Ad Officium
lectionis
Lectio altera
Ex Homilía Melitónis
Sardiáni epíscopi in Pascha
(Nn. 2-7. 100-103: SCh 123, 60-64. 120-122)
Uit een Paashomilie van
Melito van Sardes, bisschop
(Nn. 2-7. 100-103: SCh 123, 60-64. 120-122)
Lofrede op
Christus
Begrijpt
het goed, geliefden, er bestaat een nieuw en een oud Paasmysterie, een eeuwig
en een tijdelijk, een bederfelijk en een onbederfelijk, een sterfelijk en een
onsterfelijk.
Het
oude is volgens de Wet, het nieuwe volgens het Woord; tijdelijk door
voorafbeelding, eeuwig door genade; bederfelijk door de slachtoffering van een
schaap, onbederfelijk door het leven van de Heer; sterfelijk door zijn
Graflegging op aarde, onsterfelijk door zijn Verrijzenis uit de doden.
Oud
is wel de Wet, maar nieuw is het Woord; tijdelijk is de voorafbeelding, eeuwig
de genade; bederfelijk het schaap, onbederfelijk de Heer, die geslachtofferd
werd als een Lam, maar verrees als God.
Want
als een schaap werd Hij naar de
slachtbank geleid, en toch was Hij geen schaap, en als een stom lam, en toch was Hij geen lam. Want de voorafbeelding
ging voorbij en de waarheid werd geopenbaard: in plaats van een lam God zelf en
in plaats van een schaap een mens, in die mens echter Christus, die alles
omvat.
Dus
hebben die slachtoffering van het schaap en de viering van het Pascha en de
Schrift van de Wet hun einddoel gevonden in Christus Jezus, om Wie alles in de
oude Wet plaats vond, maar nog meer in de nieuwe orde.
De
Wet ging over in het Woord, en de oude Wet werd in de nieuwe vervuld (beide
echter kwamen uit Sion en Jeruzalem), en het wettelijk voorschrift ging over in
de genade, de voorafbeelding in de waarheid, het lam in de Zoon, het schaap in
de mens en de mens in God.
De
Heer bekleedde zich, omdat Hij goed was, met de mens en leed voor de lijdenden,
werd geboeid voor de gevangenen, veroordeeld voor de schuldigen, in het graf
gelegd voor de doden, maar verrees uit de doden en sprak met luide stem: “Wie is het, die Mij veroordeelt? Hij kome
nader tot Mij”. Ik heb de veroordeelden verlost, Ik heb hen die de begraven
zijn opgewekt. Wie zal Mij tegenspreken?
Ik, zegt Hij, ben de Christus, die de dood heeft vernietigd, die over de vijand
heb gezegevierd, die de hel heb bespot, die de sterke heb geboeid en de mens
heb meegenomen naar het hoge der hemelen: Ik, zegt Hij, die de Christus ben.
Komt
dus, alle volkeren, vast verenigd door de zonden, en ontvangt de vergiffenis
van die zonden. Want Ik ben uw vergeving, Ik het Pascha van het heil, Ik het
Lam, dat voor u werd geslachtofferd, Ik uw reinigingsbad, Ik uw leven, Ik uw
verrijzenis, Ik uw licht, Ik uw heil, Ik uw Koning. Ik zal u meevoeren naar het
hoge der hemelen, Ik zal u opwekken uit de dood, en Ik zal u mijn Vader tonen,
die in de hemelen is, Ik zal u opwekken door de kracht van mijn rechterhand.