft zij
geschonken aan Hem die wordt genoemd “het licht der
wereld”, Jezus Christus, onze Heer. Door wie de
engelen, machten en krachten eenstemmig van U spreken,
huiverend U aanbidden, Koning in majesteit. Laat nu ook
onze stemmen meeklinken in dit koor, wij smeken U, en
dat ook onze hulde wordt gehoord als voor uw troon dit
lied wordt aangeheven

zondag 18 september 2016

Liturgia Horarum - Als ik, Jeruzalem, u ooit vergeet.

Uit het commentaar van de heilige priester Bruno († 1101) op psalm 84 (83)

Als ik, Jeruzalem, u ooit vergeet.

‘Hoe lief is mij uw woning, Heer der hemelmachten, mijn ziel verlangt en hunkert naar uw heiligdom’ (Ps 84 (83), 1), dit is: naar de weidsheid van het hemelse Jeruzalem, de stad van de Heer.
De psalmist toont echter ook aan waarom hij ernaar hunkert het heiligdom van de Heer te bereiken, want ‘gelukkig zij die wonen in uw huis’, het hemelse Jeruzalem, ‘o Heer der hemelmachten, mijn Koning en mijn God’ (Ps. 84 (83), 4). Het is alsof hij zegt: wie zou niet verlangen naar uw heiligdom te gaan, omdat Gij God zijt, de Schepper, de Heer der hemelmachten en de koning, en omdat allen gelukkig zijn die wonen in uw huis? Heiligdom en huis betekenen hier hetzelfde. Wanneer de psalmist zegt ‘gelukkig’, bedoelt hij dat zij de hoogst denkbare gelukzaligheid bezitten. Vandaar ook staat vast dat zij gelukkig zijn, omdat ‘zij U mogen prijzen’ met een liefde vol godsvrucht voor altijd, dat wil zeggen: tot in eeuwigheid; want zij zouden U niet tot in eeuwigheid prijzen, als zij niet tot in eeuwigheid gelukkig zouden zijn.
Tot deze gelukzaligheid echter kan niemand uit zichzelf komen, ook al zou hij geloof, hoop en liefde bezitten. ‘Gelukkig die op U mag steunen’: gelukkig is dus alleen ‘die op U mag steunen’ bij zijn opstijgen naar de gelukzaligheid, ‘wanneer hij aan zijn bedevaart begint’ (Ps. 84 (83), 6). De hoop dat iemand tot de gelukzaligheid zal komen, kan men alleen laten gelden voor iemand die mag steunen op uw genade, ‘wanneer hij aan zijn bedevaart begint ‘en naar die gelukzaligheid onderweg is langs de vele trappen van deugden en goede werken. Uit eigen kracht immers kan niemand opstijgen, getuige het woord van de Heer: ‘Nooit is er iemand naar de hemel opgeklommen’, namelijk uit eigen kracht, ‘tenzij Hij die uit de hemel is neergedaald, de Mensenzoon’ (Joh. 3, 13).
Ik zeg dat ‘hij aan zijn bedevaart begint’, omdat hij nog in ‘het dorre dal’ verblijft, dat wil zeggen: in dit leven dat nietig is en vol tranen en dorheid vanwege de beproevingen in vergelijking met dat andere leven dat daar tegenover een grote berg moet genoemd worden vol vreugde.
Maar omdat gezegd werd ‘Gelukkig die op U mag steunen’, zou iemand kunnen vragen: zal God daartoe helpen? Hierop antwoordt hij aldus: voor de gelukkige is er waarlijk hulp van God. Want de wetgever, namelijk Christus die ons de wet gegeven heeft, geeft zijn zegeningen en zal die voortdurend blijven geven. Dat zijn de veelvuldige gaven van de genade, waarmee Hij de zijnen zal zegenen en dus verheffen tot de gelukzaligheid. Juist door die zegeningen zal de gelukkige ‘zijn weg vervolgen met hernieuwde kracht’ (Ps. 84 (83), 8) en zal hij van deugd naar deugd gaan bij zijn opstijgen. In de toekomst zal hij in het hemelse Sion Christus, de God der goden, vinden en zien. Want omdat Hij God is, zal Hij ook de zijnen vergoddelijken; aan degenen die in dat Sion wonen, zal Hij dan op geestelijke wijze als de God der goden, als de drieëne God, verschijnen. In de geest zullen zij dan God in zichzelf zien die zij hier niet kunnen zien. Want God zal immers ‘alles in alles zijn’ (1 Kor. 15, 28).

Teksten inzegening Passerelle, Jozefbeeld en Patriarchaal Kruis Hoogcruts




PASSERELLE
Pastoor
In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.

Allen
Amen.

Pastoor
De Heer, die de weg is, de waarheid en het leven zij met u allen.

Allen
Amen.

Pastoor
Broeders en zusters, deze passerelle is een verbinding tussen het klooster en de Basiliek.
Laten wij de Heer aanroepen
dat Hij zijn zegen schenkt aan hen die deze passerelle tot stand hebben gebracht en
dat Hij allen die langs deze weg van het klooster naar de Basiliek gaan om God te ontmoeten
met Zijn genade en hulp beschermt.

Almachtige eeuwige God, de wereld hebt Gij aan de mensen onderworpen, om elkaar in liefde diensten te bewijzen. Wij vragen U: verhoor in Uw goedheid ons gebed, waarmee wij Uw zegen afsmeken over hen die langs deze passerelle naar de Basiliek gaan:
dat zij gedurende hun levensweg U voortdurend voor ogen te hebben en als hoogste goed erkennen
en in een oprechte liefde met hun broeders en zusters omgaan.
Door Christus onze Heer.

Besprenkeling met wijwater

KRUISBEELD
Pastoor
Almachtige en eeuwige God,
toen uw Zoon uit deze wereld overging naar U heeft Hij hangend aan het kruishout, het menselijk geslacht met U verzoend.
In de persoon van uw geliefde leerling heeft Hij de mensen aan de zorgen van uw Moeder toevertrouwd en de berouwvolle moordenaar de hemel beloofd.
Zie naar uw dienaressen die dit teken van het heil hier hebben aangebracht:
geef dat zij door de kracht ervan gesterkt worden om dagelijks hun eigen kruis op zich te nemen,
dat zij, Zusters van het H. Graf, getuigen van de Verrijzenis van uw Zoon de weg van het Evangelie gaan
en behouden het hemelse doel mogen bereiken. Door Christus onze Heer.

Allen
Amen.

Besprenkeling met wijwater

BEELD VAN DE H. JOZEF
Pastoor
God, bron van alle genade en heiligheid,
zie neer op uw dienaressen, die dit beeld van de heilige Jozef hebben opgesteld, en laat ons de krachtdadige voorspraak ondervinden van hem die uw Zoon Jezus Christus als voedstervader mocht dienen en die de heilige Maagd en Moeder Gods Maria mocht behoeden.
Heilige Jozef, bescherm de Kerk van Christus en sta ons allen als patroon van een zalige dood bij in ons stervensuur. Door Christus onze Heer.

Allen
Amen.

Besprenkeling met wijwater

AFSLUITING
Pastoor
Moge de vrede van Christus in ons hart leven,
moge het woord van Christus in volle rijkdom onder ons wonen,
zodat wij al wat wij doen, in woord of daad ,
doen in de Naam van de Heer.

Allen
Amen.


18 september 2016: Inzegening Passerelle, Jozefbeeld en Patriarchaal Kruis Hoogcruts

Betreffende de in te zegenen voorwerpen
De passerelle is een ontwerp van ir. Karl Pesch-Konopka, Stadsherstel Limburg en Stichting Limburgs Landschap en uitgevoerd door de heer Wiel Jacobi van Coppes Aannemersbedrijf Valkenburg, zomer 2016 . 
Het patriarchale kruis is een exacte kopie van het kruis dat opnieuw de voormalige hoofdingang van het klooster Hoogcruts siert. Het werd zomer 2016 aan Priorij Thabor geschonken door de heer Bert Melchiors +, Noorbeek, Stichting Kruisen en Kapellen Limburg. 

Het keramieken beeld van Sint Jozef, vervaardigd door Keramische Industrie “Sint Joris”, Beesel, 1944 stond oorspronkelijk in een nis aan de voorgevel van het woonhuis van het bedrijf “H.H. Bouts Bouwmaterialen” aan de Doctor Philipslaan 33-35 te Roermond. De familie Bouts schonk het beeld in het najaar 2015 aan Priorij Thabor. 







donderdag 15 september 2016

16 september Cornelius en Cyprianus, paus en bisschop, martelaren

Cornelius werd in 251 tot bisschop van de kerk van Rome gewijd. Als zodanig had hij te kampen met het schisma van de Novatianen en werd hij door Cyprianus geholpen om zijn gezag te handhaven. Door keizer Gallus verbannen, stierf hij in 253 bij het huidige Civitavecchia. Zijn lichaam werd naar Rome overgebracht en in de catacombe van Callistus begraven.

Cyprianus werd omstreeks 210 te Carthago uit een heidense familie geboren. Na zijn bekering tot het christendom werd hij priester. In 249 werd hij tot bisschop van zijn vaderstad gewijd. Door daad en geschrift toonde hij zich een goede herder in moeilijke tijden. Tijdens de kerkvervolging onder Valerianus werd hij eerst verbannen en op 14 september 258 tot de marteldood veroordeeld.


woensdag 14 september 2016

15 september - Sequentia: Stabat Mater Dolorosa (Gregoriaans-Chant)




Naast het kruis, met schreiende ogen
Stond de moeder, diep bewogen
Toen de Zoon te sterven hing,

En haar door het zuchtend harte,
Overstelpt van wee en smarten,
't Zevenvoudig slagzwaard ging.

O hoe droef, hoe vol van rouwe,
Was die zegenrijkste vrouwe,
Moeder van Gods ene Zoon!

Ach, hoe streed zij! ach, hoe kreet zij,
En wat folteringen leed zij,
Bij 't aanschouwen van die hoon!

Wie, die hier niet schreien zoude,
Als hij 't grievend leed aanschouwde,
Dat Maria's ziel verscheurt?

Wie kan, zonder mee te wenen,
Christus' moeder horen stenen,
Nu zij met haar zoon hier treurt?

Voor de zonden van de zijnen
Zag zij Jezus zo in pijnen,
En de wrede geselstraf,

Zag haar lieve Zoon zo lijden,
Heel alleen de doodskamp strijden,
Totdat Hij zijn geest hergaf.

Geef, o Moeder! bron van liefde,
Dat ik voel, wat U zo griefde,
Dat ik met U medeklaag.
Dat mij 't hart ontgloeit van binnen,
In mijn Heer en God te minnen,
Dat ik Hem alleen behaag.

Heil'ge Moeder, wil mij horen,
Met de wonden mij doorboren,
Die Hij aan het kruishout leed.

Ach, dat ik de pijn gevoelde,
Die uw lieve Zoon doorwoelde,
Toen Hij stervend voor mij streed.

Mocht ik klagen al mijn dagen,
En zijn plagen waarlijk dragen,
Tot mijn jongste stervenssmart.

Met U onder 't kruis te wenen,
Met uw rouw mij te verenen,
Dat verlangt mijn zuchtend hart.

Maagd der maagden! nooit volprezen,
Wil voor mij niet bitter wezen,
Laat mij treuren aan uw zij,

Laat mij al de wrede plagen,
En de dood van Christus dragen,
Laat mij sterven zoals Hij.

Laat zijn wonden mij doorwonden,
Worde ik bij zijn kruis verslonden
In het bloed van uwen Zoon.
Moge ik in het vuur niet branden,
Neem, o Maagd, mijn zaak in handen
In het oordeel voor Gods troon.

Christus, moge ik eens behalen,
Als mijn levenszon gaat dalen,
Door uw Moeder, palm en prijs.

En als 't lichaam dan zal sterven,
Doe mijn ziel de glorie erven
Van het hemels paradijs.
Amen.
(Halleluja)

15 september Maria, Moeder van Smarten

15 september
Martyrologium Romanum



Pieta. Pedro Berruguete, 1480.
olieverf op hout,  127cm x 91cm.
Museo Nacional de Escultura. Valladolid

Maria, Moeder van Smarten

Memoria beatæ Mariæ Virginis perdolentis, quæ, iuxta crucem Iesu adstans, Filii salutiferæ passioni intime fideliterque sociata est et nova exstitit Eva, ut, quemadmodum primæ mulieris inobœdientia ad mortem contulit, ita mira eius obœdientia ad vitam conferret.

De gedachtenis van de Heilige Maagd Maria, Moeder van Smarten, die zich staande naast het kruis van Christus, innerlijk en trouw verenigde met het heilzame lijden van haar Zoon en de nieuwe Eva werd, opdat, zoals de ongehoorzaamheid van de eerste vrouw leidde tot de dood, zo haar bewonderenswaardige gehoorzaamheid leidde tot  het leven. 

dinsdag 13 september 2016

Liturgia Horarum H. Johannes Chrysostomus, bisschop en kerkleraar, ‘Guldenmond’


13 september 
Gedachtenis van de H. Johannes Chrysostomus, bisschop en kerkleraar, ‘Guldenmond’


De H. Johannes Chrysostomus op weg naar zijn ballingsoord
Uit een Latijns manuscript, XVe eeuw

Uit een homilie door de heilige Johannes Chrysostomus, bisschop van Constantinopel († 407)
Voor mij is leven Christus en sterven winst.

Talrijk zijn de golven en er is een zware branding, maar wij zijn niet bang dat wij zullen verdrinken, want wij staan op de rots. Laat de zee maar tekeergaan, de rots verbrijzelen kan ze niet. Laat de golven zich maar verheffen, het schip van Jezus kunnen ze niet doen zinken. Wat zouden wij vrezen, zeg het mij. De dood soms? ‘Voor mij is leven Christus en sterven winst’ (Fil 1, 21). Moeten wij dan bang zijn voor ballingschap? ‘Aan God behoort de aarde en al wat erop is’ (Ps 24 (23), 1). Of verbeurdverklaring van ons bezit? ‘Wij hebben in deze wereld niets meegebracht en kunnen er ook niets uit meenemen’ (1 Tim 6, 7). Het schrikwekkende van deze wereld veracht ik, om haar goederen lach ik. Armoede vrees ik niet en rijkdom begeer ik niet. Voor de dood ben ik niet bang en te leven verlang ik niet, tenzij om voor uw welzijn te zorgen. Daarom breng ik u thans mijn huidige situatie onder ogen en spoor u aan om in uw liefde te volharden.

Hoort u dan de Heer niet zeggen: ‘Waar twee of drie verenigd zijn in mijn Naam, daar ben Ik in hun midden’ (Mt 18, 20)? Waar zoveel volk is verbonden door banden van liefde, zou Hij daar niet aanwezig zijn? Ik heb zijn waarborg: vertrouw ik soms op eigen kracht? Ik heb zijn heilige Schrift: die is mijn stut en veiligheid, die is mijn veilige haven. Zelfs al wordt de hele wereld in beroering gebracht, ik heb zijn plechtige verklaring, ik lees zijn woorden, dit is voor mij de muur, dit mijn beschutting. Welke woorden? ‘Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld’ (Mt 28, 20).

Christus is met mij, wie zal ik vrezen? Al zouden de golven en de zee en de woede van heersers tegen mij in beweging komen, voor mij is dat alles minder dan een spinneweb. Als mijn liefde voor u mij niet had vastgehouden, dan zou ik niet geweigerd hebben zelfs vandaag nog naar elders te vertrekken. Want steeds blijf ik zeggen: Heer, ‘uw wil geschiede’ (Mt 6, 10). Niet wat deze of die wil, maar wat U wilt, zal ik doen. Dat is voor mij een verdedigingstoren, dat mijn onwrikbare rots, dat mijn staf die nooit wankelt. Als God het wil, dan moet het zo geschieden. Indien Hij wil dat ik hier blijf, dan ben ik daar dankbaar voor. Waar Hij ook wil dat ik ben, dankbaar zal ik blijven.
En waar ik ben, daar zijt gij ook en waar gij zijt, daar ben ik ook. Wij vormen samen één lichaam en het lichaam wordt niet van het hoofd gescheiden noch het hoofd van het lichaam. Ruimtelijk worden wij van elkaar gescheiden, maar wij blijven in liefde met elkaar verbonden. Zelfs de dood zal ons niet kunnen scheiden. Immers, ook al sterft mijn lichaam, toch blijft mijn ziel in leven en zij zal dit volk blijven gedenken.
Gij zijt mijn medeburgers, gij mijn vaders, gij mijn broeders, gij mijn kinderen, gij mijn ledematen, mijn lichaam, mijn licht, ja, dierbaarder dan het aardse licht. Want hoe kan een lichtstraal mij zoiets geven als uw liefde mij geeft? Het aardse licht is voor mij nuttig in dit tegenwoordige leven, maar uw liefde vlecht mij een krans in het toekomstige leven.

(Acta exsilium, nn. 1-3: PG 52, 427*-430)

13 september H. Johannes Chrystostomus, bisschop en kerkleraar


Die 13 septembris
Martyrologium Romanum

Sancti Joannis Chrysostomi, episcopi et Ecclesiæ Doctoris memoria
H. Johannes Chrystostomus, ‘Guldenmond’

Memoria sancti Ioannis, episcopi Constantinopolitani et Ecclesiæ doctoris, qui, antiochenus genere, sacerdotio initiatus ex aurea sua eloquentia cognomen Chrysostomi meruit; ad sedem illam electus, optimum se præbuit pastorem et fidei magistrum, sed ab inimicis in exsilium eiectus, cum e sancti Innocentii papæ Primi decreto inde revocaretur, in itinere, a custodientibus multa mala perpessus, animam Deo reddidit, die decima quarta septembris, apud Comanam in Ponto.
De gedachtenis van de heilige Johannes, bisschop van Constantinopel en kerkleraar, die, afkomstig uit Antiochië priester werd en op grond van zijn gulden welsprekendheid de bijnaam Chrysostomus verdiende. Tot bisschop van die stad gekozen, betoonde hij zich een uitstekend herder en leraar in het geloof, maar hij werd door zijn vijanden verbannen en toen hij op grond van een decreet van de heilige paus Innocentius I  uit de ballingschap werd teruggeroepen, gaf hij op 14 september onderweg bij Gumenek in Pontus in het huidige Turkije zijn ziel aan God terug, nadat hij veel te verduren had gekregen van de soldaten die hem bewaakten.