zaterdag 16 juli 2016

Collectegebed 16e zondag door het jaar – Altijd waakzaam Uw geboden onderhouden



I n l e i d i n g
Het collectegebed van deze zondag spreekt ofwel van “waakzaam op zijn hoede zijn” of van “waakzame bescherming”. Het eerste beklemtoont meer het gebruik van de wil om de dingen in de juiste maat te doen, hetgeen de kern raakt van deugdzaam gedrag (de drie deugden geloof, hoop en liefde worden  in de oratie genoemd) of ook die omzichtige aandacht die we moeten geven aan de grote en kostbare gaven die we van God ontvangen.
We zijn voor alles volledig afhankelijk van Hem. Niet alleen moeten we waakzaam zijn, we moeten alert zijn voor alles wat we nodig hebben om onze roeping in het leven te vervullen. We moeten de giften en de hulpmiddelen verwerven die nuttig zijn voor onze zaligheid. Anders zullen wij, als de rekening komt, zijn als de dwaze maagden die niet genoeg olie voor hun lampen hadden toen zij tijdens de nacht de komst van de bruidegom afwachtten (cf. Matt 25). Ze werden buitengesloten van het feest, achtergelaten in het donker om doelloos te dwalen, zonder een doel te bereiken. Ze hadden geen plaats om te gaan, geen productief werk te doen, geen ondersteuning of hulp, geen plaats om te behoren.
Wanneer wij de priester dit collectegebed horen uitspreken – laten wij dan de Heer – zo genadig en geduldig met ons als wij lui en zondig jegens Hem – vragen in ons de gaven van geloof, hoop en liefde  die we nodig hebben voor het ware overleven van onze ziel, te blijven vermeerderen.

T e k s t
Missale Romanum – 1970
Propitiare, Domine, famulis tuis, et clementer gratiæ tuæ super eos dona multiplica,
ut, spe, fide et caritate ferventes, semper in mandatis tuis vigili custodia perseverent.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, wees goed voor allen die U toebehoren en schenk hun uw genadegaven in overvloed:
maak hen sterk in geloof, hoop en liefde, waakzaam en trouw, uw geboden te onderhouden.

Werkvertaling
Wees uw dienaren genadig Heer, en vermeerder in hen uw genadegaven,
opdat zij, brandend van geloof, hoop en liefde, altijd waakzaam uw geboden hoeden en daarin volharden. Of: …opdat zij […] altijd door uw waakzame bescherming in uw geboden blijven [staan].

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
Het collectegebed van vandaag is nieuw en komt niet voor in de preconciliaire edities van het Romeinse Missaal. Het heeft een historisch antecedent in het Sacramentarium Bergomense (Bibliotheek in Bergamo, Italië), een 9de-10de eeuws manuscript van de niet-Romeinse, maar wel Latijnse ritus die als de Ambrosiaanse ritus in Milaan locaal in zwang was. De oratie heeft een prachtige, onverwachte en frisse klank wanneer ze wordt uitgesproken of, zelfs beter, wordt gezongen. De laatste zin heeft een mooie clausula (ritmisch slot).

Voor mensen aan wie lange tijd het beleven van de schoonheid van het Latijn ontzegd gebleven is, kan het moeilijk zijn de subtiele vreugde te begrijpen die het zingen van de oude Latijnse collectes teweegbrengt, met dat kunstig geweven patroon van prachtige ritmiek, zijn heldere uitdrukkingskracht van ideeën en zijn krachtige, zuivere stijl. Deze Latijnse oraties brengen niet alleen de brede vorming van hun samenstellers aan het licht maar ook de kracht deze vorming te kunnen continueren bij degenen die vele eeuwen later deze oraties bidden.
Dit pleit absoluut voor het actief behoud van deze Latijnse oraties in de Rooms Katholieke Kerk in het Latijn alsook voor mooie en zorgvuldige vertalingen van de originele Latijnse versies, om te gebruiken in de volkstaal in de Latijnse ritus van het Westen.


Vanaf  september 2016 wordt in een eerste blok met 7 lessen door drs. G. Dölle,  kapelaan van het dekenaat Roermond aandacht gegeven aan het christelijk – liturgische Latijn. De  lessen worden telkens gegeven op dinsdagavond in priorij Thabor vanaf 19.00u met als afsluiting het gezamenlijk zingen van de Completen. Data: 6/9, 20/9, 4/10, 18/10, 8/11, 22/11 en 13/12. Belangstellenden zijn welkom. Aanmelding via email



S t r u c t u u r a n a l y s e
1. Propitiare, Domine, famulis tuis, et clementer gratiæ tuæ super eos dona multiplica,
2. ut, spe, fide et caritate ferventes, semper in mandatis tuis vigili custodia perseverent.

Ad 1
De eerste tekstregel waarmee de oratie opent is de hoofdzin samengesteld uit twee nevengeschikte zinsdelen verbonden door de coniunctie et. Er wordt met een opwekkende imperativusvorm propitiare,  (2e persoon enkelvoud van het præsens van het passivum met de betekenis genadig zijn, vergeven) -Propitiare is een imperativusvorm (enkelvoud) die men  bij een deponens tegenkomt. Propitiare is echter een verbum dat niet als een deponens in het klassieke Latijn voorkomt, enkel het actieve propitiare (infinitivus praesens actief) staat in het woordenboek vermeld. Als imperativus zou men dan propitia verwachten. Curieus. Gezien de rest van de hoofdzin lijkt een imperativus wel logisch. In het christelijke en liturgische Latijn dat zich heeft ontwikkeld vanuit het klassieke Latijn komen wel vormen van het passivum voor. Zie verderop onder het item Klein vocabularium.
Domine, anaklese in de vocativusvorm van Dominus. Famulis tuis, indirect object in twee congruerende dativusvormen (dativus commodi) te lezen als object van het prædicaat propitiare. Deze eerste bede wordt gevolgd door een volgende toelichtende bede om de volheid van genade.  Multiplica, prædicaat eveneens in de imperativusvorm met object
gratiæ tuæ dona: accusativusvorm dona, gaven, nader gespecificeerd door twee *congruerende genitivusvormen  gratiæ tuæ: genitivus qualitatis of explicativus. Clementer: bijwoordelijke bepaling; super eos: bijwoordelijke bepaling.
Ad 2
Finale/doelaanwijzende of consecutieve/gevolgaanduidende bijzin klassiek ingeleid door het voegwoord ut met het prædicaat perseverent in de coniunctivus vanwege het wenskarakter. De finale/consecutieve bijzin ut…perseverent wordt onderbroken door de bijzin spe, fide et caritate ferventes waarbij voor het participium præsentis activi ferventes het subject ontleend wordt aan het gezegde perseverent,  opdat/zodat zij, brandend van geloof en liefde, uw geboden hoeden… Spe, fide et caritate: bijwoordelijke bepaling in een opsomming van drie ablativusvormen: ablativus modi of instrumentalis.
Vigili custodia: met waakzame behoedzaamheid,  bijwoordelijke bepaling in congruerende ablativusvormen: ablativus instrumentalis;  semper:  bijwoordelijke bepaling (tijdsaanduiding); in mandatis tuis: bijwoordelijke bepaling in twee congruerende ablativusvormen gedicteerd door het præpositum in (+ ablativus).

K l e i n  v o c a b u l a r i u m
Het werkwoord propitio betekent “gunstig stemmen, zich genegen maken, verzoenen”, “genade verwerven”. De vorm aan het begin van het collectegebed heeft duidelijk imperatieve kracht en lijkt een infinitief. In latere Latijn worden Latijnse infinitieven soms als imperatieven gebruikt, maar dit is niet het geval in de oratie van vandaag. De ongeëvenaarde Lewis & Short Dictionary geeft dat in het bijbelse Latijn van de Vulgaat de passieve vorm van propitio “genadig zijn, vergeven” betekent (vg. Lev 23,2 – propitietur vobis Dominus … moge de Heer u genadig zijn). Dus,  propitiare lijkt op een infinitief maar is in feite de imperatief (2e persoon enkelvoud van het præsens van het passivum).  In het christelijk en liturgisch Latijn komt de passieve vorm propitiari met de imperatief propitiare wel voor; A. Blaise geeft in Le Vocabulaire Latin des principaux thèmes liturgiques. Ouvrage revue par Dom A. Dumas O.S.B. (Brepols Turnhout 1966) p. 397 voorbeelden zoals het secretagebed (sinds Vaticanum II: Oratio super munera als afsluiting van de bereiding van de gaven): propitiare, Domine, populo tuo, propitiare muneribus (secretagebed van de 13e zondag na Pinksteren): Zie genadig neer op uw volk, Heer, zie genadig neer op zijn gaven. En ook in A. Blaise, Dictionnaire Latin-Français des auteurs chrétiens (Brepols, Turnhout 1954) p.676: naast andere voorbeelden van de imperativus van het passivum van propitio, - are:  propitiare , Domine, supplicantibus nostris, Sacram. Leon. p. 2, 28: Heer, zie genadig neer op onze smeekbeden. Het laatste voorbeeld is een parallel van de aanhef van de oratie Propitiare, Domine, famulis tuis.

Het welluidende clementer is een adverbium (bijwoord) van het adiectief (bijvoeglijk naamwoord) dat de L&S weergeeft met “zacht, mild, rustig, stil, aangename gesteldheid van de lucht, de wind of het water, kalm, vriendelijk”. Clemens heeft ook een morele kwaliteit in  de zin van “een kalm, emotieloos gemoed“, “gelaten, rustig, mild, vriendelijk” en meer uitgebreid: “mild ten opzichte van de fouten en tekorten van anderen: verdraagzaam, geduldig, indulgent, medelijdend, genadig”. Er zijn veertien pausen geweest die de naam “Clemens” droegen, de laatste was Clemens XIV (+1774) en enkele middeleeuwse tegenpausen.

Het werkwoord multiplico betekent 1. vermeerderen, vergroten en 2. vermenigvuldigen.

Famulus, en de vrouwelijke vorm famula vragen enige attentie, sinds deze begrippen met een zekere frequentie in de collectes en andere gebeden van de Romeinse liturgie voorkomen. Deze woorden zijn klaarblijkelijk afkomstig van de oude aan het Latijn verwante Italische taal het Oskisch, dat behoort tot de Sabellische tak van de Italische taalfamilie. Deze taal werd gesproken in de zuidelijke centrale regio van het Apennijnse schiereiland (1).

In het Oskisch betekent faama “huis”. Het concept famulus betekent dus “mensen die in het huis zijn, tot het huis behoren, deel uitmaken van het huis”. De oude huizen van de aristocratische kringen konden zeer ruim zijn met vele bedienden. Een famulus of famula was een bediende, werkzaam in het huishouden, een dienstmeid, een slaaf of een vrijgemaakte persoon. In bepaalde opzichten werden zij beschouwd als leden van de uitgebreide familia = het “geheel van huisgenoten (inclusief de slaven dus)”. Bij de Romeinen werden dus alle gezinsleden én het personeel hiermee aangeduid. Dit verklaart deels hoe hele families, inclusief slaven en bedienden, in de vroege Kerk zich bekeerden tot het Christendom.

Een fundamentele dimensie van het woord custodia is het concept: verhindering / belemmering van vrije beweging. Vandaar: “wacht, bescherming, bewaking, hoede, opzicht”. Het betekent ook “bewaking, kerker, opsluiting”. In militaire taal: “personen die de wacht houden of op wacht staan, schildwacht, lijfwacht, post, bezetting” en dus ook het wachthuis: de “plaats waar wacht wordt gehouden”, “wachtpost”. Liturgische woordenboeken geven nog: een bepaald soort reliquarium, of pyxis (b.v. hostiedoosje).
In de Gregoriaanse handboeken is de  ‘custos’ het halve nootje met een staartje naar boven op het einde van de notenbalk dat aangeeft met welke noot de volgende notenbalk aanvangt. De custos zelf wordt niet gezongen.
De ‘custos’ wordt ook gebruikt in de benedenmarge van een bladzijde van een boek als eerste lettergreep van het woord dat op het volgende blad staat. Ook hier is deze een hulpmiddel om het lezen te vergemakkelijken.

Vigil, ilis (van het werkwoord vigeo) kan een adjectief zijn: wakker, waakzaam, op zijn hoede, alert”. Iemand die vigil  is, is “wakend”, “op zijn qui vive” (2), “oplettend”.  Vigil kan ook een substantief zijn met de betekenis van “bewaker”, “schildwacht”. In Italië worden vandaag de dag  zelfs nog bepaalde politieagenten “vigili” genoemd.  Het Nederlands heeft de afleidingen “vigilant”: wakker, waakzaam, flink en “vigilantie”: waakzaamheid, wakkerheid, naarstigheid.
In liturgisch opzicht is een vigilie de avond of nacht voor een grote kerkelijke feestdag. In vroeger tijden waren dat momenten van vasten en boete. Mannen die tot ridder werden geslagen hielden een vigilie en brachten deze nacht door met vasten, bidden en gewetensonderzoek om zo zuiver mogelijk te zijn voor de rite die volgde. De achterliggende idee is dat men zich moest voorbereiden middels zelfverloochening, beheersing van eetlust en andere driften, in waken en alertheid op aanvallen van de kant van de duivel, die een leugenaar en verleider is. In de H. Schrift zijn verschillende vormen van nachtwaken beschreven.
We horen bijvoorbeeld in het Lukasevangelie bij de geboorte van de Heer: ”In de omgeving bevonden zich herders die in het open veld gedurende de nacht hun kudde bewaakten” (vigilantes et custodientes vigilias noctis) (Luk 2,8).
“Waakt (vigilate) dus, want gij weet niet op welke dag uw Heer komt.  Begrijpt dit wel: als de eigenaar van het huis wist op welk uur de dief zou komen, zou hij blijven waken (vigilaret) en in zijn huis niet laten inbreken. Weest ook gij dus bereid, omdat de Mensenzoon komt op het uur waarop gij het niet verwacht” (Mt 24,42-44).
Herinner u ook hoe Jezus het beeld gebruikt van de dienaars die wachten op de terugkomst van hun heer om, als hij midden in de nacht aankomt en klopt,  hem aanstonds open te doen. Gelukkig de dienaars, die de heer bij zijn komst wakende zal vinden (vgl. Luk 12,35-37).
En de Apostel Paulus dringt er bij de christenen voortdurend op aan “waakzaam” en “wakker” te zijn.
In de Eerste Brief van Petrus  (5,8) lezen wij zijn tot ernst stemmende  aansporing: “Wees nuchter en waakzaam. Uw tegenstander, de duivel, gaat rond als een briesende leeuw, zoekend wie hij zal verslinden“. Het was de dagelijkse tekst van de kapittellezing in de Completen van het preconciliaire brevier, na Vaticanum II vastgelegd op de woensdag. Het is maar al te zeer een realiteit dat de Vijand ons zoekt, waakzaamheid  is dus geboden.

Dagelijks zingt de Kerk in de Completen de antifoon Salva nos, Domine, vigilantes, custodi nos dormientes, ut vigilemus cum Christo et requiescamus in pace”  wanneer het werk van de dag overgaat naar de rust van de avond of nacht, of zelfs de rust van de levensavond. Lichamelijk en geestelijk waken en slapen vloeien in elkaar:  “Bescherm ons, terwijl wij waken (overdag), behoed ons terwijl wij slapen (’s nachts), opdat wij met Christus mogen waken (in het leven door de genade) en rusten in vrede (in een gelukzalige dood).

Bij het beschouwen van dit collectegebed, met name in het licht van de beelden van 'kijken/waken/de wacht houden in de nacht’ zoals gebruikt in de H. Schrift, kan men denken aan een groot huishouden in de oudheid, een domus of een Romeinse latifundium. Een latifundium was een landgoed met veel verschillende gebouwen en kwartieren, voor familie, huishoudelijk dienstpersoneel en de vele werknemers.

De landgoederen waren zelfs versterkt met muren tegen aanvallen door bandieten. Een huis of domus in een stad kon zelfs een wachttoren hebben. In deze woningen, die vaak geheel zelfvoorzienend waren, leefden allen samen, mogelijkerwijs hun hele leven lang. De huiseigenaar of de heer van het landgoed was het hoofd van de grotere "familia" en kwam tegemoet aan de behoeften van al de mensen die hij onder zijn hoede had. Hij was verzorger, verstrekker, rechter, leraar en beschermer tegelijk.

Wanneer men door Italië reist kan men overblijfselen van de moderne(re) versies van de latifundia, "fattorie" genaamd, zien. Zij hebben kapellen en inwonende priesters om aan de geestelijke behoeften van de bewoners tegemoet te komen. In sommige opzichten (nederzetting, bestuur, omvang, verdediging) is deze “fattorie” te vergelijken met ons begrip “factorij”, dat wil zeggen een nederzetting vaak in een ander land die fungeerde als steunpunt voor handel.
In de oratie is de heer van het landgoed en de pater familias barmhartig en vriendelijk, zeer geduldig met ons, zijn werkers, ook al zijn we soms slecht. Wij smeken Hem mild te zijn en voort te gaan met het geven van gaven. Dit zijn niet zomaar gaven: ze zijn noodzakelijk voor onze overleving. Net als de werkers in het huis of op het land goede vruchten moeten produceren als zij willen kunnen blijven en genieten van een goede kwaliteit van leven, hebben wij, dienaren van de Vader, famuli, die "Christen" worden genoemd naar zijn Zoon en die zelfs getekend zijn met het familieteken door het Doopsel en het Vormsel, de theologische deugden van geloof, hoop en liefde nodig om onze plicht te doen voor het aanschijn van de Heer.

V o o r t g e z e t   c o m m e n t a a r
Van de ene kant heeft de bidder van de oratie van deze zondag sterk het besef zondaar te zijn die vraagt gezuiverd te worden; van de andere kant tekent hem zijn vertrouwen op de goedheid van God die hem om de volheid van de genade doet bidden. Aan de ene kant staat het waagstuk God met “Vader”  aan te spreken, aan de andere kant een bijna onbegrensd vertrouwen op de “vrijgevigheid” (“largitas”) van deze Vader. Daarom vraagt het collectegebed dan ook om de vermeerdering van de goddelijke genadegaven. Zo loopt ook dit gebed opnieuw uit op een gebed ter ere van God. Want tenslotte is het uit liefde tot Hem, wanneer  om de gloed van het geloof,  van de hoop en van de liefde wordt gebeden. De originele Ambrosiaanse versie van deze oratie vat de drie goddelijke deugden samen in het begrip liefde en bidt dat wij in de liefde van de hoop, van het geloof en de liefde mogen gloeien  (Spe…caritate: spei fideique et caritatis amore). Voor degene die zo bidt, zijn ook hoop en geloof reeds liefde. Wie zou dat betwisten als de hoop absoluut vertrouwen is en het geloof een onvoorwaardelijk geloof?
Mocht dit wat al te enthousiast klinken, de conclusie is nuchter Romeins: “Wie mijn geboden onderhoudt, die hij heeft ontvangen, hij is het die Mij liefheeft” (Jo 14,21).  Het is de gloed van de drie goddelijke deugden  die bewerkt dat degenen die verlost zijn waakzaam en trouw Gods geboden onderhouden.

Als mensen zich voorbereiden op slechte tijden en rampen die hen in materieel opzicht kunnen overkomen, is het des te belangrijker dat zij zich ook geestelijk voorbereiden op lijden, tegenspoed of zelfs op dat allerlaatste moment waarbij verantwoording moet worden afgelegd en waarvoor wij –zoals de wijze maagden- maar beter kunnen zorgen dat wij onze lamp brandend hebben gehouden.

(Met dank ontleend aan o.a.F. Zuhlsdorf, WDTPRS)

(1) Het Oskisch was een Italische taal met als kerngebied Samnium en Campanië, het gebied der Bruttii en een deel van Sicilië. Samen met onder meer het Umbrisch vormt het Oskisch de tak der Sabellische talen. Het Oskisch is bekend uit inscripties vanaf 400 v.Chr. Van het totale corpus, dat uit ongeveer 250 inscripties bestaat, zijn de Tabula Bantina en de Cippus Abellanus de belangrijkste. De taal is al sinds de oudheid uitgestorven. Dialecten van het Oskisch zijn: het Samnitisch, het Marrucinisch, het Paelignaans, het Vestiniaans, het Sabijns, het Volscisch en het Marsisch. Het Oskisch maakte gebruik van het Latijnse, het Griekse en een eigen, Oskisch alfabet. (Ontleend aan Wikipedia)
(2) “op zijn qui vive” vanuit het Frans “être sur le qui vive”. Ontleend aan de Franse schildwachten, die, als zij onraad meenden te bespeuren, riepen: qui vive! - wie daar! 

woensdag 29 juni 2016

29 juni Het hoogfeest van de heilige Petrus en Paulus Antifonen van de I. Vespers


Ant. 1
TU es Christus, Filius Dei vivi. Et tu beatus es, Simon Bar Iona.

Gij zijt Christus, de Zoon van de levende God.
En zalig zijt gij, Simon, zoon van Johannes.
Ant. 2
Tu es Petrus, et super hanc petram ædificabo Ecclesiam meam.

Gij zijt Petrus, en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen.

Ant. 3
Tu es vas electionis, sancte Paule apostole, prædicator veritatis in universo mundo.

Gij zijt een uitverkoren werktuig, heilige Apostel Paulus, verkondiger van de waarheid in heel de wereld.

Antifoon ad Magnificat
Gloriosi Apostoli Christi, quomodo in vita sua dilexerunt se, ita et in morte non sunt separati.

De roemrijke Apostelen van Christus  waren elkaar trouw in dit leven en zijn ook in de dood niet gescheiden.


dinsdag 28 juni 2016

29 juni hoogfeest van de heilige Petrus en Paulus, apostelen



Martyrologium Romanum:

Simon, zoon van Jona en broer van Andreas, beleed als eerste onder de leerlingen Jezus als de Christus, de Zoon van de levende God, en werd door Hem Petrus genoemd.
Paulus, de apostel van de heidenen, predikte de gekruisigde Christus aan Joden en Grieken. Beiden verkondigden met geloof en liefde het evangelie van Jezus Christus in de stad Rome en stierven onder keizer Nero als martelaar. De eerste werd, zoals de overlevering vertelt,  met het hoofd naar beneden aan het kruis geslagen en op de Vaticaanse heuvel bij de Via Triumphalis begraven,  de ander werd met de dood door het zwaard gestraft en aan de Via Ostiense in een graf gelegd.

Op deze dag wordt door heel de wereld hun triomf gevierd met gelijke eer en verering.

maandag 27 juni 2016

Pater Noster (John Paul II - 1982)

Johannes Ruusbroec, Kanunnik van sint augustinus en mysticus *1293 Ruisbroek - + 1381 Klooster Groenendaal

De kloosterling draagt Christus’ kleed 6

4. Het bloedig kleed van ’s Heren passie VI

Wij laten nu de tekst van Ruusbroec volgen:
“Onze Heer Jezus Christus heeft zijn volgelingen omhangen met het kleed, waarmede Hij thans in het eeuwig leven gekleed is, zoals Hij het ook reeds op aarde was tot voorafbeelding van dit toekomstig leven.
Toen de tijd volbracht was, dat Hij sterven wilde voor onze zonden, toen werd Hij door de Joden gevangen genomen en aan Pilatus overgeleverd, opdat deze Hem zou doden. Hij werd gegeseld en geslagen tot zijn lichaam gans rood zag van zijn heilig bloed. Daarop hingen zij Hem een mantel om; die was purper, rood geverfd met het bloed van vissen, en hij was van binnen gevoerd met coccine, scharlaken rood geverfd met het bloed van wormen. En zij aanbaden Hem spottend als een Jodenkoning. Dit alles was een figuur, die de waarheid van de bovennatuurlijke verwezenlijking moet betekenen.
In die tijd was Jezus jong en sterk, in de volle kracht van het leven, de edelste, de schoonste, de aanminnigste van heel de wereld; en Hij was volheid van genade, van alle gaven en alle deugden. Hij was zeer geliefd bij verwanten en vrienden, bij armen en rijken en bovenal bij zijn hemelse Vader. Hij was fris en bloeiend naar het lichaam als een vis in het water, en zijn lichaam werd zijn feestmantel. Want op die hoogdag toen de Joden de edele Vis doodden, toen werd de kostbare mantel van zijn lichaam gans purper en scharlaken rood geverfd door zijn bloed. Hiermede is Hij gekleed en wij allen met Hem tot zijne eer, indien wij zijn kruis dragen en zijn volgelingen zijn in het christelijk geloof. Deze mantel was van buiten purperrood en van binnen scharlakenrood geverfd met het bloed van wormen. Hierdoor verstaan wij de inwendige eenheid, die de ziel van Christus met God bezat in wil en liefde. Dat was de mantel waarmede Hij gekleed was, en waarmede bekleed worden al zijn discipelen die met Hem één zijn in wil en liefde. Die ening met God vordert dat onze geest anders niet zij dan blote, onverbeelde, bovennatuurlijke minne: niets bezitten met ongeregelde liefde noch buiten zich, noch binnen zich, noch zichzelf; wij moeten integendeel ontledigd zijn van onszelf en van alle dingen, eenvormig met God en overvormd in wezelijke minne. Dit is het edelste en het hoogste dat wij bezitten, smaken of ervaren kunnen in dit leven, hiermede is onze geest met God verenigd in wezenlijke minne”.
(XII B., IV, 147-148).
Wordt vervolgd

zaterdag 25 juni 2016

Magnificat anima mea - Gregoriaans - Chant

Collectegebed 12e zondag door het jaar - Zichtbaar leven in de schittering van de waarheid


I n l e i d i n g

“Eens was gij duisternis, nu zijt gij licht door uw gemeenschap met de Heer. Leeft dan ook als kinderen van het licht!” (Ef 5,8). “Gij zijt allen kinderen van het licht, kinderen van de dag. Wij behoren niet aan nacht en duisternis” ( 1 Tes 5,5). Het was de wil van God ons deze genade te schenken. Hiervoor stelde Hij het Sacrament in dat ons tot kinderen van God maakt. Door Zijn genade heeft Hij ons tot kinderen willen aannemen zegt het collectegebed. Het spreken over het licht en over de kinderen van het licht is meer dan slechts een symbool. Dit symbool bevat werkelijkheid. Zoals de van alle eeuwigheid uit God voortgekomen Zoon  “Licht uit Licht” is, “Zoon van het Licht” kan men ook zeggen, zo geldt dit ook voor hen die verlost zijn uit water en de Heilige Geest en daardoor herboren zijn. Dan worden zij kinderen van God genoemd en ze zijn het ook werkelijk (vgl. 1 Jo 3,1). “Zie, welk een liefde de Vader ons heeft gegeven…” (ibid.): God heeft gewild dat wij kinderen van het licht werden.
Het collectegebed beschouwt het licht van God in de “schittering van de waarheid” die God ons heeft meegedeeld. Maar zij ziet ook dat het gevaar van duisternis en dwalingen nog niet is uitgebannen, en dat is de reden en de inhoud van deze oratie.

T e k s t
Missale Romanum – 1970
Deus, qui, per adoptionem gratiæ, lucis nos esse filios voluisti,
præsta, quæsumus,
ut errorum non involvamur tenebris,
sed in splendore veritatis semper maneamus conspicui.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
God, uw genade is het dat wij U Vader mogen noemen
en kinderen zijn van het licht.
Wij bidden U dat wij niet verloren raken in de duisternis van de dwaling,
maar altijd zichtbaar voor anderen, leven in het licht van de waarheid.

Werkvertaling

Geef, bidden wij U, dat wij door uw genadevolle aanneming,
niet omhuld worden door de schaduwen van dwalingen,
maar altijd in de schittering van de waarheid zichtbaar mogen blijven.
  
L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
Het collectegebed heeft zijn wortels in het 9de eeuwse Sacramentarium Bergomense (Bergamo, Italië) en gebruikt de begrippen adoptio en splendor veritatis.
S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Deus, qui, per adoptionem gratiæ, lucis nos esse filios voluisti,
2. præsta, quæsumus,
3. ut errorum non involvamur tenebris,
sed in splendore veritatis semper maneamus conspicui.

Ad 1
Het collectegebed opent met de anaklese Deus, God, in de vocativusvorm, gevolgd door een relatieve bijzin die een heilsdaad volgens zijn goddelijke Wil verwoordt; voluisti, prædicaat, 2e pers. enkelvoud perfectum van het werkwoord velle, gevolgd door de a.c.i. (accusativus cum infinitivo) - constructie lucis nos esse filios met de accusativusvormen  nos en filios als “onderwerp” en “naamwoordelijk deel” van het gezegde; lucis, bijvoeglijke bepaling in de genitivusvorm als precisering bij filios, genitivus explicativus.
Per adoptionem gratiæ: bijwoordelijke bepaling bestaande uit een accusativusvorm geregeerd door het voorzetsel per en gevolgd door de genitivus explicativus gratiæ.
Ad 2
Met het præsta, quæsumus richt de bidder zich onmiddellijk tot God: præsta, verleen, imperativusvorm, gevolgd door een tussenzin met enkel het prædicaat quæsumus, dat de directheid van de imperativusvorm verzacht. De plaats van het verbum quæsumus, als tussenzin, wij bidden U - werd reeds eerder besproken. De werkwoordvorm quæsumus heeft meestal een aanvullende functie en staat bij uitzondering aan de kop van een oratie of het begin van een zin.
Ad 3
Finale/doelaanwijzende of consecutieve/gevolgaanduidende bijzin uit twee delen opgebouwd die een antithese vormen. De bijzin, gedomineerd door het voegwoord ut, drukt een wens uit en staat derhalve in de coniunctivus: involvamur en maneamus.  In het eerste gedeelte is errorum…tenebris een bijwoordelijke bepaling samengesteld uit de ablativusvorm tenebris (ablativus causæ) met nadere precisering in de genitivusvorm errorum (genitivus explicativus). In het tweede deel is de woordengroep in splendore veritatis een bijwoordelijke bepaling, opgebouwd door de ablativusvorm splendore gedicteerd door het voorzetsel in en gevolgd door opnieuw een bijvoeglijke bepaling in de genitivus explicativus veritatis. Sed en semper : bijwoordelijke bepalingen.
Conspicui bijvoeglijke bepaling. Prædicatieve bepaling, dat wik zeggen (oftewel dubbelverbonden) gebruik van het adiectivum conspicuus.  Conspicui zegt namelijk iets over het onderwerp dat in het gezegde wordt uitgedrukt (wij) en tevens is het een bijwoordelijke aanvulling bij het praedicaat maneamus.
Mooie welluidende oratie, waarin de -0klank overheerst; in de laatste halfzin alliteratie van de s-klank, terwijl ook de medeklinker r veelvuldig voorkomt.

K l e i n  v o c a b u l a r i u m  
Het werkwoord  involvo betekenttegen of op iets rollen, wentelen”; in meer uitgebreide zin  “zich wikkelen, winden, zich slingeren om”, verder  “in/verpakken,  wikkelen, omslaan” en  “(om/ver)hullen, bedekken”. 
Conspicuus, tegenover occultus, is een adjectief  voor iets dat in beeld is of in beeld komt. Bijgevolg “iets dat de aandacht naar zich toetrekt” dus: opvallend, treffend, frappant, markant, opmerkelijk, aantrekkelijk en vermaard”.
Het substantief splendor is “pracht, glans, glorie, praal, heerlijkheid, grootsheid en schittering; bovendien “waardigheid, voortreffelijkheid, uitmuntendheid”.

C o m m e n t a a r

Voordat Christus als Verlosser naar de wereld werd gezonden waren wij gescheiden van de Vader. Zonder Doopsel waren we gescheiden van de gemeenschap met God en de gemeenschap die zijn Kerk is. Vóór de komst van Christus leefde de mensheid in duisternis. Het collectegebed verbindt de aanneming tot kinderen van God met het in beeld komen van het licht van de Waarheid. Het Offer van Christus en ons Doopsel ontrukken ons aan de duisternis en maken ons tot ledematen van Christus’ Mystiek Lichaam, dat de Kerk is. Het was de Wil van God ons deze genade te schenken.

Niemand die deze oratie hoort zal de frase: in splendore veritatis ontgaan. 
Sommige Kerkvaders en menig middeleeuwse schrijver hanteren het begrip splendor veritatis in een verschillende context. Voor de Vaders duidt splendor – geassocieerd met licht en de goddelijke aanwezigheid – afwisselend op de wolk- en vuurkolom die het Volk Gods vanuit de ballingschap naar het licht van de vrijheid leidde, de wolk die neerdaalde op de berg of op de Verbondstent, wanneer God met Mozes wilde spreken, waarna het gelaat van Mozes zou worden overstraald van licht, òf het schitterend lichtende gelaat van de Heer tijdens de Gedaanteverandering op de Berg Thabor.

De H. Augustinus van Hippo (+430) legde tweemaal een relatie tussen “de schittering van de waarheid” en de “vurigheid van de liefde” (fervor caritatis), een verbinding die eeuwen later de “serafijnse” Kerkleraar en kardinaal, de H. Bonaventura van Bagnoregio (+1274) zou opnemen en verbreiden. Voor Augustinus en Bonaventura, levend in het licht van de waarheid, is dat de liefde tot God en ook de liefde tot de naaste. Met welke liefde moeten we onze naaste bejegenen?  Met fervor, “een gloeiende of vurige warmte, een hevige hitte…” Dit is niet de lauwe liefde die Jezus uit zal spuwen. Dit is de vurige, brandende, felle liefde tot zijn gewonde heilige Hart, die “gloeiende oven van liefde”.  We kunnen niet God beminnen en de naaste niet. In onze woorden en daden moeten we met een “vurige, warme liefde” deze tweevoudige liefde weerspiegelen, of we zijn geen echte Christenen. Eén zijn in Christus betekent consequente en concrete daden.

In onze tijd begon paus Johannes-Paulus II (+ 2005) in zijn op 6 augustus 1993 gepromulgeerde (uitgevaardigde) encycliek “Veritatis splendor” dwalende opvattingen en gevaarlijke tendenties bij enkele moraaltheologen van onze tijd te corrigeren. De paus schreef:
“De schittering van de waarheid straalt door in de werken van de Schepper en op bijzondere wijze in de mens die naar het beeld en de gelijkenis van God geschapen is (vgl. Gen 1, 26): de waarheid verlicht het verstand en vormt de vrijheid van de mens, die op deze wijze ertoe gebracht wordt de Heer te herkennen en lief te hebben.
Daarom bidt de psalmist: “Heer, laat Uw aangezicht over ons stralen” (Ps  4, 7).
Door het geloof in Jezus Christus, “het ware Licht, dat iedere mens verlicht” (Jo 1, 9) tot het heil geroepen, worden de mensen “licht door de Heer” en “kinderen van het Licht” (Eph 5, 8) en heiligen ze zich door de “gehoorzaamheid aan de waarheid” (1 Pe 1, 22) “.

De waarheid voert ons naar het licht en maakt ons vrij. Dwalingen beperken ons en verhinderen ons als vrije personen te handelen. Bij daglicht kunnen we vrij wandelen en weten waar we zijn zonder schade te ondervinden of de weg kwijt te raken. Bij duisternis moeten we tastend zoeken, strompelen en struikelen we, en lopen tegen onopgemerkte obstakels aan.

Roepen we ook terug in onze herinnering wat paus Benedictus XVI schreef in “Deus caritas est” over werken van barmhartigheid die alleen maar authentiek zijn als ze met liefde worden verricht.

In het collectegebed van vandaag wordt de “duisternis van dwalingen” gepresenteerd als een verschrikkelijke, verstikkende omhulling die God voor onze blik verbergt en ons aan Zijn blik onttrekt alsof we worden gevangen in een donker vergeten graf: als levend begraven.

De wonden van de erfzonde maken het dikwijls moeilijk uit te maken wat goed, wat juist en wat waar is. Onze intellectuele vermogens zijn vaak  vertroebeld. Als we al door de werking van ons verstand of met de hulp van menselijk of goddelijk gezag het goede kunnen onderscheiden van het niet-goede, dan moeten we nog de keuze daartussen maken met onze wil die gewond is.   We overtuigen onszelf dikwijls dat daden die in werkelijkheid slecht, verkeerd, fout of vals zijn, eigenlijk goed, juist en waar zijn.  Zo komen we ertoe te geloven dat we “vrij” zijn en juist handelen terwijl we dingen doen die heel verkeerd zijn. Als dit een gewoonte wordt, worden we na een tijdje zowel ongevoelig voor de waarheid als voor zonde en dwaling.

Eenmaal gevangen in de duisternis van dwalingen, waaraan niet zelden zelfmisleiding vooraf ging, gaan we al gauw door het leven als zombies uit een horrorfilm: groteske karikaturen van hetgeen God bedoelde als Zijn heilig evenbeeld…We zouden bedroefd moeten zijn, als we een broeder zo zouden zien afdwalen en bewust toegewijd dit collectegebed moeten bidden.

God maakt het echter mogelijk de werken van de duisternis af te leggen en de wapenrusting van het licht aan te trekken (verg. Rom 13,12-14). Door de verdiensten  van het Kruisoffer van Christus, door Zijn sacramenten en door het onderricht van de Kerk kunnen we het vrije en schone beeld zijn zoals God wil dat we zijn, hier en in het hiernamaals. Dit is wat ieder rusteloos menselijk hart wezenlijk verlangt. Zoals de H. Augustinus schreef:
 “Laat heb ik U lief gekregen, o Schoonheid, zo oud en zo nieuw, laat heb ik U lief gekregen! En Gij waart binnen en ik was buiten, en daar zocht ik U, en ik rende, wanstaltig als ik was, op de schone dingen af die door U gemaakt zijn. Gij waart bij mij en ik niet bij U. Ik werd ver van U gehouden door dingen die niet bestaan zouden hebben als ze niet in U bestaan hadden. Geroepen hebt Gij, geschreeuwd en mijn doofheid doorbroken; gestraald hebt Gij, geschitterd en mijn blindheid verjaagd; gegeurd hebt Gij en ik heb ingeademd en snak nu naar U; geproefd heb ik en nu honger en dorst ik; aangeraakt hebt Gij mij en ik ben ontvlamd naar uw vrede. 

Een ander thema van deze collecte is onze identiteit als kinderen van God door adoptio gratiae, aanneming door de genade. Opvallend zijn in de H. Mis de Bijbelse verwijzingen in de gebeden. De .H. Paulus schrijft vaak over het aangenomen worden door Gods genade (bijvoorbeeld Gal 4,5 en Eph 1,5 e.v.). In zijn Brief aan de Romeinen vertelt hij ons iets over de morele consequenties van het geestelijke kindschap:
Voor hen dus die in Christus Jezus zijn, bestaat er thans geen vonnis meer. De “wet “van de Geest die in Christus Jezus het leven schenkt, heeft u vrijgemaakt van de wet van de zonde en de dood. Want wat de wet niet vermocht, machteloos als ze was door het vlees, dat heeft God bewerkt door zijn Zoon te zenden in de gestalte van het vlees der zonde en ter wille van de zonde: Hij heeft in het vlees zelf de zonde gevonnist, opdat de eis van de wet vervuld zou worden door ons, die niet leven volgens het vlees maar volgens de Geest.
Zij die leven volgens het vlees, zinnen op wat het vlees wil. Die geleid worden door de Geest, zinnen op de dingen van de Geest. Het streven van het vlees loopt uit op de dood, het streven van de Geest op leven en vrede. Want het verlangen van het vlees staat vijandig tegenover God. Het onderwerpt zich niet aan Gods wet, het kan dit niet eens; en zij die volgens het vlees leven kunnen God niet behagen. Maar uw bestaan wordt niet beheerst door het vlees doch door de Geest omdat de Geest van God in u woont. Zou iemand de Geest van Christus niet hebben, dan behoort hij Hem niet toe. Als Christus in u is, blijft uw lichaam wel door de zonde de dood gewijd, maar uw geest leeft dankzij de gerechtigheid. En als we Geest van Hem die Jezus van de doden heeft opgewekt, in u woont zal Hij die Christus Jezus van de doden heeft doen opstaan, ook uw sterfelijk lichaam eenmaal levend maken door de kracht van zijn Geest, die in u verblijft.
Broeders, wij zijn dus schuldenaars, maar niet van het vlees om naar het vlees te leven. Als gij volgens het vlees leeft, zult gij zeker sterven. Maar als gij door de Geest de praktijken van de zelfzucht doodt, zult gij leven. Allen die zich laten leiden door de Geest van God, zijn kinderen van God. De geest die gij ontvangen hebt, is er niet een van slaafsheid die u opnieuw vrees zou aanjagen. Ge hebt een geest van kindschap ("adoptio filiorum") ontvangen die ons doet uitroepen: Abba, Vader! (Rom 8,1 - 15).

met dank aan father John Zuhlsdorf
wdtprs.com
(1) Belijdenissen 10, XXVII, 38 in de vertaling van G. Wijdeveld, 1981.