maandag 29 december 2014

Jezus, de mensgeworden Zoon, is het snijpunt van hemel en aarde


Kerstmis, het feest van de Geboorte van Jezus, de Christus, dat is de Messias, Gods Gezalfde priester en koning. De teksten van de Dagmis zetten zijn Geboorte in een groter kader, een kader van kosmische afmetingen. Zij bezingen dat God, de schepper van hemel en aarde, aan de wereld, aan ons mensen, zijn heil, zijn redding aanbiedt.

In beide testamenten klinkt de overtuiging door dat God de wereld niet aan zijn lot overlaat. Hij strekt zijn hand reddend uit naar ons mensen in nood. De profeet Jesaja horen we dan ook zeggen: Alle grenzen der aarde hebben Gods heil aanschouwd. Maar wat aanschouwen wij nu eigenlijk? Wat zien de herders anders dan een Kind gewikkeld in doeken en liggend in een voederbak?  Ons wordt gevraagd om te zien met de ogen van het geloof. Bidden wij God om ontferming vanwege ons tekort aan hoop en geloof: Kyrie eleison Heer, ontferm u over ons.

Hoever liggen de teksten van het Kerstfeest niet uiteen! In de Kerstnacht hoorden we lezen uit het evangelie van Lucas over het Kind in de kribbe; het klonk allemaal klein: de herdertjes lagen bij nachte, ze telden hun schaapjes en vonden het Kindeke Jezus in een stalletje te Betlehem. Zo intiem en ontroerend de teksten van die heilige nacht, zo  hooggestemd klinken ons in de liturgie van de Dagmis uitspraken in de oren over de Zoon die het evenbeeld is van Gods wezen, de afstraling van zijn heerlijkheid, die bij God was in den beginne. Johannes is onder de evangelisten als een majestueuze adelaar die de gebeurtenissen rond Jezus niet alleen een diepere zin geeft maar ook de afmetingen van kosmische dimensies. In die ouverture zingt Johannes zijn visie uit over Jezus, Zoon van God, Zoon van Maria. Het lied bestaat uit twee parallelle delen (1,1-13 en 1,14-18) die in een a/b/a patroon over Jezus, Johannes de Doper en weer over Jezus gaan.  

De eerste klanken waarmee Johannes de schitterende ouverture van zijn evangelie opent, luiden:   “in het begin”, en die doen onmiddellijk denken aan de woorden waarmee de bijbel het scheppingslied van het boek Genesis opent: “in het begin schiep God hemel en aarde.” Zo wordt door Johannes als een fundamentele belijdenis neergezet dat met Jezus de herschepping van hemel en aarde een aanvang heeft genomen. Twee typeringen worden voor Jezus in dit lied gebruikt: Woord en Licht. Ook hierin sluit de evangelist aan bij Genesis hoofdstuk 1. Daar schept  God hemel en aarde door een tienvoudig spreken. Zo leert Johannes ons dat Jezus niet alleen gezaghebbende woorden spreekt, maar het spreken van God zelf is, het Woord van God. In Genesis 1 wordt het licht als eerste door God in het bestaan geroepen. Maar Johannes zingt uit dat Jezus Gods eigen licht is dat bestond voor al het bestaande, het licht dat de duisternis verdrijft en de mensen leven en liefde brengt. Dat spel van licht en duisternis wordt voortgezet in de hoofdstukken 3 en 4. In hoofdstuk 3 verhaalt de evangelist van het nachtelijk gesprek tussen Jezus en Nikodemus over het opnieuw geboren worden, en in het vierde hoofdstuk vertelt hij van de ontmoeting met de Samaritaanse vrouw bij de bron van Sichar die zich in het volle daglicht afspeelt. Het contrast van licht en duisternis dat in de proloog wordt opgevoerd, wordt dus herhaald en uitgewerkt in de daarop volgende teksten. Jezus als de eniggeboren Zoon is de door God naar ons uitgestoken hand waardoor ook wij kinderen van God kunnen worden. Daar is een nieuwe geboorte voor nodig, een geboorte van bovenaf, iets waar Nikodemus met al zijn geleerdheid niet bij kan. Maar terwijl hij in het nachtelijk duister achterblijft, ontdekt de vrouw bij de bron Jezus als de Messias. Zij gelooft en komt tot het licht.

Waar het Boek Genesis in het eerste deel van het lied overheerst (in het begin, spreken, het woord en het licht), domineert in het tweede gedeelte het boek Exodus, het verhaal van de Uittocht. In vers 14 wordt gesproken over het onder ons komen wonen. Heel letterlijk over de tent die hij onder ons heeft opgeslagen. Dat verwijst naar de Tent van de samenkomst, de Ontmoetingstent waarin God tijdens de woestijnreis aan Mozes en Aaron verscheen. Johannes laat ons zien dat Jezus zelf de Tent is waarin God in al zijn glorie woont en die van dag tot dag met ons meetrekt. Door te geloven in Jezus en ons met hem te verenigen  kunnen wij in Hem God vinden en zien. Niemand heeft ooit God gezien, een uitspraak die inslaat als een bom! Maar, getuigt Jezus: “Wie mij heeft gezien, heeft de Vader gezien”, want Jezus als het Woord van God rust aan het hart van de Vader, zijn Vader. God die zich in Exodus 34,6 presenteert als de genadevolle en de waarachtige, heeft in de vleesgeworden Zoon gestalte gekregen als degene door wie wij genade en waarheid ontvangen. (1,17).

Je zou kunnen zeggen dat Jezus, de mensgeworden Zoon van God, het snijpunt is van hemel en aarde. In Hem ontmoeten de goddelijke en de menselijke natuur elkaar. Door in Hem te geloven worden wij herboren mensen, en mogen wij zonder uitzondering kinderen van God heten. Dat is het goede nieuws van de kerstboodschap, de melding van Gods heil, het getuigenis van het ware Licht.