zaterdag 1 februari 2025

God Returns to His Temple - Bishop Barron Sunday Sermon - Feast of the Presentation

Overweging Opdracht van de Heer in de Tempel - De liefdevolle God is ons nabij 2025


In deze duistere wereld is er licht nodig. Wij horen dan ook de oproep : ´Zo moet uw lichtstralen voor het oog van alle mensen, opdat ze uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken, die in de hemel is´ (Mt 6, 16).

Bij de doop werd al een kaars ontstoken aan de Paaskaars, opdat wij in deze wereld licht van Gods licht zouden zijn en vuur van zijn vuur.

Verder is ons leven met kaarsen begeleid : de kaarsen van de groene adventskrans, het licht in de kerstboom en de grote Paaskaars.

Zij herinneren er ons telkens aan dat de liefdevolle God ons nabij is. Hij is de helpende en bevrijdende God, die onze duisternis met zijn licht kan doorbreken. En op het einde van onze levensweg zal men nogmaals kaarsen ontsteken. Zij worden ons meegegeven als reisstaf naar de eeuwigheid, als een lamp voor onze voeten, als een belofte dat wij zullen ontwaken in het eeuwige licht van Gods heerlijkheid.

De kaars is ook een beeld van ons eigen leven. Bekijk de kaars eens heel goed. Bovenop brandt het licht dat de duisternis doorbreekt en dat warmte geeft. Daaronder is de was, die stil en bescheiden helemaal in dat licht opgaat. De was weert zich niet, verzet zich niet : een toonbeeld van bereidheid. De kaars is bereid om daar te branden waar ze wordt neergezet. Overal is ze bereid zichzelf om te zetten in licht en warmte.

Zo heeft Christus zich ook tot in de dood gegeven aan mensen, zo is Maria met haar moederliefde overal aanwezig om het lijden van mensen te verlichten. Zo worden ook wij uitgenodigd om ons zelf weg te schenken aan hen die in de duisternis van eenzaamheid en lijden hunkeren naar warmte en troost. Zo kunnen wij warmte schenken aan hen die verkild zijn in het geloof en in het vertrouwen op God en de mensen.

In de Alpen staat een heel klein kerkje. Er is geen elektrisch licht en als er de eucharistie wordt gevierd, krijgt iedereen een olielampje. Wanneer er maar enkele mensen zijn, tekent dat licht zich griezelig af tegen de pilaren en in dat halfdonker word je bang. Maar als er veel mensen zijn, dan wordt het kerkje gezellig warm en dan wordt dat spel van lijnen en figuren iets, waar je met bewondering naar opkijkt.

Zo gaat het ook in de wereld. Zijn er maar enkelen die het licht uitdragen, dan ziet de wereld er griezelig uit en overal tekenen zich schimmen af. Maar als we met velen zijn, dan wordt de wereld een warm en gezellig thuis en wordt het er aangenaam om te leven.

Laten we vandaag bidden dat alle christenen, verlichte mensen zullen zijn. Dan zal het volk dat in de duisternis zit, een geweldig licht zien opgaan. Laten we dus niet klagen dat de tijden donker zijn, maar zorgen dat ons licht schijnt voor andere mensen.

Adorna Thalamum Chant- Gregoriaans - zingen we op Maria Lichtmis vroeg in de lauden

Lectionarium van vandaag 2 februari - Opdracht van de Heer - feest - Maria Lichtmis

2 februari - Opdracht van de Heer - feest - Maria Lichtmis

Eerste lezing (Mal. 3, 1-4)
Uit de Profeet Maleachi.
Dit zegt de Heer God: Ik zend mijn gezant voor Mij uit om voor Mij de weg te banen. En aanstonds treedt dan de Heer zijn heiligdom binnen, de Heer die gij zoekt, de engel van het verbond, naar wie gij verlangend uitziet. Let op, Hij komt, zegt de Heer van de hemelmachten. Maar wie kan de dag van zijn komst verdragen? Wie zal er staande blijven wanneer Hij verschijnt? Want Hij is als het vuur van de smelter, als het loog van de blekers. Hij zet zich neer om het zilver te smelten en te zuiveren, om de levieten te zuiveren en hen, als goud en zilver, te louteren, zodat zij de Heer weer op de vereiste wijze offergaven kunnen brengen. Dan zal het offer van Juda en Jeruzalem de Heer weer behagen, zoals in het verleden, in de voorbije jaren.

Tweede lezing (Hebr. 2, 14-18)
Uit de brief aan de Hebreeën.
Broeders en zusters, de kinderen van één familie hebben deel aan hetzelfde vlees en bloed; daarom heeft Jezus ons bestaan willen delen, om door zijn dood de vorst van de dood, de duivel, te onttronen en om hen te bevrijden, die door de vrees voor de dood heel hun leven aan onvrijheid onderworpen waren. Want het zijn niet de engelen wier lot Hij zich aantrekt, maar de nakomelingen van Abraham. Vandaar dat Hij in alles aan zijn broeders gelijk moest worden, om als een medelijdend en getrouw hogepriester hun belangen bij God te behartigen en de zonden van het volk uit te boeten. Omdat Hij zelf de proef van het lijden doorstaan heeft, kan Hij allen helpen die beproefd worden.

Evangelie (Lc. 2, 22-40)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas.
Toen de tijd aanbrak waarop Maria en het kind volgens de Wet van Mozes gereinigd moesten worden, brachten zijn ouders Jezus naar Jeruzalem om Hem aan de Heer op te dragen, volgens het voorschrift van de Wet des Heren: elke eerstgeborene van het mannelijk geslacht moet aan de Heer worden toegeheiligd, en om volgens de bepalingen van de Wet des Heren een offer te brengen, namelijk een koppel tortels of twee jonge duiven. Nu leefde er in Jeruzalem een zekere Simeon, een wetgetrouw en vroom man, die Israëls vertroosting verwachtte, en de heilige Geest rustte op hem. Hij had een godsspraak ontvangen van de heilige Geest, dat de dood hem niet zou treffen, voordat hij de Gezalfde des Heren zou hebben aanschouwd. Door de Geest gedreven was hij naar de tempel gekomen. Toen de ouders het kind Jezus daar binnenbrachten om aan Hem het voorschrift der Wet te vervullen, nam Simeon het kind in zijn armen en verkondigde Gods lof met de woorden: “Uw dienaar laat Gij, Heer, nu naar uw woord in vrede gaan: mijn ogen hebben thans uw Heil aanschouwd, dat Gij voor alle volken hebt bereid; een licht dat voor de heidenen straalt, een glorie voor uw volk Israël.” Zijn vader en moeder stonden verbaasd over wat van Hem gezegd werd. Daarop sprak Simeon over hen een zegen uit en hij zei tot Maria, zijn moeder: “Zie, dit kind is bestemd tot val of opstanding van velen in Israël, tot een teken dat weersproken wordt, opdat de gezindheid van vele harten openbaar moge worden, en uw eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord.” Er was ook een profetes, Hanna, een dochter van Fanuël, uit de stam van Aser. Zij was hoogbejaard en na haar jeugd had zij zeven jaren met haar man geleefd. Nu was zij een weduwe van vierentachtig jaar. Ze verbleef voortdurend in de tempel en diende God dag en nacht door vasten en gebed. Op dit ogenblik kwam zij naderbij, dankte God en sprak over het kind tot allen, die de bevrijding van Jeruzalem verwachtten. Toen zij alle voorschriften van de Wet des Heren vervuld hadden, keerden zij naar Galilea, naar hun stad Nazaret terug. Het kind groeide op en nam toe in krachten; het werd vervuld van wijsheid en de genade Gods rustte op Hem.

maandag 27 januari 2025

Collectegebed Derde zondag “per annum” (door het jaar)


"Dat wij in naam van Uw welbeminde Zoon niet ophouden het goede te doen".

T e r  i n l e i d i n g
Sommige christenen die niet voldoende op de hoogte zijn van de theologische doctrine hebben soms het verkeerde idee dat katholieken denken, dat wij de hemel kunnen “verdienen” door onze eigen goede werken, alsof onze goede werken, los van God, hun eigen verdiensten zouden hebben. Katholieken geloven dat oprecht goede werken altijd hun oorsprong in God hebben, maar onze werken zijn eveneens werkelijk onze werken, als wij met God samenwerken om ze te kunnen verrichten. Gezien hun oorsprong en gerichtheid op God, verdienen zij de beloning die gelegen is in de vervulling van Gods beloften. Als we dus in onze liturgische gebeden een verwijzing vinden naar “werken”, interpreteren we deze vanuit de katholieke opvatting over het concept “werken”.

T e k s t
Missale Romanum 1970
Omnipotens sempiterne Deus,
dirige actus nostros in beneplacito tuo,
ut in nomine dilecti Filii tui mereamur bonis operibus abundare.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
Almachtige eeuwige God,
laat uw liefde ons leiden bij al onze daden:
geef dat wij in de Naam van uw welbeminde Zoon niet ophouden het goede te doen.

Werkvertaling
Almachtige eeuwige God,
leid onze daden naar uw welbehagen,
opdat/zodat wij in de Naam van uw geliefde Zoon rijk mogen zijn aan goede werken.

L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n

Het collectegebed van deze dag was reeds opgenomen in het Liber sacramentorum Engolismensis (8e eeuw) alsook in het Sacramentarium Gregorianum, 9e eeuw (Hadr 15,1) als collectegebed van de zondag onder het Octaaf van Kerstmis. Tót de liturgiehervorming door Vaticanum II behield het deze plaats (MR 761), maar werd in het Missale Romanum van Paulus VI (1970) geplaatst op de 3e zondag per annum.

 S t r u c t u u r a n a l y s e

1. Omnipotens sempiterne Deus,
2. dirige actus nostros in beneplacito tuo,
3. ut in nomine dilecti Filii tui mereamur bonis operibus abundare.

Ad 1
De wijze waarop God wordt aangesproken met een drievoudige vocativusvorm in het collectegebed van deze zondag is dezelfde als die van de het collectegebed van vorige zondag. Als eeuwige en almachtige overstijgt Hij alle geschapen verhoudingen: God is leven, onbeperkt en eeuwig; Hij is kracht, volmaakt, ongebonden en almachtig. “Alle lof gaat Hij te boven” (H. Thomas van Aquino).
Ad 2
De eigenlijke bede met het verbum dirige, leid, richt (van dirigo, direxi, directum) in de imperativusvorm gekoppeld aan het object actus nostros, onze daden, in de accusativus; in beneplacito tuo: bijwoordelijke vertaling die vertaald kan worden als ‘naar uw welbehagen’.
Ad 3
Finale / doelaanwijzende of consecutieve / gevolghebbende bijzin ingeleid door het voegwoord ut, opdat / zodat.. verbonden met het gezegde mereamur in de coniunctivus , 1e pers. meervoud van het deponens mereri, opdat wij verdienen. De werkwoordsvorm mereamur wordt gevolgd door de infinitivusvorm abundare, (overvloed hebben, overvloedig zijn, rijk zijn aan/in, overvloeien van) welke infinitief als bijwoordelijke bepaling bonis operibus – in de ablativus – bij zich heeft : opdat / zodat wij verdienen rijk te zijn aan/in goede werken.
In nomine dilecti Filii tui – in de Naam van uw geliefde Zoon – bijwoordelijke bepaling bij de werkwoordengroep ut mereamur abundare.
De Naam “Jezus” betekent “Jahweh is redding”, “de Naam die boven alle namen is” (Fil 2,9-10), het is de goddelijke Naam die alleen het heil brengt, er is geen andere Naam onder de hemel waarin wij gered moeten worden (Hand 4,12), de boze geesten vrezen zijn Naam (vgl. Hand 16,16-18), in Jezus’ Naam verrichten de apostelen wonderen (vgl. Mc 16,17), in zijn Naam kunnen onze goede werken vrucht dragen, want al wat wij de Vader in Jezus’ Naam vragen zal Hij ons geven (vgl. Jo 15,16).
De begrippen beneplacito en Filii dilecti doen indirect denken aan de mysteries van de Doop van Jezus en de Gedaanteverandering op de Thabor (Mt 3,17 en paralelplaatsen): “Dit is mijn welbeminde Zoon in Wie Ik mijn welbehagen heb”. (Luk 9,35 en par.plaatsen)
K l e i n  v o c a b u l a r i u m
Beneplacitum betekent “welbehagen, welgevallen”. In de Vulgaat wordt de oorspronkelijke Griekse term eudokia in bijvoorbeeld Ef 1,9 en 1 Kor 10,5 vertaald met “welbehagen”.  Eudokia wordt ook vertaald met bona voluntas in Lukas 2,14 in de bekende pericope “vrede op aarde aan de mensen van goede wil”. Paulus gebruikte het begrip eudokia in het begin van zijn Tweede Brief aan de Tessalonicenzen 1,11-12, in de Vulgaat vertaald met voluntas bonitatis: “…wij bidden altijd voor u, dat onze God u de roeping waardig mag maken, en elk verlangen naar het goede  (omnem voluntatem bonitatis), als de daad zelf uit het geloof, mag vervullen van kracht en zó de Naam van onze Heer Jezus in u moge worden verheerlijkt en gij in Hem, naar de mate der genade van onze en van de Heer Jezus Christus”.
Abundo betekent “van iets overlopen, buiten de oevers treden, in overvloed aanwezig zijn, in overvloed hebben, volop hebben, in overvloed leven = rijk zijn aan/in.  Met het voorzetsel in met de ablativusvorm, een ruimte of plaats aanduidend (in beneplacito tuo) hebben we een beeld van onze goede werken die in God hun oorsprong vinden, en komend van Hem, naar ons toevloeien en van ons verder vloeien. (Het bijv. naamwoord ‘abundant’  heeft in het Nederlands betekenissen als overvloedig, rijkelijk, scheutig, ruimschoots. Vgl. ook het substantief ‘abundantie’, overvloed)
Dirigo, -rexi, rectum, betekent  Rechtmaken; richten, besturen, de rechte weg bewandelen met in het Nederlands afleidingen als dirigent, directeur, directie, directorium.

I n h o u d

Het ondoorgrondelijke mysterie van de samenwerking van de genade met de vrije wil wordt op bijzondere wijze geformuleerd in de Brief aan de Filippenzen (2,13): “God is het die in u zowel het willen als het werken teweegbrengt om zijn heilsplan te verwezenlijken”. Het bovenstaande collectegebed vlakt deze stelling van de H.Paulus af door te verklaren dat God slechts ons handelen leidt. Toch tonen de oraties steeds opnieuw aan dat weliswaar de vrijheid van het menselijk handelen wordt erkend, maar wel vanuit de overtuiging dat God deze bewerkt. Bijzonder sterk komt dit tot uitdrukking in de bedes: “Fac, ut…”- Maak, dat wij…/ Bewerk, dat wij…
Bijgevolg mag ook het “dirige!” in dit collectegebed niet als een leiden van buitenaf worden opgevat.
Het is veeleer een ingrijpen van de genade in de wil zelf, opdat de wil, onze wil, moge overeenstemmen met Gods welbehagen. Dat betekent van onze kant liefdevolle toewijding en overgave aan Gods leiding alsmede het nastreven van goede werken die ons zullen brengen tot het eeuwig geluk.

Het collectegebed van de 28e zondag door het jaar plaatst de rol van de genade zeer duidelijk in reliëf:
               Tua nos, quæsumus Domine, gratia semper et præveniat et sequatur,
               ac bonis operibus iugister præstet esse intentos.
               Heer, laat uw genade ons altijd voorafgaan en begeleiden,
               zodat wij er voortdurend op bedacht zijn het goede te doen.

Ook uit dit gebed blijkt dat de verwezenlijking van ons levensprogram als christen binnen het kader van Gods heilsplan het eigen werk van Gods genade in ons is.

Wil God in ons doen behagen scheppen dan moet dit doen in een levende relatie staan met “Zijn geliefde Zoon in wie Hij welbehagen heeft” (Mt 3,17). Deze enge verbinding met Christus is de genade die in de gelijkenis van de wijnstok en de ranken tot uitdrukking komt: “Los van Mij kunt gij niets” (Jo 15,5). De bemiddelende rol die in deze parabel Jezus wordt toegeschreven, blijft in de oratie niet onbenoemd, ook al wordt deze niet in het beeld van de wijnstok uitgedrukt. Het begrip “in de Naam van uw welbeminde Zoon” heeft dezelfde betekenis als de stelling in de gelijkenis: “Wie in Mij blijft, terwijl Ik blijf in hem, die draagt veel vrucht” (Jo 15,5).
Deze overvloedig rijke vrucht is het object van het collectegebed.

G e t u i g e n i s s e n   v a n   d e   V a d e r s
Ondersteuning van de wil door de genade
Als we slechts willen zijn we in staat door de kracht van de wil het tegenstreven van de kant van onze  natuur te overwinnen. Tot alles wat Christus heeft geboden, is de mens in staat. Als wij ons met heel onze wil overgeven, verleent God de Heer ons grote en krachtige genade zodat we door geen enkele vijandelijke macht kunnen worden overweldigd. Het is niet verwerpelijk als men bang is voor geselstriemen, maar wel als men zich door deze vrees tot stappen laat verleiden die met het christelijke leven niet te verenigen zijn. Wie anders in de strijd niet is te overwinnen, is juist vanwege deze vrees nog meer te bewonderen dan een ander die niet vreest; de sterkte van zijn wil wordt daardoor immers nog in een meer helder en mooier licht geplaatst. Vrees voor slaag is een natuurlijke gemoedsbeweging van de mensen: wie zich echter uit vrees niet tot een ongeoorloofde stap laat overhalen, bewijst daardoor dat zijn wil het gebrek van de natuur vergoedt en die zwakte heeft overwonnen. Zo is ook  bijvoorbeeld droefheid niet afkeurenswaardig, wel echter zondige woorden en werken, waartoe men zich door droefheid laat verleiden.
S. Ioannis Chrysostomi Hom. 6 de laudibus S. Pauli
Zonder Gods voorkomende genade kan niemand Zijn geboden vervullen
Houd met een rotsvast en onwrikbaar geloof er aan vast, dat geen mens boete kan doen, als God hem niet verlicht en hem zonder verdienste van zijn kant door de van Hem afkomstige genade bekeert. De Apostel zegt immers: “Misschien brengt God hen tot inkeer en tot erkenning van de waarheid, zodat zij tot bezinning komen en zich losmaken uit de strikken waarin de duivel hen gevangen houdt om zijn wil te doen” (2 Tim 2,25). Houd met een rotsvast en onwrikbaar geloof er aan vast dat iemand die niet wordt gehinderd door onbekendheid met de Schrift noch door een of andere ontoegankelijkheid of door welke andere hindernis dan ook, de woorden van de Heilige Wet en van het Evangelie weliswaar te lezen of uit de mond van een of andere prediker te vernemen, toch niet de goddelijke wetten kan gehoorzamen, als niet God hem met zijn genade voorafgaat, zodat hij, hetgeen hij met zijn zintuigen verneemt, ook met het hart begrijpt en, na van God de goede wil en de kracht te hebben ontvangen, vastbesloten en in staat is de geboden van God te onderhouden!  “Want noch hij die plant betekent iets, noch hij die begiet, maar alleen God die de wasdom geeft” (1 Kor 3,7), die ook in ons het willen en het werken teweegbrengt om zijn heilsplan te verwezenlijken (Fil 2,13).
S. Fulgentii Ruspensis De Fide 32-32

Zaligheid niet door de vrije wil, maar alleen door de genade van God
Kan dat deel van het menselijk geslacht aan wie God de verlossing en het bezit van Zijn eeuwig koninkrijk heeft beloofd, door verdiensten van eigen werken worden hersteld? Onmogelijk! Want welk goed zou hetgeen bedorven is tot stand kunnen brengen, indien het tevoren niet uit zijn staat van bederf zou verlost zijn? Zou dit kunnen bereikt worden door een vrije beschikking van de menselijke wil? Ook dat is onmogelijk! Want de mens misbruikte zijn vrije wilsbeschikking en richtte zichzelf en daarmee tegelijkertijd zijn wil ten gronde. Evenals iemand, die zelfmoord pleegt, terwijl hij nog leeft, zichzelf doodt, maar door zichzelf te doden niet meer leeft en zichzelf niet meer na de zelfmoord ten leven kan opwekken, zo ook wordt, nadat door een vrije wilsbeschikking de zonde wordt bedreven, de zonde heerseres en gaat de vrije wil verloren: (1) “door wie men overwonnen is, van hem is men de slaaf” (2 Pe 2,19). Dit althans is de zienswijze van de apostel Petrus. En omdat dit inzicht juist is vraag ik hoe groot kan dan de vrijheid zijn van de knecht, die de onderdaan van de vijand werd; zij kan alleen daarin bestaan dat hij vreugde vindt in de zonde. Uit vrije wil is hij knecht, die graag de wil van zijn heer doet. Zo ook is degene, die knecht van de zonde is, vrij om te zondigen. ij zal dus niet vrij zijn tot rechtvaardig handelenHij zal dus niet vrij zijn tot rechtvaardig handelen, tenzij hij, bevrijd van de zonde, begint met knecht van de rechtvaardigheid te worden. Want in de vreugde om het rechtvaardig handelen bestaat de ware vrijheid en in gehoorzaamheid aan de wet het goddelijk knechtschap. Vanwaar echter zou deze vrijheid komen, indien zij niet zou zijn teruggekocht door Hem, die zei: “Wanneer de Zoon u vrijmaakt, dan zult gij werkelijk vrij zijn?” (Jo 8,36). Hoe zou iemand zich bij een goed werk, zolang deze vrijmaking niet heeft plaats gehad, kunnen beroemen op zijn vrije wil? Hij bezit immers de vrijheid om een goed werk te verrichten nog niet, al verheft hij zich ook vol opgeblazen trots. Zo’n laster wordt echter door de Apostel afgewezen: “uit genade zijt gij gered door het geloof” (Ef 2,8).
En opdat niemand zich op zijn werken en evenmin op zijn vrije wilsbeschikking zou beroemen, alsof bij hem de verdienste begon, waaruit de vrijheid om goed te handelen als een beloning moest volgen, luistere men naar het woord van diezelfde prediker van de genade [Paulus]: “want God is het  die in u zowel het willen als het werken teweegbrengt” (Fil 2,13). En elders zegt hij: “Het hangt dus niet af van de wil of de inspanning van de mens maar van Gods ontferming” (Rom  9,16); toch kan de mens die tot het gebruik van zijn verstand is gekomen, niet geloven, niet hopen en niet beminnen, indien hij niet wil en hij kan de palm van Gods hemelse roeping (cf Fil 3,14)  niet bereiken wanneer hij niet met inspanning van al zijn wilskracht daarnaar streeft. Wat zou dus het Schriftwoord: “Het hangt niet af van de wil of de inspanning van de mens maar van Gods ontferming” anders kunnen betekenen dan, dat ook de wil zelf, zoals geschreven staat “door de Heer bereid wordt gemaakt” (Spr 8,35).  Zou het Schriftwoord: “Het hangt niet af van de wil of de inspanning van de mens maar van Gods ontferming” uitgesproken zijn, omdat beide, de menselijke wil en Gods ontferming, samenwerken, dan zou men de tekst “Het hangt niet af van de wil of de inspanning van de mens maar van Gods ontferming” als volgt moeten verklaren: de menselijke wil alleen is onvoldoende wanneer de goddelijke ontferming niet te hulp komt. De goddelijke ontferming alleen is derhalve eveneens onvoldoende voor het geval de menselijke wil daar niet bij komt. Zo blijft dus alleen over dat men het Schriftwoord: “Het hangt niet af van de wil of de inspanning van de mens maar van Gods ontferming”, zó verstaat, dat het geheel aan God wordt toegeschreven. Hij bereidt de goede wil van de mens voor tot het aanvaarden van Zijn hulp en na hem zo te hebben voorbereid schenkt Hij nog daadwerkelijk Zijn hulp. Wij lezen immers in de H. Schrift: “Zijn barmhartigheid treedt mij tegemoet”
(Ps 59,11) en “Zijn barmhartigheid zal mij op de voet volgen” (Ps 23,6). Aan degene die niet wil, gaat zij vooraf, opdat hij zal willen; degene echter die wil, begeleidt zij, opdat hij niet tevergeefs zal willen.
S. Augustini, Enchiridion De Fide, Spe et Caritate (Handboekje over het geloof, de hoop en de liefde) 9,30-32
Voordat tijd en het universum werden geschapen, kende God eenieder van ons.  Van alle mogelijke werelden die Hij zou kunnen hebben geschapen, koos Hij ervoor om deze ene te scheppen, waarin Hij ons op het juiste moment in Zijn plan vormde dat Hij voorzag als nodig voor ons.  Samen met het bestaan geeft Hij ons werk te doen, en schenkt Hij de genaden om het te doen.  Als wij meewerken, zijn wij rijk (vloeien wij over) vanwege Gods werken in ons, door de goede werken die Hij verdienstelijk maakt.  Zij vloeien van ons uit vanwege Zijn vrijgevigheid.
Sint Augustinus van Hippo (+ 430), die zich inspande de dwalingen van het Pelagianisme te weerleggen, schreef in een monumentaal belangrijke brief aan de Romeinse priester Sixtus (later paus Sixtus in 432):
"Welke verdienste, vervolgens, heeft een mens ten opzichte van de genade, waardoor hij genade zou kunnen ontvangen, wanneer ieder van onze goede verdienste in ons alleen wordt voortgebracht door de genade, en als God, onze verdiensten kronend, niets anders kroont dan zijn eigen gaven aan ons?" (Ep. 194, 5, 19)
Om over te kunnen vloeien, moeten wij buigen en moeten we doorbuigen. Wanneer wij onze wil doorbuigen naar Gods wil en plan, in het bijzonder zoals deze zich manifesteert door middel van de leringen en disciplines van de Heilige Kerk, verliezen we niets van ons zelf of onze gewaardeerde "vrijheid".  In feite worden we vrijer in ons “zelf geketend-willen-zijn-aan-God”.
Paus Benedictus XVI nam een thema over dat paus Johannes-Paulus II vanaf het begin van zijn pontificaat propageerde, “Wees niet bang! Doe  de deuren wijd open voor Christus!”, toen hij in april 2005 tijdens zijn homilie bij de Inaugurale Mis van zijn pontificaat zei:
Hebben we niet allemaal op de een of andere manier angst dat, als we Christus helemaal in ons toelaten, als we ons helemaal voor Hem openstellen, Hij iets van ons leven kan wegnemen? Zijn we niet bang dat we dan van iets groots, iets unieks moeten afzien dat het leven zo mooi maakt? Lopen we dan niet het risico in benauwenis terecht te komen en onze vrijheid kwijt te raken? . . . Nee! Wie Christus binnenlaat, verliest niets, niets - absoluut niets van wat het leven vrij maakt, mooi en groots. Nee! Alleen in deze vriendschap gaan de deuren van het leven wagenwijd open. Alleen in deze vriendschap ontsluiten zich pas werkelijk de grote mogelijkheden van het menszijn. Alleen in deze vriendschap ervaren wij wat mooi is en wat vrij maakt.

(1)    De vrije wil gaat natuurlijk niet volledig verloren, maar er treedt een verzwakking in van de wil  en in die zin kan gesproken worden van verlies, zoals Augustinus verduidelijkte.  verderop.


zondag 26 januari 2025

Overweging bij lezingen Derde Zondag door het jaar - 2025 jaar C - Laten wij dit verhaal weer doorgeven aan anderen!


De tijd waarin Lucas zijn evangelie schreef, was een tijd van overgang en doorbraak. In de Kerk hadden zich verschillende groeperingen gevormd. Verschillende tendensen deden zich binnen de Kerk gelden en door deze nieuwe stromingen ontstond er bij veel christenen een grote onzekerheid en twijfel in het geloof. Zo was de situatie en Lucas wilde door zijn evangelie de christelijke gemeenschappen helpen om trouw te zijn aan het geloof.

Hij is bezorgd om de eenheid en de geloofwaardigheid van de blijde boodschap. Hij grijpt terug naar de traditie, want hoe meer je teruggaat naar de bron, hoe helderder het water is.

Hij verzamelt zorgvuldig de verhalen over Jezus en zijn leven. Lucas vond al deze getuigenissen zo belangrijk, dat hij ze niet alleen verkondigde, maar hij wilde ze ook voor het nageslacht bewaren. Daarom schreef hij zijn evangelie.

Lucas wil ons een boodschap vertellen die nog altijd gebeurt. Hij getuigt dat de liefdevolle God nog altijd onder ons werkzaam is. Wat Jesaja voorspeld had, gebeurt nu, vandaag. De heilstijd ís definitief  doorgebroken ... Jezus wendt zich tot alle mensen. Als God zich openbaart, is er geen discriminatie meer. Wij leven in de tijd van de doorbraak van de Geest, die een nieuwe heilsorde bewerkt. In die wereld moet er plaats zijn voor de armen, voor de kleinen, voor de verdrukten ...

Dit jaar gaan we met Lucas op weg en vertellen ons verhaal van Jezus´ goedheid en menslievendheid. Wij vertellen ons verhaal van bevrijding en gerechtigheid. Wij zullen het verhaal van Lucas weer opnemen, want dat verhaal is nog niet af. Wij zullen het verder schrijven met onze daden van liefde.

Nu wij het begin van het evangelie van Lucas gehoord hebben, nu wij het begin kennen van het verhaal over Jezus, zullen wij dit verhaal weer doorgeven aan anderen, zodat het ook verder verteld kan worden.


Lezingen H. Mis 3e zondag door het jaar C - Het Schriftwoord is thans in vervulling gegaan.


Eerste lezing
: Neh. 8, 2-4a. 5-6. 8-10

In die dagen bracht de priester Ezra, het boek van de wet

voor de vergadering

van mannen en vrouwen

en van allen die de voorlezing konden volgen.

Het was de eerste dag van de zevende maand

Vanaf de dageraad tot de middag las Ezra voor uit het boek

op het plein voor de Waterpoort

ten aanhoren van mannen en vrouwen

en van allen die het konden volgen.

Het volk luisterde aandachtig

naar de voorlezing van het wetboek.

Ezra, de schriftgeleerde, ging op een houten verhoog staan

dat voor die gelegenheid opgeslagen was.

Ten aanschouwe van heel het volk,

hij stak immers boven allen uit,

opende Ezra het boek.

Op dat ogenblik gingen allen staan.

Ezra prees de heer, de grote God,

en heel het volk antwoordde: “Amen, amen!”

De Levieten staken hun handen omhoog, zij bogen het hoofd

en zij aanbaden de Heer

met het gezicht tegen de grond.

Zij lazen uit het boek van Gods wet,

legden het uit en verklaarden de betekenis,

zodat allen de lezing verstonden.

Vervolgens zeiden Nehemia, de landvoogd,

Ezra de priester en schriftgeleerde

en de levieten die de uitleg gaven tot heel het volk:

“Deze dag is aan de Heer, uw God, gewijd.

Gij moogt dus niet treurig zijn en niet wenen.”

Het hele volk was namelijk in tranen uitgebarsten

toen het de woorden van de wet hoorde.

En ze zeiden hun:

“Komt, gaat lekker eten en drinkt er zoete wijn bij

en deelt ervan mee aan wie niets heeft,

want deze dag is aan onze Heer gewijd.

Weest niet bedroefd, maar de vreugde die de Heer u schenkt zij uw kracht.”


Tweede lezing: 1 Kor. 12, 12-30 of 12-14.27

Broeders en zusters,

Het menselijke lichaam

vormt met zijn vele ledematen één geheel;

alle ledematen, hoe vele ook, maken te zamen één lichaam uit.

zo is het ook met Christus.

Wij allen, Joden en Grieken, slaven en vrijen

zijn immers in de kracht van een en dezelfde Geest

door de doop één enkel lichaam geworden

en allen werden wij gedrenkt met één Geest.

Een lichaam bestaat nu eenmaal niet uit één lid

maar uit vele leden.

(Veronderstel dat de voet zegt:

“Omdat ik geen hand ben

behoor ik niet tot het lichaam.”

Behoort hij daarom niet tot het lichaam?

En veronderstel dat het oor zegt:

“Omdat ik geen oog ben

behoor ik niet tot het lichaam.”

Behoort het daarom niet tot het lichaam

Als het hele lichaam oog was

waar bleef dan het gehoor?

Als het helemaal gehoor was

waar bleef de reuk?

In werkelijkheid echter heeft God de ledematen en organen

elk afzonderlijk hun plaats in het lichaam aangewezen

zoals Hij het gewild heeft.

Als zij alle samen één lid vormden

waar bleef dan het lichaam?

In feite echter zijn er vele ledematen,

maar slechts één lichaam.

Het oog kan niet tot de hand zeggen:

“Ik heb je niet nodig.”

en evenmin het hoofd tot de voeten

“Ik heb je niet nodig.”

Nog sterker:

juist die delen van het lichaam die het zwakst schijnen te zijn

zijn onmisbaar.

En die wij beschouwen als minder eerbaar

omgeven wij met grote eer.

Onze minder edele ledematen worden

met groter kiesheid behandeld,

de andere hebben dat niet nodig.

God heeft het lichaam zo samengesteld

dat Hij aan het mindere méér eer gaf

opdat er in het lichaam geen verdeeldheid zou zij

en de ledematen eendrachtig voor elkaar zouden zorgen.

Wanneer één lid lijdt

delen alle ledematen in het lijden;

wordt één lid geëerd,

alle delen in de vreugde.)

Welnu, gij zijt het lichaam van Christus

en ieder van u is een lid van dit lichaam.

(Nu heeft God in de kerk allerlei mensen aangesteld:

ten eerste apostelen,

ten tweede profeten,

ten derde leraars;

voorts zijn er wonderkrachten

dan gaven van genezing, hulpbetoon, bestuur en velerlei taal.

Zijn soms allen apostelen,

allen profeten, allen leraars,

allen wonderdoeners?

Hebben allen gaven van genezing?

Spreken allen in vervoering?

Kunnen allen uitleg geven?)


Evangelie: Lc. 1, 1-4; 4, 14-21

Reeds velen hebben getracht

de gebeurtenissen te verhalen

die onder ons hebben plaats gevonden,

aan de hand van de gegevens welke ons werden overgeleverd

door mensen die van het begin af aan ooggetuigen waren

en in dienst van het woord zijn getreden.

Vandaar, edele Teofilus, dat ook ik besloot

– na van meet af aan alles nauwkeurig te hebben onderzocht –

voor u een ordelijk verslag te schrijven,

met de bedoeling u te doen zien

hoe betrouwbaar de leer is waarin gij onderwezen zijt.


In die tijd keerde Jezus in de kracht van de Geest

uit de woestijn terug naar Galilea

en men sprak over Hem in heel de streek.

Hij trad nu op als leraar in hun synagogen

en werd algemeen geprezen.

Zo kwam Hij ook in Nazaret, waar Hij was grootgebracht.

Hij ging volgens zijn gewoonte

op de sabbatdag naar de synagoge

en stond op om voor te lezen.

Ze reikten Hem de boekrol van de profeet Jesaja aan.

Hij opende de rol

en vond de plaats waar geschreven stond:

“De Geest des Heren is over Mij gekomen,

omdat Hij Mij gezalfd heeft.

Hij heeft Mij gezonden

om aan armen de Blijde Boodschap te brengen,

aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken

en aan blinden dat zij zullen zien:

om verdrukten te laten gaan in vrijheid,

om een genadejaar af te kondigen van de Heer.”

Daarop rolde Hij het boek dicht,

gaf het terug aan de dienaar en ging zitten.

In de synagoge waren aller ogen gespannen op Hem gevestigd.

Toen begon Hij hen toe te spreken:

“Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt

is thans in vervulling gegaan.”


Adorate Deum - Introitus Dominica III per annum

zondag 19 januari 2025

Omnis terra Introitus dominica II per annum

Collectegebed Tweede zondag door het jaar "Hemel en aarde worden door U geleid"


Omnipotens sempiterne Deus, 
qui cælestia simul et terrena moderaris,
supplicationes populi tui clementer exaudi, 
et pacem tuam nostris concede temporibus

Almachtige eeuwige God,
hemel en aarde worden door U geleid;
verhoor welwillend het gebed van uw volk
en geef ons uw vrede in deze tijd.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n  e n  i n h o u d

In het præconciliaire Romeinse Missaal is deze oratie als collecte opgenomen in het misformulier van de 2e zondag na Driekoningen en heeft na de liturgiehervorming van Vaticanum II in het Proprium de Tempore nagenoeg dezelfde liturgische plaats behouden. Naast de vermelding in het Sacramentarium Hadrianum dat teruggaat op het Gregorianum komt deze collecte in diverse liturgische tradities voor. (1)

Het gebed wendt zich tot de "Almachtige en eeuwige God, die hemel en aarde bestuurt". De term "almachtig" is de oorspronkelijke vertaling van de Griekse term Pantokrator (Albeheerser), "die het universum in zijn hand draagt" en zo uitsluitend een voor God gereserveerde aanspreektitel is. (Zie commentaar bij het collectegebed van de eerste zondag van de Advent)

De oratie richt zich tot God de Vader, zoals alle oraties van de misformulieren in het missaal en in het brevier, uitgezonderd de oratie van 24 december (2) en de oratie van Sacramentsdag. (3)

(Een derde uitzondering, maar dan van een andere categorie, vormt het slotgebed van de Completen van woensdag : Dómine Iesu Christe, qui iugum suáve...)

Omdat God de Pantokrator is en als zodanig over hemel en aarde heerst, kan Hij ook de vrede bewerken en de elkaar bestrijdende machten van de wereld tot rust brengen. Dat is hetgeen het volk van Gods goedheid in dit gebed wil afsmeken.

De begrippen cæléstia et terréna, hier gebruikt als object van Gods bestuur, verwijzen allereerst naar de schepping zelf: "In het begin schiep God hemel en aarde" (Gen 1,1). In deze eerste woorden van de Schrift worden drie zaken gesteld: de eeuwige God heeft alles wat buiten Hem bestaat een begin gegeven. Hij alleen is de Schepper (het werkwoord "scheppen" - bara in het Hebreeuws - heeft als onderwerp altijd God). Het geheel van wat bestaat (uitgedrukt in de formulering hemel en aarde (of zoals hier cæléstia et terréna) is van Hem afhankelijk die er het zijn aan geeft (vgl. CKK nr. 290).
Het bijwoord "simul" dat het werkwoord "moderaris" nader kwalificeert en versterkt, en daarmee de almacht van God sterker tot uitdrukking brengt, is in de Nederlandse vertaling achterwege gelaten.

Zoals eerder gezegd is de collecte een bede om vrede, maar heeft met de hoofdthema's van de H. Mis van de 2e zondag na Driekoningen en de 2e zondag door het jaar (de huldiging en de aanbidding van de op aarde verschenen God in de Introitus Omnis terra met de Jubilatepsalm (Psalm 65, een Paaslied) geen enkel verband.

Historisch gezien is deze oratie mogelijk afkomstig uit de onrustige tijden van de volksverhuizing. Deze bede heeft echter vandaag de dag waarin de vluchtelingenstromen  over de wereld trekken nog niets aan betekenis ingeboet(4).

(1) Zie nr. 3909 in Moeller, Clément en Coppieters >t Wallant, CORPUS ORATIONUM, Brepols Turnhout 1995, Tomus VI, p. 93.
(2) Festína, quæsumus, ne tardáveris, Dómine Iesu... (Haast U, bidden wij, talm niet, Heer Jezus...)
(3) Deus, qui nobis sub sacraménto mirábili passiónis tui memóriam reliquisti ... 
God [Heer Jezus Christus] die ons in dit wonderbaar sacrament de gedachtenis hebt nagelaten van uw lijden en sterven...
(4) Het begrip volksverhuizing is moeilijk exact te definiëren. Vanaf de prehistorie hebben grote groepen mensen herhaaldelijk hun woonplaatsen verlaten om elders nieuwe te zoeken. Na 500 v. Chr. kwam de grootste bedreiging uit de Euraziatische steppen: Skythische, Turkse, Mongoolse en andere nomaden waren te allen tijde gereed de vruchtbare, rijke landbouwgebieden te plunderen, zeker als hun eigen weidegronden tekort schoten. Zo=n aanval bracht vele andere gevestigde volkeren in beweging en kon soms tientallen jaren lang de landbouwrijken destabiliseren.
Meer speciaal bedoelt men met de volksverhuizing de Grote Volksverhuizing aan het einde van de oude geschiedenis. Deze werd in beweging gezet door de Hunnen, die in 375 in de Zuid-Russische Laagvlakte verschenen, in de daarop volgende jaren verder trokken naar Hongarije en ook aanvallen deden op Gallië en Italië. Dit bracht de meeste Germaanse stammen in beweging, die reeds lange tijd voordien ervaren hadden dat de grenzen van het Romeinse Rijk niet meer ondoordringbaar waren. Goten, Vandalen, Sueven, Bourgondiërs, Angelen, Saksen en andere stammen vestigden kort na 400 zelfstandige koninkrijken binnen dit rijk.
In de 6e eeuw volgde een tweede fase, samenhangend met de komst van de Avaren ca. 550, die o.a. resulteerde in de verovering van Italië door de Longobarden (568). Als laatste fase zou men de invallen van de Noormannen 800-1000 kunnen aanmerken.

Lezingen H. Mis 2e zondag door het jaar C “Doet maar wat Hij u zeggen zal.”

Eerste lezing (Jesaja 62,1-5)
Uit de Profeet Jesaja.
Omwille van Sion mag ik niet zwijgen,
terwille van Jeruzalem mij niet stilhouden.
Want als de zon zal haar gerechtigheid stralen,
haar heil branden als een fakkel.
De volkeren zullen uw gerechtigheid aanschouwen,
alle koningen uw glorie zien
en men zal u een nieuwe naam geven,
een naam door de Heer bedacht.
In de hand van de Heer zult gij een flonkerende kroon zijn,
in de hand van uw God een koninklijke diadeem
. Gij zult niet meer heten: “de Verlatene”,
uw land niet meer: “Woestenij”;
maar gij zult heten: “Mijn Welbehagen”,
uw land: “Gehuwde”;
Want in u heeft de Heer zijn behagen gesteld
en uw land wordt Hem ten huwelijk gegeven.
Zoals een jongen zijn meisje trouwt,
zal Hij die u opbouwt, u trouwen;
en zoals een bruidegom zich verheugt in zijn bruid
zal uw God zich verheugen in u.

Tweede lezing (1 Korinte 12,4-11)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte.
Er zijn verschillende gaven, maar slechts één Geest.
Er zijn vele vormen van dienstverlening,
maar slechts één Heer.
Er zijn allerlei soorten werk,
maar er is slechts één God,
die alles in allen tot stand brengt.
Maar aan ieder van ons
wordt de openbaring van de Geest meegedeeld
tot welzijn van allen.
Aan de een wordt door de Geest een woord van wijsheid gegeven,
aan een ander een woord van kennis krachtens dezelfde Geest,
aan een derde door dezelfde Geest het geloof.
Aan weer anderen schenkt de ene Geest gaven
om ziekten te genezen, om wonderen te doen,
de gave van profetie,
de onderscheiding van geesten,
velerlei taal of de vertolking ervan.
Maar alles is het werk van een en dezelfde Geest,
die aan ieder zijn gaven uitdeelt zoals Hij het wil.

Evangelie (Johannes 2,1-12)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes.
In die tijd was er een bruiloft te Kana in Galilea, waarbij de moeder van Jezus aanwezig was.
Jezus en zijn leerlingen
waren eveneens op die bruiloft uitgenodigd.
Toen de wijn opraakte
zei de moeder van Jezus tot Hem:
“Ze hebben geen wijn meer.”
Jezus zei tot haar:
“Vrouw, is dat soms uw zaak?
Nog is mijn uur niet gekomen.”
Zijn moeder sprak tot de bedienden:
“Doet maar wat Hij u zeggen zal.”
Nu stonden daar volgens het reinigingsgebruik der Joden
zes stenen kruiken,
elk met een inhoud van ongeveer honderd liter.
Jezus zei hun:
“Doet die kruiken vol water.”
Zij vulden ze tot bovenaan toe.
Daarop zei Hij hun:
“Schept er nu wat uit
en brengt dat aan de tafelmeester.”
Dat deden ze.
De tafelmeester proefde van het water
dat in wijn veranderd was.
Hij wist niet waar die wijn vandaan kwam,
maar de bedienden, die het water geschept hadden,
wisten het wel.
Zodra hij geproefd had,
riep hij de bruidegom en zei hem:
“Iedereen zet eerst de goede wijn voor
en wanneer men eenmaal goed gedronken heeft de mindere.
“U hebt de goede wijn tot nu toe bewaard.”
Zo maakte Jezus te Kana in Galilea een begin met de tekenen
en openbaarde zijn heerlijkheid.
En zijn leerlingen geloofden in Hem.
Daarna daalde Hij af naar Kafarnaüm,
Hijzelf en zijn moeder, de broeders en zijn leerlingen;
maar zij bleven daar slechts enkele dagen.

zondag 12 januari 2025

Icoon bij het einde van de Kerstkring - Geert Güsstege

 


Overweging bij Doop van de Heer 2025 - Luisteren naar het diepste wat Christus te zeggen heeft, in ons hart.




Het feest van de Doop van de Heer valt binnen de kerstkring. Het is duidelijk een openbaringsverhaal : God verschijnt in en door Christus en door mensen van goede wil in onze wereld.

Grensoverschrijdend ; water vloeit rijkelijk, de Geest ook. Die komt over Christus en drijft Hem voort.

Hij doopt met de Heilige Geest, Hij dompelt onder in de Geest die Hem bezielde, de overvloedige, vernieuwende kracht van God. Door Hem heen gaat die naar andere mensen die gretig aan zijn voeten zitten.

Hij nodigt uit : ´Komt allen die dorst hebt, hier is water ; en gij die geen geld hebt, komt, koopt koren en eet zonder geld, en drinkt zonder betaling wijn en melk´. ´Komt allen tot Mij die belast en beladen zijt, Ik zal u opbeuren, troosten. Ik ben het licht van de wereld. Ik heb woorden van eeuwig leven´. Hij wil die Geest uitstralen, doorgeven, overgieten. De Geest die vuur en liefde is, behoud en vernieuwing, zuivere maat van alle dingen, levensadem.

We zullen ons wel voor Hem openstellen ; met open oren luisteren, met open handen eten en drinken ; zijn woorden opnemen, zijn brood opeten. We zullen de weg gaan die Hij ging, de weg omhoog, naar God.

Dit alles kan worden samengevat in dat ene woordje : geloven. Dit is iets van heel de mens ; niet alleen een verstandsdaad boven de wenkbrauwen, maar ook en vooral een daad van het hart ; liefde met alle krachten die in een mens zijn. Uiteindelijk is het de weg naar de verrrijzenis, naar de opstanding.

Dan ervaar je de bevrijdende kracht van God. Iemand die met volle overtuiging gelooft, leeft een nieuw bestaan, in een nieuwe stamboom.

Geloven doet uit God geboren worden, leven van zijn leven, kind van God, dus ook erfgenaam van een hemels erfdeel.

Onherroepelijk is daarmee verbonden, dat we daardoor intensief met alle andere christen-gelovigen te maken hebben. Door het geloof zijn ook zij kinderen van dezelfde God, daarom onze verwanten, zusters en broeders. We vormen samen de ene gemeenschap van de uitverkorenen.

Zou het kunnen zijn dat wij dan ook een stuk verantwoordelijkheid hebben voor het geluk en welzijn van onze naasten ?

Christus vervult en vernieuwt alles en allen. Uiteindelijk liep Johannes, Christus niet langer voor de voeten met zijn vooroordelen en meningen over hoe de mensen zouden moeten leven. 

Wij worden uitgenodigd om Christus niet ónze woorden in de mond te leggen, maar om te luisteren naar het diepste wat Hij te zeggen heeft, in ons hart.

Er zijn mensen die de woorden van Hem gebruiken tégen de mensen en niet ten bate van de mensen, niet ten leven zoals ze bedoeld zijn.

Waar staan wij ?


Lezingen H. Mis Doop van de Heer – jaar C “Gij zijt mijn Zoon, de welbeminde, in U heb Ik mijn behagen gesteld.”


EERSTE LEZING
: Jes. 42, 1-4.6-7

Zo spreekt de Heer:

“Dit is mijn Dienaar die Ik ondersteun,

mijn uitverkorene in wie Ik behagen schep:

mijn geest stort Ik over Hem uit,

gerechtigheid laat Hij stralen over de volken.

Hij roept niet, Hij schreeuwt niet.

en op straat verheft Hij zijn stem niet.

Het geknakte riet zal Hij niet breken,

de kwijnende vlaspit niet doven,

in waarheid zal Hij de gerechtigheid laten stralen.

Onvermoeid en ongebroken

zal Hij op aarde gerechtigheid laten zegevieren:

de verre kusten zien uit naar zijn leer.

Ik, de Heer, roep U in gerechtigheid,

Ik neem U bij de hand en waak over U

en maak U voor de mensen tot het teken van mijn verbond

en tot een licht voor de volken.

Blinden zult Gij de ogen openen,

gevangenen uit hun kerker bevrijden

en uit de gevangenis allen die in duisternis zitten.”


TWEEDE LEZING: Hand. 10, 34-38

In die tijd nam Petrus het woord en sprak:

“Nu besef ik pas goed,

dat er bij God geen aanzien des persoons bestaat,

maar dat, uit welk volk ook,

ieder die Hem vreest en het goede doet

Hem welgevallig is.

Het woord heeft Hij tot de zonen van Israel gezonden

toen hij door Jezus Christus

de blijde boodschap van vrede verkondigde:

Deze is de Heer van allen.

Gij weet wat er overal in Judea gebeurd is;

hoe Jezus van Nazaret zijn optreden begon in Galilea

na het doopsel dat Johannes predikte,

en hoe God Hem gezalfd heeft

met de heilige Geest en met kracht.

Hij ging weldoende rond

en genas allen

die onder de dwingelandij van de duivel stonden,

want God was met Hem.”


EVANGELIE volgens Lucas     3, 15-16. 21-22

In die tijd,

toen het volk vol verwachting was

en iedereen zich aangaande Johannes de vraag stelde,

of hij niet de Messias zou zijn,

gaf Johannes aan allen het antwoord:

“Ik doop u met water,

maar er komt iemand die sterker is dan ik;

ik ben niet waardig

de riem van zijn sandalen los te maken.

Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur.”


Toen al het volk zich liet dopen,

en Jezus na zijn doop in gebed was,

geschiedde het dat de hemel openging

en de Heilige Geest in lichamelijke gedaante,

als een duif, over Hem neerdaalde,

en een stem uit de hemel sprak:

“Gij zijt mijn Zoon, de welbeminde,

in U heb Ik mijn behagen gesteld.”


dinsdag 7 januari 2025

Preek van Pastoor J. L’Ortye op het Hoogfeest van Driekoningen 2025


Het verhaal van de drie wijzen uit het oosten die het pasgeboren Jezuskind hun hulde kwamen brengen, wordt tegenwoordig al te gemakkelijk naar het rijk der fabelen verwezen. 

Toch worden hun stoffelijke resten nog altijd in een kostbaar schrijn in de dom van Keulen bewaard. Wat we over de zich daarin bevindende relieken weten, ontlenen we vooral aan de ‘Vita Eustorgii’ die rond het jaar 1200 gedateerd wordt. De H. Eustorgius was in het midden van de vierde eeuw bisschop van Milaan, toentertijd hoofdstad van het West-Romeinse rijk en een belangrijke bisschopszetel (denken we maar aan de H. Ambrosius, een van Eustorgius’ opvolgers). 

In deze ‘Vita Eustorgii’ wordt verhaald over de ijver waarmee keizerin Helena relieken van bekende en minder bekende martelaren verzamelde. Zo spoorde ze ook de relieken van de heilige drie koningen op, die op verschillende plaatsen begraven lagen, en liet ze naar Constantinopel overbrengen, waar ze tot aan de tijd van keizer Manuel bewaard werden en een grote verering genoten. “Damals lebte Eustorgius, griechischer Abkunft, ein sehr unterrichteter Mann, edel und fromm, von gefälligem Äußeren, beredt, für den göttlichen Dienst durchaus geeignet und diesem Dienste zugewandt, ein Wächter des Glaubens, dabei keusch, und aus Konstantinopel gebürtig, vor den Zeiten des heiligen Bischofs Ambrosius von Mailand. Er kam als Botschafter des Kaisers Manuel nach Mailand, das Volk von Mailand wählte ihn zu seinem Bischof. Daher kehrte Eustorgius nach Konstantinopel zurück, sagte Dank dem Kaiser und sprach: Herr Vater und Kaiser Manuel, ich danke dir, daß du mich bis jetzt der Ehre gewürdigt und in die heilige Stadt Mailand, deine Metropole, gesandt hast. Wisse, daß ich alles treu nach deinem Willen vollbracht habe, die Abgaben sind dir für immer gesichert, ich aber bin der Erwählte der Stadt um deinetwillen, zu Gottes Ehre und zum Preise seiner Güte. Mich Unwürdigen hat man inständigst gebeten, zurückzukehren und dir zu melden, was im Hinblick auf den Herrn und auf dich  dein dir treu ergebenes Volk an mir getan und wie es diese Abgesandten mit mir an dich abgeordnet hat. Gedenke mein und befiehl, was ich tun soll. Ihm antwortete der Kaiser: Sei Bischof, würdiger Mann. Eustorgius entgegnet: Ich danke Gott und dir; doch laß, liebster Herr, mich von den Heiligtümern, was mir beliebt, wenn Gottes Güte es zuläßt, mit nach der heiligen Stadt Mailand nehmen, um ihre Kirche mit heiligen Reliquien zu ehren, und zum Lohne für das dir untertänige Volk. Der Kaiser antwortet: Wähle, empfange, nimm mit, was dir beliebt. Sei wie du bist, oder, ist es möglich, werde noch besser. Grüße mein Volk und kündige ihm an, daß fortan die ganze Abgabe ihm erlassen ist. Erfreut ging also Eustorgius hin, fertigte mit großer Anstrengung eine marmorne Lade und brachte in ihr die Leiber der drei Könige, die Christo ihre Gaben, Gold, Weihrauch und Myrrhen, dargebracht haben, mit Mühe unter vielen durchwachten Nächten durch Gottes Hilfe und Barmherzigkeit nach Mailand in die Stadt. Die Lade wurde außerhalb der Stadtmauer dicht neben der Stadt in einer Kirche beigesetzt, die später zu Ehren des heiligen Eustorgius geweiht wurde.“

Het was in 1164 dat de relieken bij de inname van de stad door de Duitse keizer Friedrich Barbarossa werden buitgemaakt en naar Keulen werden overgebracht. Maar een paar jaar voordat het zover was schreef abt Robert van de Nood-Franse abdij Mont-Saint-Michel hierover in 1158 het volgende: “Dit jaar werden de lichamen van de drie magiërs teruggevonden, die onze jonge Heiland in Bethlehem aanbaden, in een oude kapel dicht bij de stad Milaan. Uit vrees voor de Duitse keizer Frederik die naar de stad optrok om haar te belegeren, werden ze opgegraven en naar de stad overgebracht”. In 1962 werden in de reeds genoemde kerk van San Eustorgio, nog opgravingen gedaan. Men vond er vier bronzen munten die uit de eerste helft van de vierde eeuw dateerden. Natuurlijk staat en valt met de authenticiteit van de relieken niet het hele verhaal. Het maakt in ieder geval wel duidelijk dat degenen die de Heer zochten en vonden, of het nu herders of wijzen waren, dat degenen die zich door de Heer geroepen en gezonden wisten, of het nu leerlingen of apostelen waren, dat dat mensen van vlees bloed waren, mensen als U en ik, mensen die in en door hun leven lieten zien hoe hun contact met Jezus hun leven eeuwigheidswaarde gaf, zozeer, dat ze tot op de dag van vandaag herdacht en in ere worden gehouden.

Vertaling:

In die tijd leefde Eustorgius, van Griekse afkomst, een zeer geleerd man, edel en vroom, met een aangenaam uiterlijk, welbespraakt, volledig geschikt voor en toegewijd aan de goddelijke dienst, een wachter van het geloof, daarbij kuis, en afkomstig uit Constantinopel, vóór de tijd van de heilige bisschop Ambrosius van Milaan. Hij kwam als gezant van keizer Manuel naar Milaan, waar het volk van Milaan hem tot hun bisschop koos. Daarom keerde Eustorgius terug naar Constantinopel, dankte de keizer en sprak:

"Heer Vader en Keizer Manuel, ik dank u dat u mij tot nu toe de eer hebt waardig gekeurd en mij naar de heilige stad Milaan, uw metropool, hebt gezonden. Weet dat ik alles getrouw naar uw wil heb volbracht; de belastingen zijn u voor altijd verzekerd. Ik ben echter, ter ere van God en tot lof van Zijn goedheid, door de stad als bisschop gekozen, vanwege u. Mij, de onwaardige, heeft men dringend verzocht terug te keren en u te melden wat uw u toegewijde volk in mijn persoon heeft gedaan, met betrekking tot de Heer en u, en hoe zij deze afgevaardigden met mij naar u hebben gezonden. Gedenk mij en beveel wat ik moet doen."

De keizer antwoordde hem: "Wees bisschop, waardige man."

Eustorgius antwoordde: "Ik dank God en u; maar sta mij, geliefde heer, toe, als Gods goedheid het toelaat, enkele heilige relikwieën van de heiligdommen mee te nemen naar de heilige stad Milaan, om haar kerk te eren en als beloning voor het volk dat u onderdanig is."

De keizer antwoordde: "Kies, ontvang en neem mee wat u goeddunkt. Wees zoals u bent, of, indien mogelijk, word nog beter. Groet mijn volk en kondig hen aan dat voortaan de gehele belasting hen wordt kwijtgescholden."

Verheugd vertrok Eustorgius vervolgens, vervaardigde met grote inspanning een marmeren kist en bracht daarin de lichamen van de drie koningen, die Christus hun geschenken – goud, wierook en mirre – hadden aangeboden, met veel moeite en door vele doorwaakte nachten, met Gods hulp en barmhartigheid, naar Milaan.

De kist werd buiten de stadsmuren, dicht bij de stad, in een kerk bijgezet, die later ter ere van de heilige Eustorgius werd gewijd.

zondag 5 januari 2025

Lezingen H. Mis Hoogfeest van de Openbaring des Heren, Driekoningen, jaar A, B en C En zie, de ster die zij in het oosten gezien hadden, ging voor hen uit totdat ze boven de plaats waar het Kind zich bevond stil bleef staan.

Eerste lezing (Jes. 60,1-6)
Uit de Profeet Jesaja.
Sta op, laat het licht u beschijnen, Jeruzalem,
want de Zon gaat over u op
en de glorie van de Heer begint over u te schijnen.
Want zie:
duisternis bedekt de aarde, het donker de volkeren,
maar over u gaat de Heer op
en zijn glorie is boven u verschenen.
Volkeren komen af op uw licht,
koningen op de luister van uw dageraad.
Sla uw ogen op en zie om u heen:
van overal stromen ze naar u toe,
uw zonen komen van verre,
uw dochters draagt men op de arm.
Bij het zien hiervan zult gij met blijdschap worden vervuld
en uw hart zal bonzen en wijd worden van vreugde.
Want de schatten der zee gaan over in uw bezit,
de rijkdommen der volkeren worden aan u afgedragen.
Een zee van kamelen bedekt u,
jonge kamelen van Midjan en Efa.
Alle bewoners van Sjeba trekken naar u toe;
ze voeren goud en wierook aan
en verkondigen luid de roem van de Heer.

Tweede lezing (Ef. 3,2-3a.5-6)
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Efeze.
Broeders en zusters,
gij hebt vernomen
hoe zich de genade Gods heeft verwezenlijkt
die mij met het oog op u gegeven is;
door openbaring is mij de kennis van het geheim meegedeeld,
zoals ik het reeds in het kort heb beschreven.
Nooit is het onder vroegere geslachten
aan de kinderen der mensen bekend gemaakt,
zoals het nu door de Geest is geopenbaard
aan zijn heilige apostelen en profeten:
dat heidenen in Christus Jezus medeërfgenamen zijn,
medeleden en mededeelgenoten van de belofte
door middel van het evangelie.

Evangelie (Mt. 2,1-12)
Toen Jezus te Betlehem in Juda geboren was,
ten tijde van koning Herodes,
kwamen er te Jeruzalem Wijzen uit het oosten en vroegen:
“Waar is de pasgeboren koning der Joden?
Want wij hebben zijn ster in het oosten gezien
en zijn gekomen om Hem onze hulde te brengen.” Toen koning Herodes dit hoorde werd hij verontrust en heel Jeruzalem met hem.
Hij riep alle hogepriesters en schriftgeleerden van het volk bijeen
en legde hun de vraag voor
waar de Christus moest geboren worden.
Zij antwoordden hem:
“Te Betlehem in Juda.
Zo immers staat er geschreven bij de profeet:
En gij Betlehem, landstreek van Juda,
gij zijt volstrekt niet de geringste onder de leiders van Juda,
want uit u zal een leidsman te voorschijn treden,
die herder zal zijn over mijn volk Israël.”
Toen ontbood Herodes in het geheim de Wijzen
en hij vroeg hun nauwkeurig naar de tijd
waarop de ster verschenen was.
Daarop zond hij hen naar Betlehem met de opdracht:
“Gaat een zorgvuldig onderzoek instellen naar het Kind,
en wanneer gij het gevonden hebt, bericht het mij dan,
opdat ook ik het hulde kan gaan brengen.”
Na de koning aanhoord te hebben vertrokken zij.
En zie, de ster die zij in het oosten gezien hadden, ging voor hen uit
totdat ze boven de plaats waar het Kind zich bevond
stil bleef staan.
Op het zien van de ster werden zij vervuld van overgrote vreugde.
Zij gingen het huis binnen,
zagen er het Kind met zijn moeder Maria
en op hun knieën neervallend betuigden zij het hun hulde.
Zij haalden hun schatten te voorschijn
en boden het geschenken aan:
goud, wierook en mirre.
En in een droom van Godswege gewaarschuwd
niet meer naar Herodes terug te keren,
vertrokken zij langs een andere weg naar hun land.
Woord van de Heer.
Wij danken God.

Introitus: Ecce advenit Dominus

Prefatie Openbaring van de Heer - Hij heeft ons allen nieuw gemaakt


Hij heeft ons allen nieuw gemaakt
door de ongekende glans van zijn onsterfelijkheid.

Heilige Vader, machtige eeuwige God,
om recht te doen aan uw heerlijkheid,
om heil en genezing te vinden zullen wij U danken,
altijd en overal.

Vandaag hebt Gij het mysterie van onze redding geopenbaard:
Christus, het licht van alle volkeren.
Toen Hij in ons sterfelijk lichaam is verschenen,
hebt Gij ons allen nieuw gemaakt
door de ongekende glans van zijn onsterfelijkheid.

Daarom, met alle Engelen, Machten en Krachten,
met allen die staan voor uw troon,
loven en aanbidden wij U
en zingen U toe vol vreugde:

Heilig, Heilig, Heilig, de Heer,
de God der hemelse Machten.
Vol zijn hemel en aarde van uw heerlijkheid.
Hosanna in den hoge.
Gezegend Hij, die komt in de Naam des Heren.
Hosanna in den hoge.