zaterdag 1 maart 2025
Overweging op Carnavalszondag - Wie van binnen wijs is, spreekt wijze woorden.
In deze dagen vieren mensen carnaval. Maar carnaval duurt slechts een paar dagen. Op Aswoensdag is de pret voorbij en dan begint het gewone leven weer. Dan moet je voorzichtig zijn met iedereen te vertellen, wat je op je hart hebt. Twee spreekwoorden zeggen : ´Horen, zien en zwijgen´ en ´Spreken is zilver, maar zwijgen is goud´.
Wij nuchterlingen, laten niet gauw het achterste van onze
tong zien, wij houden niet van opscheppers. ´Doe maar gewoon´, zeggen wij dan.
Zwijgen als een graf is ook niet zaligmakend.
Hoe kan een mens spreken om zelf tot haar of zijn recht te
komen en ook anderen in hun recht te laten ?
De Bijbel geeft ons advies over het menselijk spreken. Wij
worden in dat wijze boek opgeroepen onszelf te beluisteren. Dat kán heel
pijnlijk en onthullend voor ons zijn, maar ook zeer leerzaam !
Daar zijn allereerst de babbelaars en kletskousen, die alle
laatste nieuwtjes rondbazuinen. Dan volgen roddelaars, kwaadsprekers en
lasteraars die anderen kwetsen en verdacht maken. Dan komen de vleiers en
huichelaars die zichzelf mooier voordoen dan zij in werkelijkheid zijn en niet
te vergeten de fantasten en leugenaars die hun eigen hersenspinsels voor waar
aanzien.
Goddánk zijn er ook nog sprekers voor wie de waarheid heilig
is, mensen die recht door zee gaan en eerlijk vertellen wat er in hen leeft.
Dat zijn de mensen die spreken over waar hun hart vol van is. Daarom boezemen
zij bij anderen vertrouwen in. Er wordt echt naar hen geluisterd. Je weet wat
je aan hen hebt.
Het spreken van de mens is de uiting van wat er binnen in
hem leeft.
Spreken is de buitenkant van ons innerlijk. Wie van binnen
wijs is, spreekt wijze woorden, maar wie van binnen dom is, kraamt ook domme
taal uit.
Een mens die wijze woorden spreekt is iemand die door vallen
en opstaan zichzelf heeft leren kennen, die de betrekkelijkheid van deze wereld
ontdekt heeft. Hij is een waarachtig mens die ondanks alle tegenslag en
teleurstelling blijft vasthouden aan menselijke waarden die in zijn hart
verborgen liggen. Hij laat zich leiden door de stem van zijn geweten.
Een wijze was ook de apostel Paulus die schrijft : ´spreken
is voor mij getuigen van Christus die verrezen is´. Niet de harde wet die
uitloopt op de dood, maar zijn geloof in en hoop op Christus was de inspiratie
van zijn hart en van zijn woorden.
Mogen wij Hem daarin navolgen.
Lezingen H. Mis 8e zondag door het jaar C Haal eerst die balk uit uw eigen oog, dan zult ge scherp genoeg zien om de splinter te kunnen verwijderen die in het oog van uw broeder zit.
Uit het boek Ecclesiasticus.
Als men de zeef schudt, blijft het kaf. En in het spreken ontdekt men het boze van de mens. Het werk van de pottenbakker wordt beproefd door de oven, en de mens door wat hij zegt in het gesprek. Aan de vruchten van de boom erkent men de boomgaard, en aan de woorden van de mens zijn gezindheid. Prijs daarom geen mens vóórdat hij gesproken heeft, want eerst op grond daarvan kan men een mens beoordelen.
Tweede lezing (1 Kor. 15,54-58)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte.
Broeders en zusters, wanneer het vergankelijke met onvergankelijkheid is gekleed en het sterfelijke met onsterfelijkheid, dan zal het woord van de Schrift in vervulling gaan: “De dood is verslonden, de zege is behaald! Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw angel?” De angel van de dood is de zonde en de kracht van de zonde is de wet. Maar God zij gedankt, die ons de overwinning geeft door Jezus Christus, onze Heer. Daarom geliefde broeders en zusters, weest standvastig en onwankelbaar en gaat altijd voort met het werk des Heren; gij weet toch dat uw inspanning, dank zij Hem, niet vergeefs is.
Evangelie (Lc. 6,39-45)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas.
In die tijd hield Jezus zijn leerlingen deze gelijkenis voor: “Kan soms de ene blinde de andere leiden? Vallen dan niet beiden in de kuil? De leerling staat niet boven zijn meester; maar hij zal ten volle gevormd zijn als hij is gelijk zijn meester. Waarom kijkt ge naar de splinter in het oog van uw broeder en waarom slaat ge geen acht op de balk in uw eigen oog? Hoe kunt ge tot uw broeder zeggen: Broeder, laat mij de splinter uit uw oog halen, terwijl ge de balk in uw eigen oog niet opmerkt? Huichelaar, haal eerst die balk uit uw eigen oog, dan zult ge scherp genoeg zien om de splinter te kunnen verwijderen die in het oog van uw broeder zit. Er bestaat geen goede boom die zieke vruchten voortbrengt en evenmin een zieke boom die goede vruchten voortbrengt. Een boom immers kent men aan zijn vruchten; men plukt geen vijgen van dorens, men oogst geen druiven van een braamstruik. Een goed mens brengt het goede te voorschijn uit de schat van goedheid in zijn hart; maar een slechte brengt het slechte te voorschijn uit zijn schat van slechtheid; want waar het hart van vol is, daar loopt de mond van over.”
zondag 23 februari 2025
Lezingen H. Mis 7e zondag door het jaar C Weest barmhartig zoals uw Vader barmhartig is.
Uit het eerste boek Samuël.
In die dagen begaf Saul zich met drieduizend uitgelezen Israëlieten op weg naar de woestijn van Zif om David daar te zoeken. David en Abisaï kwamen in de nacht bij het leger aan en daar lag Saul in het wagenkamp te slapen. Zijn lans stond bij zijn hoofdeinde in de grond gestoken. Abner en zijn mannen lagen in een kring om hem heen. Toen zei Abisaï tot David: “Nu levert God uw vijand aan u over. Laat mij hem met zijn eigen lans aan de grond priemen! Eén stoot en hij is er geweest!” Maar David zei tot Abisaï: “Neen, dood hem niet! Wie slaat ongestraft de hand aan de gezalfde van de Heer?” David nam toen de lans en de waterkruik weg van het hoofdeinde van Saul en zij trokken zich terug. Niemand zag het, niemand merkte iets, niemand werd wakker; iedereen sliep door, want de Heer had hen in een diepe slaap gedompeld. Toen David aan de overkant gekomen was, ging hij ver weg op een berg staan, zodat er een grote afstand tussen hen was. Hij riep Saul en zei: “Koning, hier is uw lans, laat een van uw mannen hem maar komen halen. De Heer zal ieders rechtschapenheid en trouw vergelden, de Heer had u vandaag aan mij overgeleverd, maar ik heb de hand niet willen slaan aan zijn gezalfde.”
Tweede lezing (1 Kor. 15,45-49)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte.
Broeders en zusters, de eerste mens, Adam werd een levend wezen. De laatste Adam werd een levendmakende Geest. Maar het geestelijke komt niet het eerst; het natuurlijke gaat vooraf, daarna komt het geestelijke. De eerste mens, uit de aarde genomen, is aarde; de tweede is uit de hemel. Zoals de eerste mens van aarde, zo zijn alle aardse mensen, zoals de hemelse Mens, zo zullen alle hemelsen zijn. En gelijk wij het beeld van de aardse mens hebben gedragen zo zullen wij ook het beeld dragen van de hemelse Mens.
Evangelie (Lc. 6,27-38)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas.
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “Tot u die naar Mij luistert zeg Ik: Bemint uw vijanden, doet wel aan die u haten, zegent hen die u vervloeken en bidt voor hen die u mishandelen. Als iemand u op de ene wang slaat keer hem ook de andere toe; en als iemand uw bovenkleed van u afneemt belet hem niet ook uw onderkleed te nemen. Geef aan ieder die u iets vraagt, en als iemand wegneemt wat u toebehoort eis het niet terug. Zoals gij wilt dat de mensen u behandelen, moet gij ook hen behandelen. Als ge bemint wie u beminnen, wat voor recht op dank hebt ge dan? Ook de zondaars beminnen wie hen liefhebben. Als gij weldoet aan wie u weldaden bewijzen, wat voor recht op dank hebt ge dan? Dat doen de zondaars ook. Als gij leent aan hen van wie ge hoopt terug te krijgen, wat voor recht op dank hebt ge dan? Ook de zondaars lenen aan zondaars met de bedoeling evenveel terug te krijgen. Neen, bemint uw vijanden, doet goed en leent uit zonder er op te rekenen iets terug te krijgen. Dan zal uw loon groot zijn, dan zult ge kinderen zijn van de Allerhoogste, die immers ook goed is voor de ondankbaren en slechten. Weest barmhartig zoals uw Vader barmhartig is. Oordeelt niet, dan zult ge niet geoordeeld worden. Veroordeelt niet, dan zult ge niet veroordeeld worden. Spreekt vrij en gij zult vrijgesproken worden. Geeft en u zal gegeven worden: een goede, gestampte, geschudde en overlopende maat zal men u in de schoot storten. De maat die gij gebruikt zal men ook voor u gebruiken.”
dinsdag 18 februari 2025
Overweging 6e zondag door het jaar (C) - Open durven staan voor Gods rijkdom
Jeremia tekent ons ook uit op zijn best. Wanneer je op de Heer vertrouwt, ben je als een boom aan een rivier, met wortels tot in het water. Je hebt geen last van de hitte, je blad blijft groen. En in een tijd van droogte, deert en doet het je niets, je blijft toch vrucht dragen ; rijkdom te over !
Diezelfde armoede en rijkdom beluisteren wij in een brief van Paulus. Met eigen woorden gezegd : als wij niet durven geloven dat er een opstanding van de doden bestaat, dan zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen. Dan is het miserabel met ons gesteld, armoe troef.
Maar durven wij geloven dat ook wij tot opstanding en verrijzenis zijn bestemd, dan is dat een rijkdom die grensoverschrijdend is, en ons op de been houdt, in beweging, in leven houdt, van dag tot dag, rijkdom te over.
Wat duidelijk wordt in de lezingen van vandaag, is : de liefdevolle God kijkt allereerst naar het hart van de mens, naar zijn binnenkant. Wat voor Hem belangrijk is, heeft te maken met de grondhouding vanwaaruit een mens leeft.
Dúrf je ook te geloven in de eigen opstanding en verrijzenis, hier en nu, daar en later ?
Dúrven wij nu, voor dit leven hier, en voor dat toekomstig leven hierna, op God en zijn blijde boodschap onze hoop te vestigen ?
Als gelovige mensen, opgenomen in het rijk van de liefdevolle God, mogen wij in ons leven voortdurend kiezen voor een geestelijke levensinhoud : armoe troef óf rijkdom te over.
Het woord ´troef´ komt vooral in het kaartspelen voor. Het gaat daarbij om een kaart van een bepaalde soort of kleur, welke, hoger, belangrijker is dan een andere kaart of kleur. We zeggen dan ook : ik heb alle troeven in handen, ik speel een hoge troef uit, ik speel mijn laatste troef.
De hoogste troef die wij, mensen voor God kunnen uitspelen is, om open durven te staan voor Gods rijkdom. Voor die troefkaart in ons leven heeft, als ik dat zo zeggen mag, God een zwak. Als wij díe troefkaart naar God uitspelen, die kaart van menselijke ontvankelijkheid en afhankelijkheid, dan bekennen wij kleur voor God.
Dan zijn wij niet beklagenswaardig, maar rijk. Dan zijn wij in de ogen van God, zalig, gelukkig, opspringend van vreugde, want geweldig is ons loon.
zondag 16 februari 2025
Lezingen H. Mis 6e zondag door het jaar C Zalig zijt gij, die arm zijt
Uit de Profeet Jeremia.
Dit zegt de Heer: “Vervloekt is hij die op mensen vertrouwt, die bouwt op een schepsel en zich afkeert van de Heer. Hij is een kale struik in de steppe, nooit ziet hij regen; hij staat in dorre woestijngrond, in een onvruchtbaar gebied, waar niemand woont.
Gezegend is hij die op de Heer vertrouwt, en zich veilig weet bij hem. Hij is als een boom die aan een rivier staat en wortels heeft tot in het water. Hij heeft geen last van de hitte, zijn blad blijft groen.
Tweede lezing (1 Kor. 15,12.16-20)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte.
Broeders en zusters, als wij verkondigen dat Christus uit de doden is opgewekt, hoe kunnen dan sommigen onder u beweren dat er geen opstanding van de doden bestaat? Want als de doden niet verrijzen is ook Christus niet verrezen, en als Christus niet is verrezen is uw geloof waardeloos en zijt gij nog in uw zonden. Dan zijn ook zij die in Christus ontslapen zijn verloren. Indien wij enkel voor dit leven onze hoop op Christus hebben gevestigd zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen. Maar zo is het niet! Christus is opgewekt uit de doden als eersteling van hen die ontslapen zijn.
Evangelie (Lc. 6,17.20-26)
In die tijd daalde Jezus samen met de twaalf van de berg af. Hij bleef staan op een vlak terrein. Daar bevond zich een talrijke groep van zijn leerlingen en een grote volksmenigte uit heel het Joodse land, uit Jeruzalem en uit het kustland Tyrus en Sidon. Hij sloeg nu zijn ogen op, keek zijn leerlingen aan en sprak: “Zalig gij die arm zijt, want aan u behoort het Rijk Gods. Zalig die nu honger lijdt, want gij zult verzadigd worden. Zalig die nu weent, want gij zult lachen. Zalig zijt gij wanneer omwille van de Mensenzoon de mensen u haten, wanneer zij u uitstoten en u beschimpen en uw naam uit de samenleving bannen als iets verfoeilijks. Als die dag komt, springt dan op van blijdschap, want groot is uw loon in de hemel. Op dezelfde manier behandelden hun voorvaders de profeten. Maar wee u, rijken, want wat u vertroost hebt ge al ontvangen. Wee u, die nu verzadigd zijt, want ge zult honger lijden. Wee u, die nu lacht, want ge zult klagen en wenen. Wee u, wanneer alle mensen met lof over u spreken, want hun voorvaderen deden hetzelfde met de valse profeten.”
zondag 9 februari 2025
Lezingen H. Mis 5e zondag door het jaar C “Wees niet bevreesd, voortaan zult ge mensen vangen"
Uit de Profeet Jesaja.
In het sterfjaar van koning Uzziahu zag ik de Heer, gezeten op een hoge en verheven troon: zijn sleep bedekte heel de vloer van de tempel. Hij was omgeven met serafs; elk had zes vleugels, en ze riepen elkaar toe: “Heilig, heilig, heilig, de Heer der hemelse machten! Heel de aarde is vol van zijn glorie!” Het luide roepen deed de drempels schudden in hun voegen en het heiligdom stond vol rook. Toen riep ik: “Wee mij, ik ben verloren! Want ik ben een mens met onreine lippen, en toch hebben mijn ogen de Koning, de Heer der hemelse machten, gezien!” Maar een van de serafs vloog naar mij toe met een gloeiende kool die hij met een tang van het altaar genomen had; hij raakte mijn mond daarmee aan en sprak: “Nu dit uw lippen aangeraakt heeft zijn uw zonden verdwenen, uw misstappen vergeven.” Daarop hoorde ik de Heer spreken: “Wie moet ik zenden? Wie zal voor ons gaan?” En ik antwoordde: “Hier ben ik, zend mij!”
Tweede lezing (1 Kor. 15,1-11)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte.
Broeders en zusters, ik vestig uw aandacht op het evangelie dat ik u heb verkondigd, dat gij hebt ontvangen, waarop gij gegrondvest zijt en waardoor gij ook gered wordt, indien ge er tenminste aan vasthoudt in de vorm waarin ik het u verkondigd heb, anders zoudt gij tevergeefs gelovig geworden zijn. In de eerste plaats dan heb ik u overgeleverd wat ik ook zelf als overlevering heb ontvangen, namelijk dat Christus gestorven is voor onze zonden, volgens de Schriften en dat Hij begraven is, en dat Hij is opgestaan op de derde dag, volgens de Schriften, en dat Hij verschenen is aan Kefas en daarna aan de Twaalf. Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meesten nog in leven zijn, hoewel sommigen zijn gestorven. Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan alle apostelen. En het laatst van allen is Hij ook verschenen aan mij, de misgeboorte. Ja ik ben de minste van de apostelen, niet waard apostel te heten, want ik heb Gods kerk vervolgd. Maar door de genade van God ben ik wat ik ben en zijn genade aan mij is niet vergeefs geweest. Ik heb harder gewerkt dan alle anderen, niet ik, maar de genade van God met mij. Maar of zij het nu zijn of ik, dát hebt gij geloofd.
Evangelie (Lc. 5,1-11)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas.
Op zekere dag stond Jezus aan de oever van het meer van Gennesaret, terwijl de mensen op Hem aandrongen om het woord Gods te horen. Hij zag nu twee boten liggen aan de oever van het meer; de vissers waren eruit gegaan en spoelden hun netten. Hij stapte in een van de boten, die van Simon, en vroeg hem een eindje van wal te steken. Hij ging zitten en vanuit de boot vervolgde Hij zijn onderricht aan het volk. Toen Hij zijn toespraak had geëindigd zei Hij tot Simon: “Vaar nu naar het diepe en gooi uw netten uit voor de vangst.” Simon antwoordde: “Meester, de hele nacht hebben we gezwoegd zonder iets te vangen; maar op uw woord zal ik de netten uitgooien.” Ze deden het en vingen zulk een massa vissen in hun netten dat deze dreigden te scheuren. Daarom wenkten ze hun maats in de andere boot om hen te komen helpen. Toen die gekomen waren vulden zij de beide boten tot zinkens toe. Bij het zien daarvan viel Simon Petrus Jezus te voet en zei: “Heer, ga van mij weg want ik ben een zondig mens.” Ontzetting had zich meester gemaakt van hem en van allen die bij hem waren, vanwege de vangst die ze gedaan hadden. Zo verging het ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die met Simon samenwerkten. Jezus echter sprak tot Simon: “Wees niet bevreesd, voortaan zult ge mensen vangen.” Ze brachten de boten aan land en lieten alles achter om Hem te volgen.
zaterdag 8 februari 2025
Film Sister Bakhita (Rai TV) Engels - Very worth seeing!
Zie deze link: https://archive.org/details/Bakhita
This is the deeply moving story of the Sudanese saint Bakhita. Being kidnapped at age 6, she suffered every imaginable abuse as a slave from age 6 to 20.
Despite her destiny, Bakhita manged to stay free of hatred and revengeful thoughts. More, she succeeded in transforming the hearts and minds of those who dispised, mistreated, tortured and slandered her.
The movie is thrilling and touching from the first minute to the last. Very worth seeing!
8 Febrero Santa Josefina Bakhita EL SEÑOR ME HA AMADO TANTO! De Heer heeft mij zó bemind!
zaterdag 1 februari 2025
Overweging Opdracht van de Heer in de Tempel - De liefdevolle God is ons nabij 2025
In deze duistere wereld is er licht nodig. Wij horen dan ook de oproep : ´Zo moet uw lichtstralen voor het oog van alle mensen, opdat ze uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken, die in de hemel is´ (Mt 6, 16).
Bij de doop werd al een kaars ontstoken aan de Paaskaars, opdat wij in deze wereld licht van Gods licht zouden zijn en vuur van zijn vuur.
Verder is ons leven met kaarsen begeleid : de kaarsen van de groene adventskrans, het licht in de kerstboom en de grote Paaskaars.
Zij herinneren er ons telkens aan dat de liefdevolle God ons nabij is. Hij is de helpende en bevrijdende God, die onze duisternis met zijn licht kan doorbreken. En op het einde van onze levensweg zal men nogmaals kaarsen ontsteken. Zij worden ons meegegeven als reisstaf naar de eeuwigheid, als een lamp voor onze voeten, als een belofte dat wij zullen ontwaken in het eeuwige licht van Gods heerlijkheid.
De kaars is ook een beeld van ons eigen leven. Bekijk de kaars eens heel goed. Bovenop brandt het licht dat de duisternis doorbreekt en dat warmte geeft. Daaronder is de was, die stil en bescheiden helemaal in dat licht opgaat. De was weert zich niet, verzet zich niet : een toonbeeld van bereidheid. De kaars is bereid om daar te branden waar ze wordt neergezet. Overal is ze bereid zichzelf om te zetten in licht en warmte.
Zo heeft Christus zich ook tot in de dood gegeven aan mensen, zo is Maria met haar moederliefde overal aanwezig om het lijden van mensen te verlichten. Zo worden ook wij uitgenodigd om ons zelf weg te schenken aan hen die in de duisternis van eenzaamheid en lijden hunkeren naar warmte en troost. Zo kunnen wij warmte schenken aan hen die verkild zijn in het geloof en in het vertrouwen op God en de mensen.
In de Alpen staat een heel klein kerkje. Er is geen elektrisch licht en als er de eucharistie wordt gevierd, krijgt iedereen een olielampje. Wanneer er maar enkele mensen zijn, tekent dat licht zich griezelig af tegen de pilaren en in dat halfdonker word je bang. Maar als er veel mensen zijn, dan wordt het kerkje gezellig warm en dan wordt dat spel van lijnen en figuren iets, waar je met bewondering naar opkijkt.
Zo gaat het ook in de wereld. Zijn er maar enkelen die het licht uitdragen, dan ziet de wereld er griezelig uit en overal tekenen zich schimmen af. Maar als we met velen zijn, dan wordt de wereld een warm en gezellig thuis en wordt het er aangenaam om te leven.
Laten we vandaag bidden dat alle christenen, verlichte mensen zullen zijn. Dan zal het volk dat in de duisternis zit, een geweldig licht zien opgaan. Laten we dus niet klagen dat de tijden donker zijn, maar zorgen dat ons licht schijnt voor andere mensen.
Lectionarium van vandaag 2 februari - Opdracht van de Heer - feest - Maria Lichtmis
Eerste lezing (Mal. 3, 1-4)
Uit de Profeet Maleachi.
Dit zegt de Heer God: Ik zend mijn gezant voor Mij uit om voor Mij de weg te banen. En aanstonds treedt dan de Heer zijn heiligdom binnen, de Heer die gij zoekt, de engel van het verbond, naar wie gij verlangend uitziet. Let op, Hij komt, zegt de Heer van de hemelmachten. Maar wie kan de dag van zijn komst verdragen? Wie zal er staande blijven wanneer Hij verschijnt? Want Hij is als het vuur van de smelter, als het loog van de blekers. Hij zet zich neer om het zilver te smelten en te zuiveren, om de levieten te zuiveren en hen, als goud en zilver, te louteren, zodat zij de Heer weer op de vereiste wijze offergaven kunnen brengen. Dan zal het offer van Juda en Jeruzalem de Heer weer behagen, zoals in het verleden, in de voorbije jaren.
Tweede lezing (Hebr. 2, 14-18)
Uit de brief aan de Hebreeën.
Broeders en zusters, de kinderen van één familie hebben deel aan hetzelfde vlees en bloed; daarom heeft Jezus ons bestaan willen delen, om door zijn dood de vorst van de dood, de duivel, te onttronen en om hen te bevrijden, die door de vrees voor de dood heel hun leven aan onvrijheid onderworpen waren. Want het zijn niet de engelen wier lot Hij zich aantrekt, maar de nakomelingen van Abraham. Vandaar dat Hij in alles aan zijn broeders gelijk moest worden, om als een medelijdend en getrouw hogepriester hun belangen bij God te behartigen en de zonden van het volk uit te boeten. Omdat Hij zelf de proef van het lijden doorstaan heeft, kan Hij allen helpen die beproefd worden.
Evangelie (Lc. 2, 22-40)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas.
Toen de tijd aanbrak waarop Maria en het kind volgens de Wet van Mozes gereinigd moesten worden, brachten zijn ouders Jezus naar Jeruzalem om Hem aan de Heer op te dragen, volgens het voorschrift van de Wet des Heren: elke eerstgeborene van het mannelijk geslacht moet aan de Heer worden toegeheiligd, en om volgens de bepalingen van de Wet des Heren een offer te brengen, namelijk een koppel tortels of twee jonge duiven. Nu leefde er in Jeruzalem een zekere Simeon, een wetgetrouw en vroom man, die Israëls vertroosting verwachtte, en de heilige Geest rustte op hem. Hij had een godsspraak ontvangen van de heilige Geest, dat de dood hem niet zou treffen, voordat hij de Gezalfde des Heren zou hebben aanschouwd. Door de Geest gedreven was hij naar de tempel gekomen. Toen de ouders het kind Jezus daar binnenbrachten om aan Hem het voorschrift der Wet te vervullen, nam Simeon het kind in zijn armen en verkondigde Gods lof met de woorden: “Uw dienaar laat Gij, Heer, nu naar uw woord in vrede gaan: mijn ogen hebben thans uw Heil aanschouwd, dat Gij voor alle volken hebt bereid; een licht dat voor de heidenen straalt, een glorie voor uw volk Israël.” Zijn vader en moeder stonden verbaasd over wat van Hem gezegd werd. Daarop sprak Simeon over hen een zegen uit en hij zei tot Maria, zijn moeder: “Zie, dit kind is bestemd tot val of opstanding van velen in Israël, tot een teken dat weersproken wordt, opdat de gezindheid van vele harten openbaar moge worden, en uw eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord.” Er was ook een profetes, Hanna, een dochter van Fanuël, uit de stam van Aser. Zij was hoogbejaard en na haar jeugd had zij zeven jaren met haar man geleefd. Nu was zij een weduwe van vierentachtig jaar. Ze verbleef voortdurend in de tempel en diende God dag en nacht door vasten en gebed. Op dit ogenblik kwam zij naderbij, dankte God en sprak over het kind tot allen, die de bevrijding van Jeruzalem verwachtten. Toen zij alle voorschriften van de Wet des Heren vervuld hadden, keerden zij naar Galilea, naar hun stad Nazaret terug. Het kind groeide op en nam toe in krachten; het werd vervuld van wijsheid en de genade Gods rustte op Hem.
maandag 27 januari 2025
Collectegebed Derde zondag “per annum” (door het jaar)
T e k s t
zondag 26 januari 2025
Overweging bij lezingen Derde Zondag door het jaar - 2025 jaar C - Laten wij dit verhaal weer doorgeven aan anderen!
De tijd waarin Lucas zijn evangelie schreef, was een tijd van overgang en doorbraak. In de Kerk hadden zich verschillende groeperingen gevormd. Verschillende tendensen deden zich binnen de Kerk gelden en door deze nieuwe stromingen ontstond er bij veel christenen een grote onzekerheid en twijfel in het geloof. Zo was de situatie en Lucas wilde door zijn evangelie de christelijke gemeenschappen helpen om trouw te zijn aan het geloof.
Hij is bezorgd om de eenheid en de geloofwaardigheid van de blijde boodschap. Hij grijpt terug naar de traditie, want hoe meer je teruggaat naar de bron, hoe helderder het water is.
Hij verzamelt zorgvuldig de verhalen over Jezus en zijn leven. Lucas vond al deze getuigenissen zo belangrijk, dat hij ze niet alleen verkondigde, maar hij wilde ze ook voor het nageslacht bewaren. Daarom schreef hij zijn evangelie.
Lucas wil ons een boodschap vertellen die nog altijd gebeurt. Hij getuigt dat de liefdevolle God nog altijd onder ons werkzaam is. Wat Jesaja voorspeld had, gebeurt nu, vandaag. De heilstijd ís definitief doorgebroken ... Jezus wendt zich tot alle mensen. Als God zich openbaart, is er geen discriminatie meer. Wij leven in de tijd van de doorbraak van de Geest, die een nieuwe heilsorde bewerkt. In die wereld moet er plaats zijn voor de armen, voor de kleinen, voor de verdrukten ...
Dit jaar gaan we met Lucas op weg en vertellen ons verhaal van Jezus´ goedheid en menslievendheid. Wij vertellen ons verhaal van bevrijding en gerechtigheid. Wij zullen het verhaal van Lucas weer opnemen, want dat verhaal is nog niet af. Wij zullen het verder schrijven met onze daden van liefde.
Nu wij het begin van het evangelie van Lucas gehoord hebben, nu wij het begin kennen van het verhaal over Jezus, zullen wij dit verhaal weer doorgeven aan anderen, zodat het ook verder verteld kan worden.
Lezingen H. Mis 3e zondag door het jaar C - Het Schriftwoord is thans in vervulling gegaan.
Eerste lezing: Neh. 8, 2-4a. 5-6. 8-10
In die dagen bracht de priester Ezra, het boek van de wet
voor de vergadering
van mannen en vrouwen
en van allen die de voorlezing konden volgen.
Het was de eerste dag van de zevende maand
Vanaf de dageraad tot de middag las Ezra voor uit het boek
op het plein voor de Waterpoort
ten aanhoren van mannen en vrouwen
en van allen die het konden volgen.
Het volk luisterde aandachtig
naar de voorlezing van het wetboek.
Ezra, de schriftgeleerde, ging op een houten verhoog staan
dat voor die gelegenheid opgeslagen was.
Ten aanschouwe van heel het volk,
hij stak immers boven allen uit,
opende Ezra het boek.
Op dat ogenblik gingen allen staan.
Ezra prees de heer, de grote God,
en heel het volk antwoordde: “Amen, amen!”
De Levieten staken hun handen omhoog, zij bogen het hoofd
en zij aanbaden de Heer
met het gezicht tegen de grond.
Zij lazen uit het boek van Gods wet,
legden het uit en verklaarden de betekenis,
zodat allen de lezing verstonden.
Vervolgens zeiden Nehemia, de landvoogd,
Ezra de priester en schriftgeleerde
en de levieten die de uitleg gaven tot heel het volk:
“Deze dag is aan de Heer, uw God, gewijd.
Gij moogt dus niet treurig zijn en niet wenen.”
Het hele volk was namelijk in tranen uitgebarsten
toen het de woorden van de wet hoorde.
En ze zeiden hun:
“Komt, gaat lekker eten en drinkt er zoete wijn bij
en deelt ervan mee aan wie niets heeft,
want deze dag is aan onze Heer gewijd.
Weest niet bedroefd, maar de vreugde die de Heer u schenkt zij uw kracht.”
Tweede lezing: 1 Kor. 12, 12-30 of 12-14.27
Broeders en zusters,
Het menselijke lichaam
vormt met zijn vele ledematen één geheel;
alle ledematen, hoe vele ook, maken te zamen één lichaam uit.
zo is het ook met Christus.
Wij allen, Joden en Grieken, slaven en vrijen
zijn immers in de kracht van een en dezelfde Geest
door de doop één enkel lichaam geworden
en allen werden wij gedrenkt met één Geest.
Een lichaam bestaat nu eenmaal niet uit één lid
maar uit vele leden.
(Veronderstel dat de voet zegt:
“Omdat ik geen hand ben
behoor ik niet tot het lichaam.”
Behoort hij daarom niet tot het lichaam?
En veronderstel dat het oor zegt:
“Omdat ik geen oog ben
behoor ik niet tot het lichaam.”
Behoort het daarom niet tot het lichaam
Als het hele lichaam oog was
waar bleef dan het gehoor?
Als het helemaal gehoor was
waar bleef de reuk?
In werkelijkheid echter heeft God de ledematen en organen
elk afzonderlijk hun plaats in het lichaam aangewezen
zoals Hij het gewild heeft.
Als zij alle samen één lid vormden
waar bleef dan het lichaam?
In feite echter zijn er vele ledematen,
maar slechts één lichaam.
Het oog kan niet tot de hand zeggen:
“Ik heb je niet nodig.”
en evenmin het hoofd tot de voeten
“Ik heb je niet nodig.”
Nog sterker:
juist die delen van het lichaam die het zwakst schijnen te zijn
zijn onmisbaar.
En die wij beschouwen als minder eerbaar
omgeven wij met grote eer.
Onze minder edele ledematen worden
met groter kiesheid behandeld,
de andere hebben dat niet nodig.
God heeft het lichaam zo samengesteld
dat Hij aan het mindere méér eer gaf
opdat er in het lichaam geen verdeeldheid zou zij
en de ledematen eendrachtig voor elkaar zouden zorgen.
Wanneer één lid lijdt
delen alle ledematen in het lijden;
wordt één lid geëerd,
alle delen in de vreugde.)
Welnu, gij zijt het lichaam van Christus
en ieder van u is een lid van dit lichaam.
(Nu heeft God in de kerk allerlei mensen aangesteld:
ten eerste apostelen,
ten tweede profeten,
ten derde leraars;
voorts zijn er wonderkrachten
dan gaven van genezing, hulpbetoon, bestuur en velerlei taal.
Zijn soms allen apostelen,
allen profeten, allen leraars,
allen wonderdoeners?
Hebben allen gaven van genezing?
Spreken allen in vervoering?
Kunnen allen uitleg geven?)
Evangelie: Lc. 1, 1-4; 4, 14-21
Reeds velen hebben getracht
de gebeurtenissen te verhalen
die onder ons hebben plaats gevonden,
aan de hand van de gegevens welke ons werden overgeleverd
door mensen die van het begin af aan ooggetuigen waren
en in dienst van het woord zijn getreden.
Vandaar, edele Teofilus, dat ook ik besloot
– na van meet af aan alles nauwkeurig te hebben onderzocht –
voor u een ordelijk verslag te schrijven,
met de bedoeling u te doen zien
hoe betrouwbaar de leer is waarin gij onderwezen zijt.
In die tijd keerde Jezus in de kracht van de Geest
uit de woestijn terug naar Galilea
en men sprak over Hem in heel de streek.
Hij trad nu op als leraar in hun synagogen
en werd algemeen geprezen.
Zo kwam Hij ook in Nazaret, waar Hij was grootgebracht.
Hij ging volgens zijn gewoonte
op de sabbatdag naar de synagoge
en stond op om voor te lezen.
Ze reikten Hem de boekrol van de profeet Jesaja aan.
Hij opende de rol
en vond de plaats waar geschreven stond:
“De Geest des Heren is over Mij gekomen,
omdat Hij Mij gezalfd heeft.
Hij heeft Mij gezonden
om aan armen de Blijde Boodschap te brengen,
aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken
en aan blinden dat zij zullen zien:
om verdrukten te laten gaan in vrijheid,
om een genadejaar af te kondigen van de Heer.”
Daarop rolde Hij het boek dicht,
gaf het terug aan de dienaar en ging zitten.
In de synagoge waren aller ogen gespannen op Hem gevestigd.
Toen begon Hij hen toe te spreken:
“Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt
is thans in vervulling gegaan.”
zondag 19 januari 2025
Collectegebed Tweede zondag door het jaar "Hemel en aarde worden door U geleid"
Omnipotens sempiterne Deus,
qui cælestia simul et terrena moderaris,
supplicationes populi tui clementer exaudi,
et pacem tuam nostris concede temporibus
Almachtige eeuwige God,
hemel en aarde worden door U geleid;
verhoor welwillend het gebed van uw volk
en geef ons uw vrede in deze tijd.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n e n i n h o u d
In het præconciliaire Romeinse Missaal is deze oratie als collecte opgenomen in het misformulier van de 2e zondag na Driekoningen en heeft na de liturgiehervorming van Vaticanum II in het Proprium de Tempore nagenoeg dezelfde liturgische plaats behouden. Naast de vermelding in het Sacramentarium Hadrianum dat teruggaat op het Gregorianum komt deze collecte in diverse liturgische tradities voor. (1)
Het gebed wendt zich tot de "Almachtige en eeuwige God, die hemel en aarde bestuurt". De term "almachtig" is de oorspronkelijke vertaling van de Griekse term Pantokrator (Albeheerser), "die het universum in zijn hand draagt" en zo uitsluitend een voor God gereserveerde aanspreektitel is. (Zie commentaar bij het collectegebed van de eerste zondag van de Advent)
De oratie richt zich tot God de Vader, zoals alle oraties van de misformulieren in het missaal en in het brevier, uitgezonderd de oratie van 24 december (2) en de oratie van Sacramentsdag. (3)
(Een derde uitzondering, maar dan van een andere categorie, vormt het slotgebed van de Completen van woensdag : Dómine Iesu Christe, qui iugum suáve...)
Omdat God de Pantokrator is en als zodanig over hemel en aarde heerst, kan Hij ook de vrede bewerken en de elkaar bestrijdende machten van de wereld tot rust brengen. Dat is hetgeen het volk van Gods goedheid in dit gebed wil afsmeken.
De begrippen cæléstia et terréna, hier gebruikt als object van Gods bestuur, verwijzen allereerst naar de schepping zelf: "In het begin schiep God hemel en aarde" (Gen 1,1). In deze eerste woorden van de Schrift worden drie zaken gesteld: de eeuwige God heeft alles wat buiten Hem bestaat een begin gegeven. Hij alleen is de Schepper (het werkwoord "scheppen" - bara in het Hebreeuws - heeft als onderwerp altijd God). Het geheel van wat bestaat (uitgedrukt in de formulering hemel en aarde (of zoals hier cæléstia et terréna) is van Hem afhankelijk die er het zijn aan geeft (vgl. CKK nr. 290).
Het bijwoord "simul" dat het werkwoord "moderaris" nader kwalificeert en versterkt, en daarmee de almacht van God sterker tot uitdrukking brengt, is in de Nederlandse vertaling achterwege gelaten.
Zoals eerder gezegd is de collecte een bede om vrede, maar heeft met de hoofdthema's van de H. Mis van de 2e zondag na Driekoningen en de 2e zondag door het jaar (de huldiging en de aanbidding van de op aarde verschenen God in de Introitus Omnis terra met de Jubilatepsalm (Psalm 65, een Paaslied) geen enkel verband.
Historisch gezien is deze oratie mogelijk afkomstig uit de onrustige tijden van de volksverhuizing. Deze bede heeft echter vandaag de dag waarin de vluchtelingenstromen over de wereld trekken nog niets aan betekenis ingeboet(4).
(1) Zie nr. 3909 in Moeller, Clément en Coppieters >t Wallant, CORPUS ORATIONUM, Brepols Turnhout 1995, Tomus VI, p. 93.
(2) Festína, quæsumus, ne tardáveris, Dómine Iesu... (Haast U, bidden wij, talm niet, Heer Jezus...)
(3) Deus, qui nobis sub sacraménto mirábili passiónis tui memóriam reliquisti ...
God [Heer Jezus Christus] die ons in dit wonderbaar sacrament de gedachtenis hebt nagelaten van uw lijden en sterven...
(4) Het begrip volksverhuizing is moeilijk exact te definiëren. Vanaf de prehistorie hebben grote groepen mensen herhaaldelijk hun woonplaatsen verlaten om elders nieuwe te zoeken. Na 500 v. Chr. kwam de grootste bedreiging uit de Euraziatische steppen: Skythische, Turkse, Mongoolse en andere nomaden waren te allen tijde gereed de vruchtbare, rijke landbouwgebieden te plunderen, zeker als hun eigen weidegronden tekort schoten. Zo=n aanval bracht vele andere gevestigde volkeren in beweging en kon soms tientallen jaren lang de landbouwrijken destabiliseren.
Meer speciaal bedoelt men met de volksverhuizing de Grote Volksverhuizing aan het einde van de oude geschiedenis. Deze werd in beweging gezet door de Hunnen, die in 375 in de Zuid-Russische Laagvlakte verschenen, in de daarop volgende jaren verder trokken naar Hongarije en ook aanvallen deden op Gallië en Italië. Dit bracht de meeste Germaanse stammen in beweging, die reeds lange tijd voordien ervaren hadden dat de grenzen van het Romeinse Rijk niet meer ondoordringbaar waren. Goten, Vandalen, Sueven, Bourgondiërs, Angelen, Saksen en andere stammen vestigden kort na 400 zelfstandige koninkrijken binnen dit rijk.
In de 6e eeuw volgde een tweede fase, samenhangend met de komst van de Avaren ca. 550, die o.a. resulteerde in de verovering van Italië door de Longobarden (568). Als laatste fase zou men de invallen van de Noormannen 800-1000 kunnen aanmerken.
Lezingen H. Mis 2e zondag door het jaar C “Doet maar wat Hij u zeggen zal.”
Uit de Profeet Jesaja.
Omwille van Sion mag ik niet zwijgen,
terwille van Jeruzalem mij niet stilhouden.
Want als de zon zal haar gerechtigheid stralen,
haar heil branden als een fakkel.
De volkeren zullen uw gerechtigheid aanschouwen,
alle koningen uw glorie zien
en men zal u een nieuwe naam geven,
een naam door de Heer bedacht.
In de hand van de Heer zult gij een flonkerende kroon zijn,
in de hand van uw God een koninklijke diadeem
. Gij zult niet meer heten: “de Verlatene”,
uw land niet meer: “Woestenij”;
maar gij zult heten: “Mijn Welbehagen”,
uw land: “Gehuwde”;
Want in u heeft de Heer zijn behagen gesteld
en uw land wordt Hem ten huwelijk gegeven.
Zoals een jongen zijn meisje trouwt,
zal Hij die u opbouwt, u trouwen;
en zoals een bruidegom zich verheugt in zijn bruid
zal uw God zich verheugen in u.
Tweede lezing (1 Korinte 12,4-11)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte.
Er zijn verschillende gaven, maar slechts één Geest.
Er zijn vele vormen van dienstverlening,
maar slechts één Heer.
Er zijn allerlei soorten werk,
maar er is slechts één God,
die alles in allen tot stand brengt.
Maar aan ieder van ons
wordt de openbaring van de Geest meegedeeld
tot welzijn van allen.
Aan de een wordt door de Geest een woord van wijsheid gegeven,
aan een ander een woord van kennis krachtens dezelfde Geest,
aan een derde door dezelfde Geest het geloof.
Aan weer anderen schenkt de ene Geest gaven
om ziekten te genezen, om wonderen te doen,
de gave van profetie,
de onderscheiding van geesten,
velerlei taal of de vertolking ervan.
Maar alles is het werk van een en dezelfde Geest,
die aan ieder zijn gaven uitdeelt zoals Hij het wil.
Evangelie (Johannes 2,1-12)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes.
In die tijd was er een bruiloft te Kana in Galilea, waarbij de moeder van Jezus aanwezig was.
Jezus en zijn leerlingen
waren eveneens op die bruiloft uitgenodigd.
Toen de wijn opraakte
zei de moeder van Jezus tot Hem:
“Ze hebben geen wijn meer.”
Jezus zei tot haar:
“Vrouw, is dat soms uw zaak?
Nog is mijn uur niet gekomen.”
Zijn moeder sprak tot de bedienden:
“Doet maar wat Hij u zeggen zal.”
Nu stonden daar volgens het reinigingsgebruik der Joden
zes stenen kruiken,
elk met een inhoud van ongeveer honderd liter.
Jezus zei hun:
“Doet die kruiken vol water.”
Zij vulden ze tot bovenaan toe.
Daarop zei Hij hun:
“Schept er nu wat uit
en brengt dat aan de tafelmeester.”
Dat deden ze.
De tafelmeester proefde van het water
dat in wijn veranderd was.
Hij wist niet waar die wijn vandaan kwam,
maar de bedienden, die het water geschept hadden,
wisten het wel.
Zodra hij geproefd had,
riep hij de bruidegom en zei hem:
“Iedereen zet eerst de goede wijn voor
en wanneer men eenmaal goed gedronken heeft de mindere.
“U hebt de goede wijn tot nu toe bewaard.”
Zo maakte Jezus te Kana in Galilea een begin met de tekenen
en openbaarde zijn heerlijkheid.
En zijn leerlingen geloofden in Hem.
Daarna daalde Hij af naar Kafarnaüm,
Hijzelf en zijn moeder, de broeders en zijn leerlingen;
maar zij bleven daar slechts enkele dagen.
zondag 12 januari 2025
Overweging bij Doop van de Heer 2025 - Luisteren naar het diepste wat Christus te zeggen heeft, in ons hart.
Grensoverschrijdend ; water vloeit rijkelijk, de Geest ook. Die komt over Christus en drijft Hem voort.
Hij doopt met de Heilige Geest, Hij dompelt onder in de Geest die Hem bezielde, de overvloedige, vernieuwende kracht van God. Door Hem heen gaat die naar andere mensen die gretig aan zijn voeten zitten.
Hij nodigt uit : ´Komt allen die dorst hebt, hier is water ; en gij die geen geld hebt, komt, koopt koren en eet zonder geld, en drinkt zonder betaling wijn en melk´. ´Komt allen tot Mij die belast en beladen zijt, Ik zal u opbeuren, troosten. Ik ben het licht van de wereld. Ik heb woorden van eeuwig leven´. Hij wil die Geest uitstralen, doorgeven, overgieten. De Geest die vuur en liefde is, behoud en vernieuwing, zuivere maat van alle dingen, levensadem.
We zullen ons wel voor Hem openstellen ; met open oren luisteren, met open handen eten en drinken ; zijn woorden opnemen, zijn brood opeten. We zullen de weg gaan die Hij ging, de weg omhoog, naar God.
Dit alles kan worden samengevat in dat ene woordje : geloven. Dit is iets van heel de mens ; niet alleen een verstandsdaad boven de wenkbrauwen, maar ook en vooral een daad van het hart ; liefde met alle krachten die in een mens zijn. Uiteindelijk is het de weg naar de verrrijzenis, naar de opstanding.
Dan ervaar je de bevrijdende kracht van God. Iemand die met volle overtuiging gelooft, leeft een nieuw bestaan, in een nieuwe stamboom.
Geloven doet uit God geboren worden, leven van zijn leven, kind van God, dus ook erfgenaam van een hemels erfdeel.
Onherroepelijk is daarmee verbonden, dat we daardoor intensief met alle andere christen-gelovigen te maken hebben. Door het geloof zijn ook zij kinderen van dezelfde God, daarom onze verwanten, zusters en broeders. We vormen samen de ene gemeenschap van de uitverkorenen.
Zou het kunnen zijn dat wij dan ook een stuk verantwoordelijkheid hebben voor het geluk en welzijn van onze naasten ?
Christus vervult en vernieuwt alles en allen. Uiteindelijk liep Johannes, Christus niet langer voor de voeten met zijn vooroordelen en meningen over hoe de mensen zouden moeten leven.
Wij worden uitgenodigd om Christus niet ónze woorden in de mond te leggen, maar om te luisteren naar het diepste wat Hij te zeggen heeft, in ons hart.
Er zijn mensen die de woorden van Hem gebruiken tégen de mensen en niet ten bate van de mensen, niet ten leven zoals ze bedoeld zijn.
Waar staan wij ?