Ad Officium
lectionis
Lectio altera
Ex Tractátu sancti Ambrósii
epíscopi De fuga sæculi
(Cap. 6, 36;
7, 44; 8, 45; 9, 52: CSEL 32, 192. 198-199. 204)
Tweede lezing
Uit het Tractaat over ‘Het
vluchten van de wereld’ van de H. Ambrosius, bisschop
Laten wij God
aanhangen, het enige en ware Goed
Waar
het hart is van de mens, daar is ook zijn schat. God toch is niet gewoon het
goed dat geschonken is voor wie er om vragen, te weigeren.
Dus
omdat God goed is en vooral jegens hen, die hem dienen, laten wij Hem dan
aanhangen en met Hem zijn met heel onze ziel, met heel ons hart, met al onze
krachten, om in zijn licht te leven, zijn glorie te zien en de genade te smeken
van zijn bovennatuurlijke geneugten. Laten we daarom onze ziel verheffen tot dat
Goed, laten we in Hem zijn, in Hem leven, en dat aanhangen, wat boven elk
verstand en beschouwing gelegen is, en
daar een altijddurende vrede en rust genieten. De vrede toch overtreft
ieder besef en ieder gevoel.
Dat is het Goed, dat alles doordringt. En
allen leven wij erin en hangen er van af,
maar Zelf heeft Het niets boven zich, maar is goddelijk. Want niets is
goed tenzij God alleen, omdat het goede goddelijk is en het goddelijk goed, en
daarom wordt er gezegd: Als ge uw hand
opent, wordt alles van goedheid vervuld. Want door de goedheid Gods wordt
ons alles geschonken wat in waarheid goed is en waarin niets slechts te vinden
is.
Deze
goederen belooft de Schrift aan de gelovigen, zeggend: Gij zult het goede der aarde eten.
Wij
zijn gestorven met Christus. De dood van Christus dragen wij in ons lichaam,
opdat ook het leven van Christus in ons wordt geopenbaard. Wij leven dus niet
langer dat eigen leven van ons, maar wij leven het leven van Christus, een
leven van onschuld, van kuisheid, van eenvoud en van alle deugden. Met Christus
zijn wij verrezen, laten we in Hem leven, in Hem opstijgen, opdat de slang op
aarde onze hiel niet kan vinden om deze te verwonden.
Laten
wij vluchten weg van hier. Ge kunt met uw ziel wegvluchten, ofschoon ge met uw
lichaam blijft, ge kunt ook hier bij de Heer zijn en blijven, als uw ziel Hem
aanhangt, als ge in gedachten Hem volgt, als ge in geloof, niet in schijn, zijn
wegen volgt, als ge tot Hem vlucht. Hij is immers onze toevlucht en onze kracht,
tot Wie David sprak: Tot U ben ik
gevlucht en ik werd niet bedrogen.
Derhalve,
omdat God onze toevlucht is, maar God in de hemel en boven de hemelen woont,
moeten wij van hier naar Hem wegvluchten, waar de vrede is, de rust na de
arbeid, waar we de grote-Sabbat-maaltijd gebruiken, zoals Mozes zegt: En de Sabbats-rust voor het land zal u toch
nog tot voedsel zijn. Want een feestmaal is het, vol vreugde en rust, in
God te rusten en Hem te genieten.
Laten
we dus als herten naar de waterbronnen vluchten. Waar David naar dorstte, daar
moet ook onze ziel naar dorsten. Welke is die bron? Luister naar hem die zegt: Omdat bij U de bron des levens is, tot
die bron moge mijn ziel zeggen: Wanneer
zal ik komen en voor uw aanschijn treden? Want die bron is God.