Lectio altera
E Libro sanctæ Terésiæ
vírginis De via perfectiónis
(Cap. 30, 1-5: Œuvres complètes, Desclée De Brouwer Paris, 1964,
467-468)
Tweede lezing
Uit het werk ‘de Weg der
volmaaktheid’ van de H. Teresia van Avila, maagd
(Cap. 30, 1-5: Œuvres complètes, Desclée De Brouwer Paris, 1964,
467-468)
Uw Rijk kome
Wie toch, hoe weinig
fijngevoelig en hoe onbezonnen hij ook mag zijn, zal, als hij iets aan een
voornaam iemand wil vragen, niet eerst bedenken, en zich voorstellen, hoe hij
die persoon zal toespreken om bij hem in de gunst te komen en om niet zijn
afkeer en misnoegen op te wekken. Vervolgens zal hij nagaan wat hij van plan is
te vragen en waarvóór hij het gevraagde nodig heeft, en dit vooral als hij iets
bijzonders en groots vraagt, zoals onze goede Jezus ons leert bidden? Dat is,
meen ik, vooral onze aandacht waard. Hadt Gij, Heer, heel de vraag niet in een
enkel woord kunnen samenvatten en zeggen: ‘Vader, geef ons alles, wat passend
en goed voor ons is’? Want voor Hem vooral, die alles zo goed en volmaakt weet,
scheen het toch niet nodig, verder nog iets te zeggen.
Dit, o eeuwige Wijsheid, was
voldoende in de betrekking tussen U en uw hemelse Vader, en zo hebt Gij ook tot
Hem gesproken in de Hof van Gethsemani. Daar toch hebt Gij uw Vader uw wil en
vrees geopenbaard, maar hebt Gij U toch volkomen aan zijn Wil overgeven. Maar
Gij, o Heer, weet dat niet zo overgegeven zijn, zoals Gij dat waart aan de Wil
van uw Vader; en dat het daarom nodig was, dat wij iedere wens apart en in het
bijzonder aan U kenbaar moesten maken, om zo bij onszelf te kunnen nagaan, of
hetgeen wij vroegen wel dienstig en passend was en om, als dat ons niet zo
toescheen, ook niets te vragen. Want wij zijn nu eenmaal zo gesteld, dat wij,
als wij niet krijgen wat wij vragen, wij (en wel wegens de vrije wil, die we
hebben) niet zouden aanvaarden, wat God ons nu juist wel wil geven. Want hoewel,
wat God geeft, verreweg het beste is, toch zouden wij ons nooit als rijk
beschouwen, als wij niet direct, om zo te zeggen, het geld in onze hand zouden
zien.
De goede Jezus leert ons dus
déze woorden te gebruiken, waarmee we vragen, dat Gods Rijk voor ons moge
komen: Uw Naam worde geheiligd; uw Rijk
kome. Beschouw hier, bid ik u, de uitzonderlijke wijsheid van onze
Leermeester. Ik vraag mijzelf af hier – en het is zeker goed, dat wij dat
begrijpen -, wát wij met dit Rijk vragen. Omdat nu zijn Majesteit zag, dat wij
die heilige Naam van de eeuwige Vader niet kunnen heiligen of verheerlijken
(behalve dat kleine en geringe wat wij zelf kunnen), als niet zijn Majesteit op
een of andere manier hierin voor ons voorzien, namelijk door ons hier op aarde
zijn Rijk te schenken, heeft onze goede Jezus deze twee beden met elkaar
verenigd. Om te begrijpen, wat wij daarin vragen, en van hoe groot gewicht het
is daarom met aandrang en vurigheid te vragen, en alles te doen wat wij kunnen
om Hém te behagen en voldoening te geven, die ons dat Rijk moet schenken, wil
ik u hier uiteenzettenen zeggen, wat in deze kwestie mijn eigen mening is.
Het hoogste geluk nu, dat
naar mijn mening bestaat in het bezit van het Rijk der hemelen, (om over de
vele andere maar niet te spreken) is: dat alles wat aarde en wereld weten te
bieden, voor ons geen waarde meer heeft, maar wij verder een vreugde genieten,
die voortvloeit uit het feit, dat allen zich verheugen. Er heerst een blijvende
vrede en een innige voldoening in zichzelf, omdat de ziel ziet, dat God door
alle stervelingen volmaakt wordt verheerlijkt en geprezen, en dat zijn Heilige
Naam door hen wordt gezegend; dat Hij door niemand meer door zonden wordt
beledigd, maar tenslotte door allen wordt bemind. Ja, met niets anders kan de ziel
zich bezighouden dan met Hem te beminnen; ze is zelfs niet in staat Hem niét te
beminnen, omdat ze Hem nu kent. Als wij Hem nú zouden kennen, zouden wij Hem
ook nu in deze wereld beminnen, wel niet met die volmaaktheid en even
wezenlijk, maar tenminste veel méér en op verhevener wijze dan wij Hem nú
beminnen.