Lectio altera
E libro sancti Augustíni
epíscopi De prædestinatióne sanctórum
(Cap. 15,
30-31: PL 44, 981-983)
Tweede lezing
Uit het werk over ‘De
voorbeschikking der heiligen’ van de H. Augustinus, bisschop.
(Cap. 15, 30-31: PL 44, 981-983)
Jezus Christus, uit het zaad van David naar het vlees
Hij, de Zaligmaker zelf, is het heerlijkste
beeld van voorbestemming en genade, Hij de
Middelaar tussen God en de mensen, de Mens Jezus Christus. Maar om dat te
kunnen zijn, vraag ik mij af: door welke voorafgaande verdiensten van werken of
van geloof heeft de menselijke natuur, die in Hem was, dat kunnen verkrijgen?
Laat men antwoorden, bid ik u. Vanwaar verdiende die Mens het, dat deze door
het Woord, dat mede-eeuwig is met de Vader, in de eenheid van de Persoon werd
opgenomen, en zo Gods Eniggeboren Zoon werd? Wat voor soort goed van die
mensheid ging daaraan vooraf? Wat deed zij daarvóór, wat geloofde zij, wat
vroeg zij, om tot die onuitsprekelijke verhevenheid te geraken? Was het niet
door het in Zich opnemen door het Woord, dat die Mens, bij zijn ontstaan door
het Woord, de Enige Zoon Gods begon te zijn?
Moge dan in ons Hoofd de
bron zelf van de genade voor ons gaan lichten, van waaruit zij zich naar ieders
maat over zijn ledenmaten verspreidt. Door die genade wordt elke mens vanaf het
begin van zijn geloof een christen, door welke genade die Mens vanaf het begin
Christus werd: door dezelfde Geest wordt elke mens herboren, uit Wie ook
Christus geboren is; door dezelfde Geest ontvangen wij de vergeving van onze
zonden, door Wie het geschiedde, dat Hij zónder zonden was. God wist
ongetwijfeld tevoren, dat Hij dit zou doen. Dat is dus de voorbestemming der
heiligen, die op uitmuntende wijze schitterde in de Heilige der heiligen. Wie
van degenen, die goed inzicht hebben in de uitspraak van de waarheid, kan die
voorbeschikking loochenen? Want wij weten, dat de Heer van de glorie zelf is
voorbeschikt, in zoverre de Zoon Gods Mens is geworden.
Jezus was dus voorbeschikt,
om terwijl Hij naar het vlees de Zoon van David zou zijn, toch tevens in
werkelijkheid de Zoon van God te zijn, naar de Geest van heiliging; omdat Hij
geboren werd uit de Heilige Geest en de Maagd Maria. Dat is die uitzonderlijke
opname van de Mens door het goddelijk Woord, die op onuitsprekelijke wijze
plaats had, zodat Christus waarachtig en wezenlijk tegelijk Zoon van God en
Zoon des mensen kon worden genoemd, Mensenzoon om de aangenomen mensheid en
Gods Zoon, omdat de Eniggeboren God die mensheid aannam, zodat men niet zou
kunnen spreken van een vier-vuldigheid maar van een Drie-vuldigheid.
Die verheffing van de
menselijke natuur is hier zo groot en bijzonder voorbestemd, dat zij niet hoger
verheven kon worden; zoals de Godheid zelf zich niet dieper kon vernederen voor
ons dan door het aannemen van de menselijke natuur, gepaard met de zwakheid van
het vlees tot aan de dood aan het kruis. Zoals dus Christus als Enige was
voorbestemd om ons Hoofd te zijn, zo zijn wij velen voorbestemd om zijn
ledenmaten te zijn. Laten menselijke verdiensten, die door Adam verloren gingen
hier maar zwijgen, en laat de genade Gods, die heest, door Onze Heer Jezus
Christus, Gods Enige Zoon en onze enige Heer ook werkelijk heersen. Al wie in
ons Hoofd de voorafgaande verdiensten van die uitzonderlijke geboorte gevonden
heeft, laat hij zelf in ons, zijn ledenmaten, de voorafgaande verdiensten van
die herhaalde wedergeboorte zoeken.