Kerstmis, het feest van de Geboorte van Jezus, de
Christus, dat is de Messias, Gods Gezalfde priester en koning. De teksten van
de Dagmis zetten zijn Geboorte in een
groter kader, een kader van kosmische afmetingen. Zij bezingen dat God, de
schepper van hemel en aarde, aan de wereld, aan ons mensen, zijn heil, zijn
redding aanbiedt.
In beide
testamenten klinkt de overtuiging door dat God de wereld niet aan zijn lot
overlaat. Hij strekt zijn hand reddend uit naar ons mensen in nood. De profeet
Jesaja horen we dan ook zeggen: Alle grenzen der aarde hebben Gods heil
aanschouwd. Maar wat aanschouwen wij nu eigenlijk? Wat zien de herders anders dan
een Kind gewikkeld in doeken en liggend in een voederbak? Ons wordt gevraagd om te zien met de ogen van
het geloof. Bidden wij God om ontferming vanwege ons tekort aan hoop en geloof:
Kyrie eleison Heer, ontferm u over ons.
Hoever liggen
de teksten van het Kerstfeest niet uiteen! In de Kerstnacht hoorden we lezen
uit het evangelie van Lucas over het Kind in de kribbe; het klonk allemaal
klein: de herdertjes lagen bij nachte, ze telden hun schaapjes en vonden het
Kindeke Jezus in een stalletje te Betlehem. Zo intiem en ontroerend de teksten
van die heilige nacht, zo hooggestemd
klinken ons in de liturgie van de Dagmis uitspraken in de oren over de Zoon die
het evenbeeld is van Gods wezen, de afstraling van zijn heerlijkheid, die bij
God was in den beginne. Johannes is onder de evangelisten als een majestueuze
adelaar die de gebeurtenissen rond Jezus niet alleen een diepere zin geeft maar
ook de afmetingen van kosmische dimensies. In die ouverture zingt Johannes zijn
visie uit over Jezus, Zoon van God, Zoon van Maria. Het lied bestaat uit twee
parallelle delen (1,1-13 en 1,14-18) die in een a/b/a patroon over Jezus,
Johannes de Doper en weer over Jezus gaan.
De eerste
klanken waarmee Johannes de schitterende ouverture van zijn evangelie opent,
luiden: “in het begin”, en die doen onmiddellijk
denken aan de woorden waarmee de bijbel het scheppingslied van het boek Genesis
opent: “in het begin schiep God hemel en aarde.” Zo wordt door Johannes als een
fundamentele belijdenis neergezet dat met Jezus de herschepping van hemel en
aarde een aanvang heeft genomen. Twee typeringen worden voor Jezus in dit lied
gebruikt: Woord en Licht. Ook hierin sluit de evangelist aan bij Genesis
hoofdstuk 1. Daar schept God hemel en aarde
door een tienvoudig spreken. Zo leert Johannes ons dat Jezus niet alleen
gezaghebbende woorden spreekt, maar het spreken van God zelf is, het Woord van
God. In Genesis 1 wordt het licht als eerste door God in het bestaan geroepen.
Maar Johannes zingt uit dat Jezus Gods eigen licht is dat bestond voor al het
bestaande, het licht dat de duisternis verdrijft en de mensen leven en liefde
brengt. Dat spel van licht en duisternis wordt voortgezet in de hoofdstukken 3
en 4. In hoofdstuk 3 verhaalt de evangelist van het nachtelijk gesprek tussen
Jezus en Nikodemus over het opnieuw geboren worden, en in het vierde hoofdstuk
vertelt hij van de ontmoeting met de Samaritaanse vrouw bij de bron van Sichar
die zich in het volle daglicht afspeelt. Het contrast van licht en duisternis
dat in de proloog wordt opgevoerd, wordt dus herhaald en uitgewerkt in de
daarop volgende teksten. Jezus als de eniggeboren Zoon is de door God naar ons
uitgestoken hand waardoor ook wij kinderen van God kunnen worden. Daar is een
nieuwe geboorte voor nodig, een geboorte van bovenaf, iets waar Nikodemus met
al zijn geleerdheid niet bij kan. Maar terwijl hij in het nachtelijk duister
achterblijft, ontdekt de vrouw bij de bron Jezus als de Messias. Zij gelooft en
komt tot het licht.
Waar het Boek
Genesis in het eerste deel van het lied overheerst (in het begin, spreken, het
woord en het licht), domineert in het tweede gedeelte het boek Exodus, het
verhaal van de Uittocht. In vers 14 wordt gesproken over het onder ons komen
wonen. Heel letterlijk over de tent die hij onder ons heeft opgeslagen. Dat
verwijst naar de Tent van de samenkomst, de Ontmoetingstent waarin God tijdens
de woestijnreis aan Mozes en Aaron verscheen. Johannes laat ons zien dat Jezus
zelf de Tent is waarin God in al zijn glorie woont en die van dag tot dag met
ons meetrekt. Door te geloven in Jezus en ons met hem te verenigen kunnen wij in Hem God vinden en zien. Niemand
heeft ooit God gezien, een uitspraak die inslaat als een bom! Maar, getuigt
Jezus: “Wie mij heeft gezien, heeft de Vader gezien”, want Jezus als het Woord
van God rust aan het hart van de Vader, zijn Vader. God die zich in Exodus 34,6
presenteert als de genadevolle en de waarachtige, heeft in de vleesgeworden
Zoon gestalte gekregen als degene door wie wij genade en waarheid ontvangen.
(1,17).
Je zou kunnen zeggen dat Jezus,
de mensgeworden Zoon van God, het snijpunt is van hemel en aarde. In Hem
ontmoeten de goddelijke en de menselijke natuur elkaar. Door in Hem te geloven
worden wij herboren mensen, en mogen wij zonder uitzondering kinderen van God heten.
Dat is het goede nieuws van de kerstboodschap, de melding van Gods heil, het
getuigenis van het ware Licht.