Lectio altera
Ex Catechésibus
sancti Cyrílli Hierosolymitáni epíscopi
(Cat.
18, 26-29: PG 33, 1047-1050)
Tweede lezing
De Kerk, de Bruid van Christus.
De ‘Katholieke’ Kerk: dát toch is de
eigenlijke naam van deze heilige en Moeder van ons allen. Zij is ook de Bruid
van onze Heer Jezus Christus, Gods Eniggeboren Zoon (want er staat geschreven: Zoals Christus de Kerk heeft liefgehad en
Zichzelf voor haar heeft overgeleverd, en zo al het volgende).
Zij draagt de voorafbeelding en de
gelijkenis in zich van het Jeruzalem van
omhoog, dat vrij is en de Moeder van ons allen. Zij, die eerst onvruchtbaar
was, is nu de Moeder van een ontelbaar kroost.
Nadat de eerste kerk was verstoten, heeft God in de tweede, de katholieke Kerk,
zoals Paulus het zegt, op de eerste
plaats apostelen aangesteld, op de tweede plaats profeten, op de derde plaats
leraren, daarna machthebbers: dan gaven van genezing, van hulpverlening, van
bestuur, van allerlei talen en alle soorten krachten, zoals: wijsheid en
verstand, matigheid en rechtvaardigheid, barmhartigheid en menslievendheid, een
onuitsprekelijk geduld bij vervolgingen.
Die Kerk heeft in het begin met de wapenen
der gerechtigheid ter linker- en ter rechter zijde, door eer en schande bij
vervolgingen en benauwdheden, heilige martelaren vrijgekocht, die met
verschillende zegekronen van geduld en van allerlei kleur waren gesierd. Maar
nu, in vreedzamer tijden, ontvangt zij door Gods genade eer van vorsten, van
mannen, die hoog staan aangeschreven, en tenslotte van allerlei soorten van
mensen. En terwijl de vorsten van verschillende volken en van verschillende
streken slechts een beperkte macht bezitten, is het alléén de heilige, katholieke
Kerk, die zich over heel de wereld in een onbeperkte macht verheugt. Want God,
zoals er geschreven staat, schonk vrede
aan uw grenzen.
In deze heilige katholieke Kerk, die zowel
met voorschriften als met uitmuntende zedewetten is uitgerust, zullen wij het
Rijk der hemelen bezitten en als erfenis het eeuwig leven verwerven. Dáárvoor
nu zullen wij alles verduren, om dát van God te verkrijgen. Ons vooropgesteld
doel bestaat immers niet in kleinigheden: maar om het eeuwig leven te
verwerven, dáár strijden wij voor.
Daarom leert men ons in de
geloofsbelijdenis dat wij ná: en in de
verrijzenis van het lichaam dit is, van de doden, waarover we gesproken
hebben, wij óók geloven in het eeuwig
leven, waarvoor wij, christenen moeten strijden.
Het
leven is inderdaad en in waarheid: de Vader, die door zijn Zoon, in de Heilige
Geest, aan allen de hemelse gaven schenkt als uit een bron, en door Zijn
barmhartigheid zijn ons, mensen, ook waarlijk de goederen van het eeuwig leven
beloofd.